ECLI:NL:RBROT:2023:1365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
10173001
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verklaring voor recht inzake opvolgend werkgeverschap en arbeidsovereenkomst

In deze zaak verzoekt [naam01] om een verklaring voor recht dat hij op grond van opvolgend werkgeverschap een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met [naam bedrijf01]. De kantonrechter oordeelt dat [naam01] niet kan worden aangemerkt als werknemer die onder de bescherming van artikel 7:668a lid 2 BW valt. De feiten van de zaak tonen aan dat [naam01] als indirect bestuurder van de betrokken vennootschappen niet de kwetsbare positie van een werknemer had. De kantonrechter wijst erop dat de bepalingen in de koopovereenkomst, die door [naam01] zelf zijn ondertekend, duidelijk maken dat hij niet automatisch in dienst trad bij [naam bedrijf01] per 1 januari 2022. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en [naam bedrijf01] van rechtswege is geëindigd op 31 juli 2022, en dat er geen grond is voor de vorderingen van [naam01] met betrekking tot loon en wedertewerkstelling. De vordering tot betaling van een hogere transitievergoeding wordt eveneens afgewezen, omdat [naam01] al een transitievergoeding heeft ontvangen. De kantonrechter wijst de verzoeken van [naam01] af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10173001 VZ VERZ 22-13555
datum uitspraak: 21 februari 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
[naam01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker en verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A. Bosveld,
tegen
[naam bedrijf01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerster en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.J.W. van Ladesteijn.
De partijen worden hierna ‘ [naam01] ’ en ‘ [naam bedrijf01] ’ of ‘ [afkorting naam bedrijf01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met producties, ontvangen op 1 november 2022;
- het verweerschrift tevens inhoudende tegenverzoek, met producties;
- de spreekaantekeningen van [naam01] .
1.2.
Op 24 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 10 oktober 2002 is [naam01] in dienst getreden bij de besloten vennootschap [naam vennootschap01] h.o.d.n. [naam uitzendbureau01] . in Alphen aan den Rijn (hierna: BU) in de functie van uitzendconsulent. De indirect bestuurder van BU was [naam02] , de broer van [naam01] .
2.2.
[naam02] was ook indirect bestuurder van [naam uitzendbureau02] en [naam bedrijf02] . (hierna: [naam bedrijf02] .).
2.3.
Tussen [naam bedrijf] . en BU en [naam bedrijf02] . bestonden franchiseovereenkomsten op basis waarvan door BU en [naam bedrijf02] . als franchisenemers uitzendorganisaties werden gedreven in naam van [naam bedrijf] .
2.4.
Per 2 maart 2009 is [naam01] via zijn holding [naam holding01] . (hierna: [naam holding01] bestuurder geworden van BU en [naam bedrijf02] . [naam holding01] was enig aandeelhouder en bestuurder van BU en [naam bedrijf02] . [naam01] was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam holding01] .
2.5.
Tussen [naam holding01] en [naam01] als directeur bestond met ingang van 2 december 2008 een arbeidsovereenkomst.
2.6.
Per 1 januari 2022 heeft [naam bedrijf01] als koper de uitzendactiviteiten in Schiedam en Alphen aan den Rijn van [naam bedrijf02] . en BU als verkopers gekocht. Zij hebben dit vastgelegd in een schriftelijke koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst). Het sluiten van de koopovereenkomst gebeurde namens [naam bedrijf02] . en BU door [naam01] . De koopovereenkomst is door bestuurders van [naam bedrijf01] en van [naam bedrijf] en [naam01] ondertekend. In het kader van de koopovereenkomst is ook een beëindigingsovereenkomst gesloten tussen [naam bedrijf] en [naam bedrijf02] . en BU met betrekking tot de franchiseovereenkomsten met ingang van 1 januari 2022.
2.7.
In de koopovereenkomst zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)

8.Werknemers

8.1
Verkopers en Koper stellen vast dat de overname van de Ondernemingen een overgang van
onderneming vormt in de zin van artikel 7:662 e.v. BW, uit hoofde waarvan de rechten en verplichtingen van Verkopers per de Overdrachtsdatum voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomsten (inclusief hun pensioenen) met de Werknemers Alphen en Werknemers Schiedam van rechtswege overgaan op Koper. Koper vrijwaart Verkopers voor enige verplichting of aanspraak die verband houdt met de Werknemers Alphen en Werknemers Schiedam vanaf de Overdracht.
