ECLI:NL:RBROT:2023:1495

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
10277061
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van huurwoning na vernietiging huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen [gedaagde01] en Stichting Woonplus, waarbij [gedaagde01] verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 16 december 2022. Dit vonnis verklaarde de huurovereenkomst tussen Woonplus en [naam03] buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling en veroordeelde [gedaagde01] tot ontruiming van de woning. De procedure begon met een dagvaarding op 16 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 januari 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De kantonrechter had in het eerdere vonnis overwogen dat er geen concrete belangen van [gedaagde01] waren aangevoerd tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, en dat de belangen van de minderjarige kinderen wel waren meegewogen.

In het kort geding stelt [gedaagde01] dat er geen volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat het vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag. Woonplus verzet zich tegen deze vordering en concludeert tot afwijzing. De kantonrechter oordeelt dat de standpunten van [gedaagde01] met betrekking tot het inhoudelijke oordeel van de kantonrechter in de bodemprocedure buiten beschouwing moeten blijven, aangezien deze voorbehouden zijn aan de rechter in hoger beroep. De kantonrechter concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging van de eerdere beslissing rechtvaardigen. De vordering van [gedaagde01] wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10277061 / VV EXPL 23-8
datum uitspraak: 8 februari 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.T. Poot.
tegen
Stichting Woonplus,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W. Kox,
De partijen worden hierna ‘ [gedaagde01] ’ en ‘Woonplus’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 januari 2023, met producties;
  • de brief van 20 januari 2023 met producties 1 t/m 5 van Woonplus;
  • de akte overlegging producties 11 t/m 15 van [gedaagde01] ;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde01] ;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van Woonplus.
1.2.
Op 24 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij is [gedaagde01] in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigden, mr. G.T. Poot en mr. M. Snoek. Namens Woonplus is verschenen, [naam01] en [naam02] , beiden regisseur leefbaarheid, bijgestaan door de gemachtigden, mr. M.W. Kox en mr. M. Dibbets.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] is van december 2018 tot en met november 2021 gehuwd geweest met
[naam03] (hierna: [naam03] ). In het begin van het huwelijk hadden beiden hun eigen huurwoning, maar hadden wel de intentie om te gaan samenwonen. [gedaagde01] en [naam03] stonden apart ingeschreven op Woonnet Rijnmond, zodat zij afzonderlijk op beschikbare woningen konden reageren en niet hun plek op de wachtlijst zouden verliezen.
2.2.
Tussen Woonplus en [naam03] is met ingang van 1 december 2020 een huurovereenkomst tot stand gekomen voor de woning aan de [adres01] in [plaats01] (hierna: ‘de Woning’).
2.3.
Na totstandkoming van de huurovereenkomst is [gedaagde01] in de Woning gaan wonen met haar twee kinderen. [naam03] is niet ingetrokken in de Woning en heeft op dat adres niet ingeschreven gestaan bij de gemeente Schiedam.
2.4.
[gedaagde01] en [naam03] hebben eind 2021 de echtscheiding aangevraagd.
2.5.
Woonplus heeft bij brief van 3 maart 2022 de huurovereenkomst tussen [naam03] en Woonplus buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling. [gedaagde01] is bij brief van
3 maart 2022 verzocht om de Woning te ontruimen.
2.6.
Bij vonnis van 16 december 2022 heeft de kantonrechter te Rotterdam voor recht verklaard dat de huurovereenkomst ten aanzien van de Woning tussen [naam03] en Woonplus is vernietigd op grond van dwaling. Ook is [gedaagde01] veroordeeld tot ontruiming van de Woning tegen 16 februari 2023. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daartoe heeft de kantonrechter in r.o. 4.12 overwogen:
“(…) Het belang van Woonplus bij een vonnis uitvoerbaar bij voorraad is gelegen in de mogelijkheid om dit vonnis meteen te executeren. Van de kant van [naam03] en [gedaagde01] zijn geen concrete belangen aangevoerd tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis. Voor zover de belangen van de minderjarigen impliciet als zodanig moeten worden beschouwd is daar al rekening mee gehouden door een langere ontruimingstermijn te bepalen. Dit vonnis wordt dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard (…)”.

3..Het geschil

3.1.
[gedaagde01] eis samengevat:
  • Woonplus te gebieden de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022 te schorsen en geschorst te houden tot ten minste twee maanden nadat in hoger beroep een vonnis is gewezen, dan wel tot een in goede justitie te bepalen termijn,
  • Woonplus te veroordelen in de proceskosten;
  • Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde01] voert primair aan dat in voornoemd vonnis geen volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de uitboerbaarheid bij voorraad. De voorzieningenrechter dient in onderhavig vonnis de beslissing tot uitvoerbaarheid bij voorraad op basis van een volledige belangenafweging te heroverwegen. Subsidiair voert [gedaagde01] aan dat het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Er is ook sprake van na dit vonnis voorgevallen feiten en omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.3.
