ECLI:NL:RBROT:2023:1392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
10/263669-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen personen met beroep op noodweer en putatief noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging tegen meerdere personen. De feiten vonden plaats op 23 mei 2021 te Rotterdam, waar de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met de aangevers, die voortkwam uit een verkeersruzie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij zich op het standpunt stelde dat hij handelde uit noodweer, een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer, omdat de verklaringen van de aangevers en getuigen wezenlijk verschilden van die van de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd door de aangevers te slaan en te schoppen, waarbij ook een moersleutel werd gebruikt. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de zwaardere tenlasteleggingen, maar de openlijke geweldpleging werd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en wees vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toe, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/263669-21
Datum uitspraak: 13 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. H. Raza namens mr. H. Yilmaz-Altindag, advocaten te Rotterdam en Capelle aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest;

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het deel van de tenlastelegging dat ziet op de strafverzwarende omstandigheid, namelijk het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel aan de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] (hierna: de aangevers), niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Ook kan niet worden vastgesteld dat er bij het geweld een moersleutel of boksbeugel is gebruikt. De verklaringen van de aangevers zijn bovendien tegenstrijdig en wisselend. De getuige [getuige01] kan daarnaast niet worden gekwalificeerd als een betrouwbare getuige en aan de verklaring van de getuige [getuige02] kan slechts beperkt bewijswaarde worden toegekend, omdat zij niet alles heeft kunnen waarnemen.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 23 mei 2021 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen de aangevers enerzijds en de verdachte en [medeverdachte01] en [medeverdachte02] (hierna: de medeverdachten) anderzijds. Hierbij zijn de aangevers gewond geraakt. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wat het aandeel van de verdachte is geweest bij de confrontatie en, indien hij een aandeel heeft gehad, of dat aandeel openlijke geweldpleging oplevert.
De confrontatie tussen de aangevers en de verdachte en de medeverdachten heeft uit twee delen bestaan. Het eerste deel van de confrontatie is ontstaan na een verkeersruzie tussen de aangevers en één van de medeverdachten en is geëindigd toen de medeverdachte is weggereden en de verdachte en de andere medeverdachte heeft opgehaald. Vervolgens zijn beide groepen elkaar wederom tegengekomen en is er bij de tweede confrontatie een vechtpartij ontstaan. De rechtbank zal zich derhalve richten op deze tweede confrontatie.
Met betrekking tot de rol van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De aangevers hebben verklaard dat zij na de eerste confrontatie zijn weggereden en hun auto hebben geparkeerd. Kort daarna zagen zij het voertuig met daarin de verdachte en de medeverdachten aankomen en kwamen er meerdere mannen hun kant op. Vervolgens voelden zij dat zij werden geslagen en geschopt. Ook zagen en voelden zij dat hierbij gebruik werd gemaakt van een moersleutel of boksbeugel, onder meer door de bestuurder van het andere voertuig. Daarnaast is door verbalisanten bij de aangevers letsel waargenomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij is opgehaald door één van de medeverdachten. Kort daarna zijn zij de aangevers tegengekomen. De verdachte is uit de auto gestapt, omdat hij zag dat de medeverdachte uit de auto stapt een werd geslagen. Vervolgens is er een vechtpartij ontstaan waarbij ook de verdachte (één van) de aangever(s) heeft geslagen. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van de medeverdachten. Ook zij verklaren dat ze ieder (één van) de aangever(s) hebben geslagen. Door de verdachte en de medeverdachten wordt ontkend dat hierbij een moersleutel of boksbeugel is gebruikt.
De getuige [getuige02] heeft verklaard dat zij zag dat het voertuig, met daarin zoals later is gebleken de verdachte en de medeverdachten, stopte voor het voertuig van de aangevers. De aangevers stonden volgens de getuige toen buiten hun auto. Vervolgens zijn zij uit de auto gesprongen en hebben zij op één van de aangevers ingeschopt. De verklaring van de getuige [getuige01] zal de rechtbank, mede gelet op het verweer van de raadsman, buiten beschouwing laten.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet alleen aanwezig was in de groep, maar ook dat hij door zo te handelen opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De verdachten en de medeverdachten hebben immers alle drie verklaard dat zij de aangevers hebben geslagen en uit de verklaring van de getuige [getuige02] blijkt dat zij ook hebben geschopt. Dat niet kan worden vastgesteld wie uit de groep welke handelingen heeft verricht tegen wie, is gelet op het karakter van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging niet relevant.