(…)

12.Overige afspraken

Beëindigingsovereenkomst
12.1
Op de Overdrachtsdatum zullen [naam bedrijf] . en Verkopers beëindigingsovereenkomsten aangaan op grond waarvan met ingang van de Overdrachtsdatum de Franchiseovereenkomsten en de Onderhuurovereenkomsten met wederzijds goedvinden worden beëindigd, conform het concept zoals aangehecht als
Bijlage 4(
Beëindigingsovereenkomst).
Bestaande Managementovereenkomst(en)
12.2
Enige (management)overeenkomst tussen een Verkoper en/of de heer [naam01] enerzijds en de Ondernemingen anderzijds op basis waarvan de betreffende Verkoper en/of de heer [naam01] (management)werkzaamheden verrichtte voorafgaand aan de Overdrachtsdatum, zijn per 31 december 2021 beëindigd. Verkopers en de heer [naam01] verklaren door ondertekening van deze Overeenkomst niets van de Ondernemingen, de Koper of enige aan hen verbonden (rechts)persoon te vorderen te hebben in verband met voornoemde +-(management)werkzaamheden.
Arbeidsovereenkomst
12.3
Op de Overdrachtsdatum zullen Koper en de heer [naam01] een arbeidsovereenkomst aangaan, conform het concept zoals aangehecht als
Bijlage 5(
Arbeidsovereenkomst). Geen van Verkopers en/of de heer [naam01] zal een beroep doen op overgang van onderneming als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst tussen Koper en de heer [naam01] en zij dragen ervoor zorg dat geen aan hen gelieerde (rechts)persoon dat zal doen.
(…)”
2.8.
[naam01] heeft de koopovereenkomst ook voor zichzelf ondertekend ter erkenning en acceptatie van de artikelen 12.2 en 12.3 van de koopovereenkomst.
2.9.
In een concept koopovereenkomst met betrekking tot de uitzendactiviteiten in Schiedam en Alphen aan den Rijn tussen [naam bedrijf01] als koper en BU en [naam bedrijf02] . als verkopers was de volgende bepaling opgenomen, terwijl daarin niets stond over een arbeidsovereenkomst:
“12.2 Op de overdrachtsdatum zullen Koper en de heer [naam01] een managementovereenkomst aangaan, conform het concept zoals aangehecht als
Bijlage 5(Managementovereenkomst).”
2.10.
[naam01] is op 1 januari 2022 in dienst getreden bij [naam bedrijf01] . In de arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en [afkorting naam bedrijf01] die aan deze indiensttreding ten grondslag ligt, staat het volgende:
“(…)
1.1
Werknemer is met ingang van 01-01-2022 in dienstbetrekking bij werkgever werkzaam. De arbeidsovereenkomst geldt voor de duur van 7 maanden en eindigt derhalve van rechtswege op 31-07-2022.
(…)
3.1
Werknemer zal bij werkgever werkzaam zijn in de functie van Operationeel Manager.
(…)
5.1
Werknemer heeft jegens werkgever aanspraak op een bruto maandsalaris ad € 10.000,00 op basis van een 40,00-urige werkweek (Schaal 11 conform het interne salarishuis van [afkorting naam bedrijf01] ), telkens uit te betalen aan het einde van elke kalendermaand.
5.2
Werknemer heeft recht op een bruto vakantietoeslag gelijk aan 8% van het brutosalaris. De vakantietoeslag wordt berekend over de periode 1 juni tot en met 31 mei. Uitbetaling vindt plaats in de maand mei.
(…)”
2.11.
Bij brief van 21 juni 2022 met als onderwerp “Uitdienst bij [afkorting naam bedrijf01] van rechtswege” heeft [afkorting naam bedrijf01] , voor zover van belang, het volgende aan [naam01] geschreven:
(…)
Op 31-07-2022 loopt je contract af. Dit betekent dat je per 01-08-2022 niet meer in dienst bent van [naam bedrijf01] .
(…)”
2.12.
[naam01] heeft zich op 22 juni 2022 ziekgemeld bij [afkorting naam bedrijf01] .
2.13.
[afkorting naam bedrijf01] heeft aan [naam01] een transitievergoeding betaald van € 2.112,00 bruto.

3.Het geschil

3.1.