Woonplus is het niet eens met de eis en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Uitgangspunt daarbij is dat een - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - uitgesproken veroordeling hangende een hogere voorziening ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking hiervan kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel moet daarbij - in beginsel - buiten beschouwing blijven, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is gemotiveerd, is de ruimte voor de kantonrechter om een verbod of een schorsing uit te spreken, beperkt. Afgezien van het geval dat die beslissing berust op een kennelijke misslag, zal een schorsing of een verbod alleen uitgesproken kunnen worden op grond van feiten en omstandigheden die bij het nemen van deze uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de beslissing hebben voorgedaan en bovendien moeten ze rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.2.
Dit toetsingskader betekent dat de standpunten van [gedaagde01] met betrekking tot het inhoudelijke oordeel van de kantonrechter in de bodemprocedure - zowel ten aanzien van de door haar vastgestelde feiten, als ten aanzien van de motivering van haar beslissing om de door Woonplus gevorderde ontruiming van de Woning toe te wijzen - buiten beschouwing moeten worden gelaten. Een oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter in het hoger beroep.
4.3.
De kantonrechter heeft het vonnis van 16 december 2022 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat [gedaagde01] geen concrete belangen heeft aangevoerd tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis. Daarentegen heeft de kantonrechter het belang van de minderjarige kinderen van [gedaagde01] wel meegewogen in die beslissing. De daaropvolgende afweging van de afzonderlijke belangen heeft ertoe geleid dat enerzijds een langere ontruimingstermijn is toegekend ten behoeve van [gedaagde01] , terwijl anderzijds het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
4.4.
Volgens [gedaagde01] is dat oordeel niet gemotiveerd, zodat er alsnog (in deze procedure) een volledige belangenafweging dient plaats te vinden. Anders dan [gedaagde01] betoogt, heeft de kantonrechter wel een gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Mede met inachtneming van het feit dat door [gedaagde01] niet is gesteld of anderszins is gebleken dat zij destijds tegen de uitvoerbaar verklaring bij voorraad verweer heeft gevoerd, kan niet gezegd worden dat daarover geen gemotiveerde beslissing is gegeven. De kantonrechter heeft de belangen van de minderjarige kinderen van [gedaagde01] meegewogen in haar oordeel over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Zou er sprake zijn geweest van andere concrete belangen van de zijde van [gedaagde01] , dan had het op de weg van [gedaagde01] gelegen om die belangen op dat moment aan te voeren. Nu zij die belangen in eerste aanleg niet heeft aangevoerd, had de kantonrechter niet méér omstandigheden hoeven (of kunnen) betrekken bij de motivering over het oordeel tot uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
Kennelijke misslag?
4.5.
[gedaagde01] stelt verder dat de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst omdat het oordeel van de kantonrechter is gebaseerd op een klaarblijkelijke misslag. In zijn algemeenheid geldt dat een klaarblijkelijke misslag, van feitelijke of juridische aard, niet snel mag worden aangenomen. Het moet gaan om een misser die op het eerste gezicht als zodanig direct herkenbaar is en niet vatbaar is voor discussie of daarvan sprake is.
4.6.
[gedaagde01] voert aan dat Woonplus in maart 2021 is ingelicht over de feitelijke woonsituatie van [gedaagde01] en [naam03] . Woonplus was dan ook al een jaar lang bekend met het feit dat enkel [gedaagde01] en de kinderen woonden in de Woning, terwijl Woonplus pas in maart 2022 overging tot het buitengerechtelijk vernietigen van de huurovereenkomst met het verzoek tot ontruiming van de Woning. Woonplus heeft daarnaast altijd met [gedaagde01] gecommuniceerd over de Woning, ook voorafgaand aan de totstandkoming van de huurovereenkomst. Het oordeel van de kantonrechter in het vonnis van 16 december 2022 dat Woonplus gerechtigd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te vernietigen nu Woonplus zou hebben gedwaald over de woonsituatie van [gedaagde01] en [naam03] , berust dan ook op een feitelijke en juridische misslag, aldus [gedaagde01] .
4.7.
Anders dan [gedaagde01] betoogt blijkt uit de motivering van de kantonrechter niet dat sprake is van een klaarblijkelijke misslag. De kantonrechter heeft de beslissing gemotiveerd en die onder meer gegrond op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht. De kantonrechter heeft daarbij meegewogen dat – als onbetwist is aangevoerd – [naam03] en [gedaagde01] zich ieder afzonderlijk als eenoudergezin hadden ingeschreven voor een huurwoning, waarbij zij niet het gezamenlijk gezinsinkomen maar uitsluitend het inkomen van henzelf hadden vermeld. [naam03] , die feitelijk geen eenoudergezin vormde maar een tweeoudergezin met [gedaagde01] , voldeed op het moment dat de Woning werd toegewezen dan ook niet aan de inkomenseisen, gelet op het gezamenlijke inkomen. Op grond daarvan oordeelt de kantonrechter in de bodemprocedure dat [naam03] onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn gezinssituatie en inkomen, dat Woonplus op basis daarvan de woning aan [naam03] heeft toegewezen en dat Woonplus dat bij een juiste voorstelling van zaken niet had gedaan. De kantonrechter heeft in haar vonnis van 16 december 2022 in het licht van het voorgaande geoordeeld dat het beroep op dwaling slaagt. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd en daarom kan van kennelijke misslagen geen sprake zijn. [gedaagde01] heeft overigens niet aangevoerd dat zij al in het kader van de behandeling van de bodemzaak die heeft geleid tot het vonnis waarvan zij nu in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging vordert, een beroep heeft gedaan op de omstandigheid dat Woonplus reeds op de hoogte was van de gezinssituatie van [gedaagde01] en [naam03] .