De geweldshandelingen hebben naast het slaan en schoppen van de aangevers naar het oordeel van de rechtbank tevens bestaan uit het slaan met een moersleutel. De aangevers hebben alle drie verklaard over het gebruik hiervan. Bij de doorzoeking van het voertuig van de verdachte en de medeverdachten is bovendien een moersleutel met daarop rode vlekken aangetroffen tussen de bestuurderstoel en de passagiersstoel. De verklaring van de medeverdachte – dat hij de moersleutel al na het eerste incident in de kofferbak heeft gelegd – wordt derhalve als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde slaan met een boksbeugel, nu hiervoor onvoldoende steun in het dossier aanwezig is.
De verdachte zal worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat door zijn handelingen lichamelijk letsel is ontstaan. De in art. 141, tweede lid onder 1°, Sr opgenomen zwaardere strafbedreiging is alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht (vgl. Hoge Raad, 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2489). Uit het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het letsel van de aangevers is veroorzaakt door de concrete gedragingen van deze verdachte. Dat betekent dat de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde lichamelijke gevolgen van de aangevers.
4.2.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 mei 2021 te Rotterdam openlijk, te weten op de Parklaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meer personen, te weten [slachtoffer01] en [slachtoffer03] en [slachtoffer02] , door meermalen
- met een moersleutel, tegen het hoofd, te slaan, en
- tegen het hoofd en het lichaam, te slaan, en
- tegen het hoofd en het lichaam, te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Bij het beoordelen van het beroep op noodweer dient te worden betrokken dat de verdachte en de medeverdachten consistent hebben verklaard. De aangevers toonden al tijdens de eerste confrontatie agressie en bleken onder invloed. Ook bij de tweede confrontatie kwamen zij agressief naar de groep van de verdachte en de medeverdachten. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces. Meer subsidiair is een beroep gedaan op putatief noodweer.
6.2.
Beoordeling
In rechtsoverweging 4.2.2. heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 23 mei 2021 (één van) de aangever(s) heeft geslagen en geschopt. De verdachte heeft tijdens het politieverhoor en ter terechtzitting verklaard dat hij zich genoodzaakt voelde om zichzelf te verdedigen, omdat hij zag dat de medeverdachte werd geslagen en hij daarna ook werd geslagen. De aangevers hebben verklaard dat de verdachte en de medeverdachte juist naar hen kwamen en dat zij direct door hen werden geslagen.
Nu de verklaring van de aangevers enerzijds en de verdachte en de medeverdachten anderzijds op dit punt wezenlijk uiteen lopen, betrekt de rechtbank bij de beoordeling van het verweer de getuigenverklaring van de onafhankelijke getuige [getuige02] . De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de inhoud van deze verklaring. Uit deze verklaring volgt dat het de verdachte en de medeverdachten zijn geweest die naar de aangevers zijn toegereden, zijn uitgestapt uit hun voertuig en hen vervolgens hebben geslagen en geschopt. Dit maakt dat de rechtbank de verdachte en de medeverdachten aanwijst als agressors en de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer en noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Datzelfde geldt voor het beroep op putatief noodweer. Op grond van de door de rechtbank vastgestelde gang van zaken heeft bij de verdachte in redelijkheid niet de veronderstelling kunnen bestaan dat hij zich op de wijze zoals hij dat gedaan heeft moest verdedigen tegen een aanval.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een anderen op de openbare weg geweld gepleegd tegen drie slachtoffers, nadat zij verhaal zijn komen halen naar aanleiding een eerdere verkeersruzie. Het geweld bestond uit het schoppen en slaan van de slachtoffers, waaronder het slaan met een moersleutel. De slachtoffers hebben daardoor onder meer neusbreuken, duimbreuken en zwellingen opgelopen. Dit wordt de verdachte aangerekend.