[naam01] verzoekt samengevat:
  • voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en [afkorting naam bedrijf01] niet is geëindigd op 31 juli 2022 en na die datum voortduurt;
  • [afkorting naam bedrijf01] te veroordelen aan [naam01] zijn loon van € 10.000,00 per maand te voldoen vanaf 1 augustus 2022 met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW;
  • [afkorting naam bedrijf01] te veroordelen [naam01] weer te werk stellen in zijn functie van Operationeel Manager zodra hij voldoende hersteld is op straffe van een dwangsom;
  • subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd per 1 augustus 2022, [afkorting naam bedrijf01] te veroordelen aan hem de transitievergoeding te betalen van
€ 69.283,00 bruto met wettelijke rente vanaf 1 september 2022;
  • [afkorting naam bedrijf01] te veroordelen in de proceskosten;
  • deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De kantonrechter begreep uit het verzoekschrift dat [naam01] zijn verzoeken primair baseert op ‘overgang van onderneming’ en subsidiair op ‘opvolgend werkgeverschap’ zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW, maar op de zitting is namens [naam01] uitdrukkelijk gezegd dat de grondslag van het verzoek ‘opvolgend werkgeverschap’ is. Op de zitting heeft [naam01] dit met de volgende stellingen en standpunten ingevuld:
[afkorting naam bedrijf01] moet redelijkerwijs worden geacht de opvolger te zijn van de werkgever die [naam01] vóór 1 januari 2022 had ten aanzien van de verrichte arbeid. De arbeid betreft de werkzaamheden als directeur/manager die [naam01] verrichtte voor de twee ‘ [afkorting naam bedrijf01] ’ uitzendbureaus in Schiedam en Alphen aan den Rijn die hij ongewijzigd heeft voortgezet per 1 januari 2022 op grond van de arbeidsovereenkomst met [afkorting naam bedrijf01] .
Materieel was sprake van een arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en BU en [naam bedrijf02] ., omdat [naam01] voor BU en [naam bedrijf02] . persoonlijk de functie van directeur vervulde en [naam holding01] 100% eigenaar én bestuurder is van beide werkmaatschappijen.
Als de arbeidsovereenkomst tussen [naam holding01] en [naam01] niet aangemerkt kan worden als een arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en BU en [naam bedrijf02] ., dan laat dit onverlet dat [naam01] de arbeid voor BU en [naam bedrijf02] . verrichtte op basis van een arbeidsovereenkomst met [naam holding01] .
Voor het antwoord op de vraag of [afkorting naam bedrijf01] per 1 januari 2022 ten aanzien van de verrichte arbeid aangemerkt dient te worden als opvolgend werkgever zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW maakt het niet uit of de arbeid tot die datum in het kader van een arbeidsovereenkomst met een derde werd verricht.
Zelfs als er een andere arbeidsverhouding bestond tussen BU en [naam bedrijf02] . enerzijds en [naam01] anderzijds dan een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld een overeenkomst van opdracht, dan nog is sprake van arbeid waarvoor [afkorting naam bedrijf01] redelijkerwijs als opvolgend werkgever moet worden aangemerkt. Het opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:668a lid 2 BW is niet beperkt tot arbeid in het kader van een arbeidsovereenkomst, maar kan ook op arbeid zien die in het kader van een andere arbeidsverhouding wordt verricht.
Bovendien geldt dat de franchiseovereenkomst tussen [naam bedrijf] en BU en [naam bedrijf02] . als een arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam01] gekwalificeerd moet worden. Feitelijk was er sprake van een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:610 BW tussen [naam bedrijf] en [naam01] .
De subsidiair verzochte transitievergoeding heeft [naam01] berekend vanaf 1 oktober 2002.
3.3.
Het verweer van [afkorting naam bedrijf01] strekt tot afwijzing van de verzoeken van [naam01] , met veroordeling van [naam01] in de proceskosten. [afkorting naam bedrijf01] is het er niet mee eens dat [naam01] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou hebben met [afkorting naam bedrijf01] . In het verweerschrift heeft zij hierover het volgende – voor zover van belang – aangevoerd.
Er is geen sprake van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW. [afkorting naam bedrijf01] geldt niet als opvolgend werkgever in de zin van die bepaling. Op basis van artikel 12.2 van de koopovereenkomst is enige overeenkomst tussen een verkoper en [naam01] met wederzijds goedvinden geëindigd op 31 december 2021. Oneigenlijk gebruik van tijdelijke arbeid speelt niet in het onderhavige geval. Er is geen sprake van misbruik van recht of het omzeilen van een rechtshandeling door middel van een schijnhandeling. Partijen wilden met elkaar een arbeidsovereenkomst aangaan voor bepaalde tijd voor overdracht van werkzaamheden. [naam01] ging die arbeidsovereenkomst aan als professionele partij met juridische bijstand na beëindiging met wederzijds goedvinden van enige relevante overeenkomst die vóór de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bestond.
