ECLI:NL:RBROT:2023:1447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/2774
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter bij verkoop perceel snippergroen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de verkoop van een perceel snippergroen door het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden. Eiser is van mening dat de verkoop niet correct is verlopen en dat hij niet op de hoogte was van de verkoop, waardoor hij niet tijdig beroep kon instellen. De rechtbank heeft op 24 februari 2023 geoordeeld dat de verkoop van het perceel een privaatrechtelijke handeling betreft en geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is de bestuursrechter onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen publiekrechtelijke rechtshandeling heeft plaatsgevonden en dat er geen mogelijkheid is voor eiser om bezwaar of beroep in te stellen. Eiser kan echter wel een vordering indienen bij de civiele rechter. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, maar heeft wel bepaald dat het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moet worden terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden, verweerder

(gemachtigden: mr. J.L. Roetman en mr. T. Bender).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij het niet eens is met de verkoop door verweerder van een perceel gelegen naast [adres] aan de eigenaren van de woning op voormeld adres.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft diverse nadere reacties en stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Verweerder heeft omstreeks 15 april 2020 een verzoek van [naam] (hierna: de koper) ontvangen tot aankoop van een perceel ‘snippergroen’ gelegen naast hun woning aan [adres] (hierna: het perceel). Op 23 november 2021 heeft verweerder besloten het perceel te verkopen aan de koper, waarna er een koopovereenkomst is gesloten.
1.2.
Eiser heeft op 3 maart 2022 aan verweerder verzocht de verkoop van het perceel te herzien. Bij brief van 11 april 2022 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat niet tot herziening wordt overgegaan. Eiser heeft op 13 mei 2022 aan verweerder verzocht om de procedure rondom de verkoop van het perceel voor te leggen aan de gemeenteraad. Op 11 juni 2022 heeft eiser beroep ingesteld. Hierover gaat deze uitspraak.
Het beroep van eiser
2. Eiser heeft in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Hij was niet bekend met het feit dat verweerder het perceel wilde verkopen en ook daadwerkelijk heeft verkocht. Verweerder heeft hem en andere omwonenden daarover niet ingelicht en ook de koper heeft dat, ondanks het dringende advies van verweerder hiertoe, niet gedaan. Daarom kon hij niet tijdig beroep instellen. Eiser is het niet eens met de verkoop van het perceel en ook niet met de procedure rondom de verkoop van het perceel. Volgens eiser is er sprake van vriendjespolitiek. Ook is hij het niet eens met de manier waarop de koper nu gebruik maakt van het perceel. Eisers uitzicht wordt belemmerd. Eiser verzoekt de rechtbank de beslissing rondom de verkoop van het perceel terug te draaien.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder voert aan dat er geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat, omdat de verkoop van het perceel een privaatrechtelijke handeling is. Ter zitting heeft verweerder wel erkend dat de externe communicatie naar eiser en andere omwonenden toe niet de schoonheidsprijs verdient en beter had gekund en dat de verkoopprocedure mogelijk niet helemaal in overeenstemming is geweest met de uitgangspunten zoals die volgen uit het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (het Didam-arrest). Dit arrest dateert echter wel van na de verkoop van het perceel, aldus verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
4. Uit wat er in het beroepschrift is aangevoerd, en wat er ter zitting door eiser is verteld en uitgelegd, leidt de rechtbank af dat eisers beroep is gericht tegen de beslissing van verweerder om het perceel te verkopen aan de koper. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de (beslissing tot) verkoop van het perceel een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat dat onder ‘besluit’ wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6. De rechtbank overweegt dat de (beslissing tot) verkoop van gemeentegrond een privaatrechtelijk karakter heeft en geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft. De (beslissing tot) verkoop van het perceel (gelegen naast [adres]) aan de koper ([naam]) is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat er geen mogelijkheid bestaat om hiertegen bezwaar te maken of, zoals eiser heeft gedaan, beroep in te stellen bij de bestuursrechter. Ter vergelijking wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – de hoogste bestuursrechter – van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1334 (onder 2.3).
7. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de bestuursrechter niet bevoegd is om van eisers beroep kennis te nemen. Dit betekent dat de bestuursrechter niets voor eiser kan betekenen. Dit wordt niet anders als zou worden aangenomen, zoals eiser stelt, dat verweerder bij de procedure omtrent de verkoop onzorgvuldig/onrechtmatig heeft gehandeld (zie ook de hiervoor vermelde Afdelingsuitspraak). Dit wordt ook niet anders als zou worden aangenomen dat het beroep is gericht tegen de brief van verweerder van 11 april 2022 waarin aan eiser is meegedeeld dat niet wordt overgegaan tot herziening van de verkoop. Die brief is namelijk een uitvloeisel van de verkoop van het perceel en heeft daarom eveneens een privaatrechtelijk karakter.
8. Eiser zou voor wat betreft de verkoop van het perceel wel een vordering bij de civiele rechter kunnen indienen (artikel 8:71 van de Awb). Bij de civiele rechter zou eiser dan kunnen aanvoeren wat er ter zitting door verweerder is gezegd en erkend over de communicatie en het Didam-arrest (zie overweging 3).
9. Voor zover eiser het niet eens is met het gebruik van het perceel door de koper en meent dat er in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld, overweegt de rechtbank dat eiser in dit verband bij verweerder, zoals verweerder ter zitting ook heeft toegelicht, een verzoek tot handhaving kan indienen. Nu eiser dit nog niet heeft gedaan en verweerder hierover dus nog geen besluit(en) heeft genomen, kan de bestuursrechter ook in zoverre (nog) niets voor eiser betekenen.
Conclusie
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van eisers beroep.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank aanleiding de griffier op te dragen het betaalde griffierecht van € 184,- terug te betalen aan eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- draagt de griffier op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 februari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.