4.8.
Dat [gedaagde01] het niet eens is met het vonnis kan zo zijn, maar of het vonnis al dan niet juist is moet in de door [gedaagde01] ingestelde procedure in hoger beroep worden beoordeeld. Dit executiegeschil mag immers niet dienen als verkapt hoger beroep. Nu geen andere gronden zijn gesteld waaruit volgt dat sprake is van een misslag in het te executeren vonnis kan de beweerdelijke misslag niet tot toewijzing van de vordering tot schorsing van de executie leiden.
Nieuwe feiten of omstandigheden?
4.9.
Nu een belangenafweging reeds gemaakt is en er geen sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis, kan er slechts worden afgeweken van het in het vonnis in de bodemprocedure gemaakte belangenafweging indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
4.10.
[gedaagde01] heeft zich in dit kort geding op het standpunt gesteld dat er na het vonnis van 16 december 2022 gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden. Zij voert daartoe aan dat zij als slachtoffer van de toeslagenaffaire is aangemerkt. Sinds het wijzen van het vonnis van 16 december 2022 is [gedaagde01] in contact met de gemeente Schiedam om vanuit de Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagenaffaire brede ondersteuning te ontvangen. De gemeente Schiedam zal [gedaagde01] onder meer ondersteunen bij het vinden van passende woonruimte. Dat zal echter niet lukken vóór 16 februari 2023, de datum waarop de ontruiming is bepaald. Ook voert [gedaagde01] als nieuwe omstandigheid aan dat zij niet het vertrouwen heeft dat Woonplus haar een tweede kans zal geven om in aanmerking te komen voor een nieuwe huurwoning. Woonplus zet haar namelijk ten onrechte weg als fraudeur. [gedaagde01] is echter aangewezen op Woonplus als enige sociale woningverhuurder in Schiedam. Zij kan dan ook niet bij een andere sociale woningverhuurder aankloppen als alternatief. Dit ontneemt haar de mogelijkheid om een geschikte woning te vinden.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het voorgaande niet worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot een heroverweging van de eerdere beslissing. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Dat [gedaagde01] slachtoffer is van de toeslagenaffaire is geen nieuw feit. Zij verwijst immers zelf naar een excuusbrief van de overheid, die is gedateerd op 15 juli 2022, waarin er namens het kabinet excuses is aangeboden omdat [gedaagde01] onterecht als fraudeur met kinderopvangtoeslag is aangemerkt. [gedaagde01] had deze omstandigheid dan ook in eerste aanleg al kunnen aanvoeren. Voor zover [gedaagde01] betoogt dat de omstandigheid dat zij - als slachtoffer van de toeslagenaffaire - inmiddels hulp krijgt van de gemeente Schiedam bij het vinden van passende woonruimte, maar het niet reëel is dat zij alternatieve woonruimte zal vinden vóór 16 februari 2023, heeft zij niet (voldoende) onderbouwd dat die omstandigheid afwijking van de eerdere beslissing over de uitvoerbaar verklaring bij voorraad rechtvaardigt. De (on)mogelijkheid van het vinden van alternatieve woonruimte ná toewijzing van de vordering tot ontruiming, is immers al meegenomen in de afweging van de kantonrechter in de bodemprocedure om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het feit dat [gedaagde01] daarbij nu hulp krijgt, maakt dat niet anders. Dat geldt ook ten aanzien van het gestelde gebrek aan vertrouwen in het beleid van Woonplus bij het toewijzen van een alternatieve huurwoning aan [gedaagde01] . Woonplus heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het zoekgedrag van [gedaagde01] naar een andere huurwoning op Woonnet nadat het vonnis van 16 december 2022 was gewezen er op wijst dat [gedaagde01] (nog steeds) frauduleus gedrag vertoont. [gedaagde01] heeft deze bewering uitdrukkelijk betwist. Daargelaten dat de beweringen van Woonplus, tegenover de betwisting door [gedaagde01] , niet vast staan, missen ze ook relevantie in het kader van de toets die thans aan de orde is. Het door [gedaagde01] gestelde gebrek aan vertrouwen in Woonplus heeft zij niet geconcretiseerd en ontbeert daarmee zodanig gewicht dat het zou moeten leiden tot een heroverweging van de beslissing tot uitvoerbaar verklaring bij voorraad. Van nieuwe feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot een heroverweging van de eerdere beslissing is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Een nadere belangenafweging is niet aan de orde.
4.12.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de vordering van [gedaagde01] dient te worden afgewezen.
proceskosten
4.13.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonplus tot vandaag vast op € 125,86 aan dagvaardingskosten, € 86,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 740,86. Voor kosten die Woonplus maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Woonplus tot vandaag worden vastgesteld op € 740,86;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
50724