Verder heeft [afkorting naam bedrijf01] zich verzet tegen een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking, waarin de verzoeken van [naam01] worden toegewezen.
3.4.
[afkorting naam bedrijf01] heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht voor het geval wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en [afkorting naam bedrijf01] voortduurt.
[naam01] heeft op de zitting verweer gevoerd tegen het voorwaardelijk ontbindingsverzoek.
Wat partijen in het kader hiervan naar voren hebben gebracht komt – alleen als dat van belang is – in de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op grond van opvolgend werkgeverschap?

4.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [naam01] op grond van artikel 7:668a lid 2 BW bij [afkorting naam bedrijf01] in dienst is voor onbepaalde tijd. In artikel 7:668a lid 2 BW wordt verwezen naar artikel 7:668a lid 1 BW. In artikel 7:668a lid 1 aanhef en onder a BW is bepaald dat vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd geldt. In artikel 7:668a lid 1 aanhef en onder b BW is bepaald dat vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd geldt. In lid 2 van artikel 7:668a BW staat dat lid 1 van overeenkomstige toepassing is op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolgers te zijn.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen [naam01] en BU en/of [naam bedrijf02] . geen schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft bestaan voor zijn functie als directeur/manager. Dit is evenmin het geval tussen [naam01] en [naam bedrijf] . [naam01] was op papier alleen directeur van [naam holding01] . [naam01] brengt nu een aantal redeneringen naar voren waaruit hij construeert dat er desondanks sprake was van materieel werkgeverschap van BU en [naam bedrijf02] . en/of [naam bedrijf] . ten opzichte van [naam01] vóór 1 januari 2022 en dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap tussen BU en [naam bedrijf02] . enerzijds en [afkorting naam bedrijf01] anderzijds, dan wel tussen [naam bedrijf] enerzijds en [naam bedrijf01] anderzijds.
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen deze redeneringen [naam01] niet baten, omdat hij niet een werknemer is voor wie de rechtsbescherming, die artikel 7:668a lid 2 BW biedt, in redelijkheid bedoeld is. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.3.
Artikel 7:668a BW lid 2 is een typische antimisbruikbepaling. De ratio achter deze bepaling is dat een werknemer wordt beschermd tegen een draaideurconstructie. Van een draaideurconstructie is - kort samengevat - sprake als werkgevers hun werknemers afwisselend op basis van een arbeidsovereenkomst en – na het eindigen daarvan – via een andere werkgever dezelfde arbeid laten verrichten. In de parlementaire geschiedenis is te lezen dat een werknemer die op eigen initiatief dezelfde arbeid bij een andere werkgever gaat verrichten, geen beroep kan doen op opvolgend werkgeverschap en dat bestuurders niet de doelgroep vormen die de ketenregeling beoogt te beschermen.
4.4.
[naam01] was als indirect bestuurder van BU en [naam bedrijf02] . ondernemer en, zo begrijpt de kantonrechter, nam in die hoedanigheid ook de rol van werkgever van uitzendkrachten op zich. Dit laatste brengt in ieder geval mee dat niet aannemelijk is dat hij tijdens zijn betrokkenheid bij BU en [naam bedrijf02] . een kwetsbare werknemer was die geen enkele kennis van het arbeidsrecht had.
Dat er, voordat de definitieve versie van de koopovereenkomst getekend werd, een concept van de koopovereenkomst was zonder een bepaling over een arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en [afkorting naam bedrijf01] vindt de kantonrechter een belangrijke aanwijzing dat [naam01] heeft onderhandeld over zijn positie bij [afkorting naam bedrijf01] .
[naam01] was zelf de persoon achter BU en [naam bedrijf02] . die namens die vennootschappen de koopovereenkomst heeft getekend. In die hoedanigheid wist hij dat een overgang van onderneming bewerkstelligd werd tussen BU en [naam bedrijf02] . enerzijds en [afkorting naam bedrijf01] anderzijds én heeft hij er uitdrukkelijk mee ingestemd dat hij niet een werknemer zou zijn die van rechtswege over zou gaan als werknemer van [naam01] en/of [naam bedrijf02] . naar [afkorting naam bedrijf01] . Hem had op basis hiervan duidelijk moeten zijn dat hij ermee instemde en dat het de bedoeling was dat hij op 1 januari 2022 niet van rechtswege in dienst trad bij [afkorting naam bedrijf01] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (met behoud van anciënniteit). Dit geldt temeer nu hij de koopovereenkomst voor zichzelf heeft getekend ten aanzien van de specifieke afspraak dat hij geen beroep zou doen op de overgang van onderneming. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat als onweersproken vast is komen te staan dat hij tijdens de verkoop van BU en [naam bedrijf02] . juridisch werd bijgestaan. Dat [naam01] nu een beroep doet op opvolgend werkgeverschap met het doel een verklaring voor recht te krijgen dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft rijmt geenszins met deze afspraak en kan in redelijkheid niet worden gehonoreerd.
4.5.
In dat kader weegt de kantonrechter mee dat [naam01] op de zitting zelf heeft gezegd dat hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ‘wilde pakken wat hij pakken kon’ en dat het de bedoeling was dat die arbeidsovereenkomst werd aangegaan zodat hij zijn werkzaamheden kon overdragen. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat hij oprecht in de veronderstelling was, althans er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen, dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na de overdracht van werkzaamheden zou worden voortgezet, laat staan dat hij een arbeidsovereenkomst aanging die van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was.
4.6.
Dit alles leidt tot de conclusie dat er in rechte van wordt uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [afkorting naam bedrijf01] en [naam01] van rechtswege geëindigd is op 31 juli 2022, omdat er geen deugdelijke grondslag is om aan te kunnen nemen dat die arbeidsovereenkomst als arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft te gelden. Dit brengt mee dat de verzochte verklaring voor recht niet toewijsbaar is. In het verlengde hiervan geldt hetzelfde voor de loonvordering en de vordering tot wedertewerkstelling en de daarbij behorende nevenvorderingen.
transitievergoeding?
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [afkorting naam bedrijf01] aan [naam01] na het einde van de arbeidsovereenkomst een transitievergoeding moest betalen. [afkorting naam bedrijf01] heeft aan [naam01] een transitievergoeding betaald van € 2.112,00 bruto, kennelijk uitgaande van de arbeidsovereenkomst tussen partijen die heeft geduurd vanaf 1 januari 2022 tot 1 augustus 2022. [naam01] heeft verzocht een transitievergoeding aan hem toe te kennen uitgaande van het bestaan van een dienstverband vanaf 1 oktober 2002. Zoals uit de vorige rechtsoverwegingen blijkt, wordt ervan uitgegaan dat tussen [naam01] en [afkorting naam bedrijf01] pas op
1 januari 2022 een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en is geen sprake van ‘opvolgend werkgeverschap’ op grond waarvan arbeidsovereenkomsten moeten worden samengeteld voor de berekening van de transitievergoeding. Voor de berekening van de transitievergoeding die [afkorting naam bedrijf01] aan [naam01] had moeten betalen wordt dan ook alleen de duur meegenomen van de enige arbeidsovereenkomst die tussen partijen bestond, namelijk de arbeidsovereenkomst vanaf 1 januari 2022 tot 1 augustus 2022. Op basis van de relevante informatie voor de berekening van de transitievergoeding komt de kantonrechter tot de conclusie dat [afkorting naam bedrijf01] het bedrag aan transitievergoeding waar [naam01] recht op had, al heeft betaald aan hem. [naam01] heeft geen recht op een hogere transitievergoeding. Zijn verzoek tot betaling daarvan wordt dan ook afgewezen.
voorwaardelijk ontbindingsverzoek
4.8.
[afkorting naam bedrijf01] heeft het ontbindingsverzoek voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval er in rechte van zou worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet geëindigd is. Nu deze voorwaarde niet in vervulling is gegaan, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek.
proceskosten
4.9.
[naam01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [afkorting naam bedrijf01] tot vandaag vast op € 1.058,00 aan salaris voor de gemachtigde. Voor kosten die [afkorting naam bedrijf01] maakt na deze uitspraak moet [naam01] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
Deze beschikking wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken van [naam01] af;
5.2.
veroordeelt [naam01] in de proceskosten die aan de kant van [afkorting naam bedrijf01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.058,00;
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
757