ECLI:NL:RBROT:2023:1511

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
KTN-10151983_100223
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering in arbeidszaak met meerdere gedaagden

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2023, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Hoogendoorn, en de gedaagden, die een koeriersbedrijf exploiteren. Eiser, die als pakketbezorger voor de gedaagden heeft gewerkt, vorderde betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en vakantiedagen, alsook de verstrekking van salarisspecificaties over bepaalde periodes. De gedaagden erkenden dat eiser recht had op uitbetaling van loon en vakantiebijslag, maar betwistten de gevorderde wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2023 werd duidelijk dat de gedaagden de verschuldigde bedragen nog niet hadden voldaan, ondanks hun toezegging. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk moesten worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. Ook werd de verstrekking van de gevraagde salarisspecificaties toegewezen, met een dwangsom voor het geval de gedaagden hieraan niet voldeden.

Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op € 584,- werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de veroordelingen moesten voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10151983 CV EXPL 22-31779
datum uitspraak: 10 februari 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.A. Hoogendoorn
tegen

1..[gedaagde01] ,

2. [gedaagde02] .

3. [gedaagde03] ,

vestigingsplaats en woonplaatsen: [plaats01] ,
gedaagden,
voorheen bijgestaan door mr. U. Karatas, die zich als gemachtigde heeft onttrokken.
De partijen worden ‘ [eiser01] ’, ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 10 oktober 2022 met bijlagen 1 tot en met 11;
  • het antwoord;
  • de brieven waarmee partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling.
1.2.
Op 31 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [eiser01] en mr. Hoogendoorn.

2..Het geschil

2.1.
[eiser01] eist - samengevat en zo de kantonrechter begrijpt - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem, binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, van:
- € 1.883,84 netto aan achterstallig loon;
- € 1.485,68 netto aan vakantiebijslag;
- 1,67 (lees: € 149,90 netto aan) vakantiedagen;
- een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
2. [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] te veroordelen tot verstrekking aan hem van bruto/netto salarisspecificaties over de periodes van 1 juni 2021 tot 1 maart 2022 en 11 april 2022 tot 13 mei 2022 binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat hieraan niet wordt voldaan na het verstrijken van de termijn, met een maximum van € 5.000,-;
3. [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van € 773,14 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van de (na)kosten.
2.2.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] een koeriersbedrijf is en dat [gedaagde02] en [gedaagde03] haar vennoten zijn. Op grond van een arbeidsovereenkomst heeft [eiser01] voor [gedaagde01] gewerkt als pakketbezorger in de periodes van 1 juni 2021 tot 1 maart 2022 en van 11 april 2022 tot 13 mei 2022. In die periodes heeft hij geen salarisspecificaties ontvangen. Die wil hij alsnog. Daarnaast heeft hij over genoemde periodes aanspraak opgebouwd op vakantiebijslag, welke niet is uitbetaald. Tevens heeft hij over laatstgenoemde periode geen loon ontvangen en heeft hij in die periode 1,67 vakantiedagen opgebouwd die nog uitbetaald moeten worden. Het gaat om de hierboven genoemde bedragen, die ondanks sommatie niet zijn voldaan door [gedaagde01] . Daarom vordert [eiser01] de bedragen, met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Omdat hij kosten heeft gemaakt om de bedragen te innen, vordert [eiser01] ook een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente.
2.3.
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] erkennen dat [eiser01] nog recht heeft op uitbetaling van loon, vakantiebijslag en vakantiedagen en geven te kennen dat zij de daarmee gemoeide bedragen op korte termijn zullen voldoen. Zij verzoeken de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente alsmede de buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser01] in de proceskosten.

3..De beoordeling

3.1.
Erkend wordt dat [eiser01] nog recht heeft op uitbetaling van loon, vakantiebijslag en vakantiedagen. De gevorderde bedragen zijn niet weersproken. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser01] meegedeeld dat de bedragen nog niet zijn uitbetaald, ondanks de toezegging daartoe bij antwoord. Daarom en omdat inmiddels geruime tijd verstreken is sinds het verschuldigd worden van de bedragen van € 1.883,84 netto, € 1.485,68 netto en
€ 149,90 netto, worden [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] zoals gevorderd hoofdelijk veroordeeld tot betaling ervan, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente, op de wijze hieronder vermeld. Het gaat daarbij steeds om het bruto equivalent van de gevorderde netto bedragen. Gemakshalve wordt de rente berekend vanaf 1 juni 2022, mede omdat in de dagvaarding geen data vermeld zijn.
3.2.
Ook worden [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] veroordeeld tot verstrekking aan [eiser01] van bruto/netto salarisspecificaties over de periodes van 1 juni 2021 tot 1 maart 2022 en 11 april 2022 tot 13 mei 2022, met de gevorderde dwangsom, die nuttig wordt geacht.
3.3.
De buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens toegewezen en [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling ervan, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente daarover wordt echter niet toegewezen, omdat [eiser01] onvoldoende heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald.
3.4.
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Zij worden daartoe hoofdelijk veroordeeld. Omdat [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. Daarom stelt de kantonrechter de kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 584,-. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moeten [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
3.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] , hoofdelijk zodat als de één betaalt, de ander is bevrijd, om aan [eiser01] te betalen binnen tien dagen na betekening van dit vonnis:
- het bruto equivalent van € 1.883,84 netto aan achterstallig loon;
- het bruto equivalent van € 1.485,68 netto aan vakantiebijslag;
- het bruto equivalent van € 149,90 netto aan vergoeding voor niet genoten vakantiedagen;
- voormelde bedragen te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
- € 773,14 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] tot verstrekking aan [eiser01] van bruto/netto salarisspecificaties over de periodes van 1 juni 2021 tot 1 maart 2022 en 11 april 2022 tot
13 mei 2022, binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat hieraan niet wordt voldaan na het verstrijken van genoemde termijn, met een maximum van € 5.000,-;
4.3.
veroordeelt [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 584,-, welk bedrag rechtstreeks aan zijn gemachtigde dient te worden voldaan;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465