De verdachte heeft met zijn gewelddadig handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Feiten als de onderhavige dragen bovendien bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Slachtoffers van dergelijke feiten ervaren daarvan vaak, naast fysiek ongemak en materiële schade, langdurig de nadelige psychische gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en het aandeel van de aangevers in het geheel - geen aanleiding tot het opleggen van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer02] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.700,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 8.000,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.438,94 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer03] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.920,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] in het geheel kan worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02] kan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade naar billijkheid dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,00. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 35,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. Het overige gedeelte van deze vorderingen dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van alle toegewezen bedragen dienen deze te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Meer subsidiair is aangevoerd dat de vorderingen dienen te worden gematigd, vanwege enige mate van eigen schuld aan de zijde van de slachtoffers.
8.3.
Beoordeling
[slachtoffer02]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor de beschadigde kleding is voldoende onderbouwd en is door de verdachte niet weersproken.
Daarnaast is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De verdediging heeft aangevoerd dat dit gedeelte van de vordering dient te worden gematigd, vanwege enige mate van eigen schuld aan de zijde van de aangever. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank was er bij de tweede confrontatie geen sprake van eigen schuld bij de aangevers. De verdachte en de medeverdachten zijn immers zelf op de aangevers afgekomen. De mate van eigen schuld was daarmee bij het tweede incident niet meer aanwezig.
De gevorderde immateriële schade zal derhalve naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard en kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer01]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor de beschadigde kleding is voldoende onderbouwd en is door de verdachte niet weersproken.
Daarnaast is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De vordering is ook op dit punt genoegzaam onderbouwd en het verweer van de raadsman ten aanzien van eigen schuld van de aangevers wordt – zoals hiervoor besproken – verworpen.
[slachtoffer03]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en is door de verdachte niet weersproken. De materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 35,00. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard en kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De vordering is ook op dit punt genoegzaam onderbouwd en het verweer van de raadsman ten aanzien van eigen schuld van de aangevers wordt – zoals hiervoor besproken – verworpen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoedingen zullen worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 mei 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van:
  • [slachtoffer01] : € 3.938,94;
  • [slachtoffer02] : € 3.200,00;
  • [slachtoffer03] : € 1.535,00,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2021 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
118 (honderdachttien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
59 (negenenvijftig) dagen;
[slachtoffer02]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 3.200,00 (zegge: drieduizend tweehonderd euro), bestaande uit
€ 1.700,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 3.200,00(hoofdsom
zegge: drieduizend tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.200,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[slachtoffer01]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 3.938,94 (zegge: drieduizend negenhonderdachtendertig euro en vierennegentig cent), bestaande uit € 2.438,94 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.938,94(hoofdsom
zegge: drieduizend negenhonderdachtendertig euro en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.938,94 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
49 (negenenveertig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[slachtoffer03]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 1.535,00 (zegge: duizend vijfhonderdvijfendertig euro), bestaande uit € 35,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer03] te betalen
€ 1.535,00(hoofdsom
zegge: duizend vijfhonderdvijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.535,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Zwaneveld, voorzitter,
En mrs. D.F. Smulders en G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 februari 2023.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Rotterdam openlijk, te weten op/aan de Parklaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten [slachtoffer01] en/of [slachtoffer03] en/of [slachtoffer02] , door meermalen
- met een boksbeugel en/of met een moersleutel, althans met een voorwerp, op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te slaan, en/of
- op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te slaan en/of te stompen, en/of
- op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te schoppen en/of te trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten
- een gebroken neus en/of breuk in de duimbasis en/of zwellingen op het hoofd voor die [slachtoffer02] , en/of
- een zwelling en/of een wond op het hoofd voor die [slachtoffer03] , en/of
- een gebroken neus en/of een blijvend litteken voor die [slachtoffer01] , ten gevolge heeft gehad.
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )