ECLI:NL:RBROT:2023:1367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
C/10/634400 / HA ZA 22-190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van ST Shipping wegens het niet stellen van zekerheid in een civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2023 vonnis gewezen in de zaak tussen ST Shipping & Transport Pte Ltd, eiseres, en Lukoil Benelux B.V., gedaagde. ST Shipping was veroordeeld om binnen vier weken na een eerder vonnis zekerheid te stellen voor de proceskosten van Lukoil, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank constateert dat ST Shipping geen zekerheid heeft gesteld binnen de gestelde termijn, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak. ST Shipping voerde verweer, stellende dat zij niet tijdig op de hoogte was van de verplichting om zekerheid te stellen, maar de rechtbank oordeelt dat dit verweer niet slaagt. De verantwoordelijkheid om het roljournaal te volgen lag bij de advocaat van ST Shipping, en het nalaten hiervan kan niet aan Lukoil worden tegengeworpen. De rechtbank verklaart ST Shipping niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn begroot op € 11.932,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634400 / HA ZA 22-190
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van de Republiek Singapore
ST SHIPPING & TRANSPORT PTE LTD,
gevestigd in Singapore, Republiek Singapore,
eiseres,
advocaat mr. J.J.O. Zandt te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LUKOIL BENELUX B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Hoepel te Rotterdam.
Partijen worden hierna ST Shipping en Lukoil genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 2 november 2022 (hierna: het vonnis in incident) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitblijven zekerheidstelling van Lukoil;
  • de antwoordakte uitblijven zekerheidstelling van ST Shipping;
  • de nadere akte uitblijven zekerheidstelling van Lukoil, met producties L1 en L2.
1.2.
De zaak is op de rol van 8 februari 2023 geplaatst voor het wijzen van vonnis.
1.3.
Op 6 februari 2023 heeft ST Shipping een B16-formulier ingezonden, met een bezwaar tegen de nadere akte van Lukoil, genomen op de rolzitting van 11 januari 2023. Dit heeft ertoe geleid dat er op 8 februari 2023 geen vonnis is gewezen. Op 9 februari 2023 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op het B16-formulier wegens strijd met de goede procesorde geen acht wordt geslagen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op 15 februari 2023.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis in incident is ST Shipping veroordeeld om binnen vier weken na de datum van dat vonnis, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, ten gunste van Lukoil zekerheid te stellen voor de proceskosten van Lukoil voor een bedrag van € 16.628,56.
2.2.
De rechtbank constateert dat ST Shipping geen zekerheid heeft gesteld binnen de in het vonnis in incident vermelde termijn; over dit feitelijke gegeven bestaat tussen partijen ook geen discussie. Zoals in rechtsoverweging 4.6. van het vonnis in incident is overwogen, leidt dit in principe tot niet-ontvankelijkheid van ST Shipping in de hoofdzaak. ST Shipping voert verweer tegen de niet-ontvankelijkverklaring, maar dat verweer slaagt niet. De rechtbank legt dit als volgt uit.
2.3.
ST Shipping voert in de eerste plaats aan dat zij niet tijdig bekend is geraakt met de inhoud van het vonnis in incident, meer specifiek van het oordeel dat zij zekerheid moest stellen en op welke manier zij dat moest doen. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op verschoonbare onwetendheid.
2.3.1.
Zelfs als ST Shipping het door de rechtbank aan haar advocaat toegestuurde exemplaar van het vonnis in incident niet (tijdig) zou hebben ontvangen, dan nog was het naar het oordeel van de rechtbank de verantwoordelijkheid van de advocaat van ST Shipping om het roljournaal in de gaten te houden voor rolinstructies. De zaak is tijdig op de rol van 2 november 2022 geplaatst voor vonnis; dat is aangekondigd in het roljournaal. Kort na het wijzen van het vonnis in incident is in het roljournaal opgenomen dat het vonnis in incident is gewezen.
2.3.2.
ST Shipping kon dus weten van het vonnis in incident, zelfs al heeft het haar – naar haar stellingen – niet fysiek bereikt. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van de advocaat van ST Shipping om contact op te nemen met de rechtbank, maar dat is nagelaten. Dat ST Shipping niet wist van het vonnis in incident, is daarom in elk geval mede aan haar eigen gedrag te wijten. Daarmee is de onwetendheid niet verschoonbaar en wordt dit verweer verworpen.
2.4.
Het verweer van ST Shipping, vervolgens, dat de voorwaarde dat zekerheid moet worden gesteld binnen vier weken na de datum van het vonnis in incident moet worden gelezen als vier weken na betekening van dat vonnis, slaagt ook niet.
2.4.1.
Een vonnis waarbij de rechter beslist tot zekerheidstelling, is voor wat die zekerheid betreft niet executeerbaar. Het betreft een rechterlijke aanwijzing aan ST Shipping en zij is gehouden daaraan te voldoen. De sanctie op het niet tijdig voldoen aan het vonnis in incident is niet de gedwongen tenuitvoerlegging van dat vonnis, maar niet-ontvankelijkverklaring in de hoofdzaak. Een dergelijk vonnis hoeft dus niet te worden betekend aan de wederpartij (tenzij dit gebeurt met het oog op de executie van proceskosten).
2.5.
Tot slot wordt ook het verweer van ST Shipping dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als Lukoil zich beroept op een termijn die zij bewust aan de wetenschap van ST Shipping heeft onthouden door pas na het verstrijken van die termijn ST Shipping hiervan in kennis te stellen, verworpen.
2.5.1.
Zoals hiervoor al is overwogen, was het de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat van ST Shipping om het roljournaal in de gaten te houden voor rolinstructies en lag het op de weg van de advocaat van ST Shipping om contact op te nemen met de rechtbank als het vonnis in incident niet (tijdig) was ontvangen. ST Shipping kan haar eigen nalaten niet aan Lukoil tegenwerpen en daarom is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat Lukoil zich beroept op het verstrijken van de termijn waarbinnen ST Shipping zekerheid had moeten stellen.
2.6.
De conclusie luidt dat ST Shipping niet-ontvankelijk in haar vordering wordt verklaard.
2.7.
ST Shipping wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak veroordeeld; over de kosten in het incident is al beslist. De kosten in de hoofdzaak aan de zijde van Lukoil worden begroot op:
- betaald griffierecht € 8.519,00
- salaris advocaat
€ 3.413,00(1,0 punt × tarief € 3.413,00)
Totaal € 11.932,00
Dit bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente op de wijze als omschreven in de beslissing. De rechtbank neemt geen aparte beslissingen met betrekking tot de nakosten en de wettelijke rente daarover (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853, specifiek overweging 2.3).

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart ST Shipping niet-ontvankelijk in haar vordering;
3.2.
veroordeelt ST Shipping in de proceskosten, aan de zijde van Lukoil tot op vandaag begroot op € 11.932,00, te vermeerderen met wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn voldaan;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is door de rolrechter ondertekend en op 15 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
3349 / 1407