ECLI:NL:RBROT:2023:1358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
KTN-10013854_22022023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding wegens beroepsfout van de advocaat afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiseres01] schadevergoeding vorderde van [gedaagde01] c.s. wegens een vermeende beroepsfout van de advocaat. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.K. Tuithof, stelde dat [gedaagde01] c.s. tekortgeschoten waren in hun verplichtingen door haar niet goed te adviseren over de kansen in een kortgedingprocedure en de risico's van beslaglegging. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. M.H.G. de Neef, betwistten deze claims en stelden dat zij wel degelijk de zorgvuldigheid in acht hadden genomen die van een redelijk handelend advocaat verwacht mag worden.

De procedure begon met een dagvaarding op 21 juli 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 15 december 2022. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het oordeel was dat [gedaagde01] c.s. niet tekortgeschoten waren in hun zorgplicht. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres, als professionele vastgoedhandelaar, voldoende op de hoogte was van de juridische risico's en dat de gedaagden haar adequaat hadden geïnformeerd. De vordering van [eiseres01] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 746,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid die van een advocaat verwacht mag worden en dat niet elke ongunstige uitkomst van een procedure automatisch leidt tot aansprakelijkheid. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een beroepsfout en dat de vorderingen van [eiseres01] om die reden niet konden worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10013854 CV EXPL 22-2988
datum uitspraak: 19 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.K. Tuithof,
tegen

1.[gedaagde01] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
2. [gedaagde02] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M.H.G. de Neef.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘ [eiseres01] ’. Gedaagden worden hierna aangeduid als [gedaagde01] en [gedaagde01] , en gezamenlijk [eiseres01] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 juli 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 15 december 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: namens [eiseres01] de heren [naam01] en [naam02] , bijgestaan door mr. S.K. Tuithof. Namens [gedaagde01] c.s. is de heer [gedaagde02] verschenen, bijgestaan door mr. M.H.G. de Neef.

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] heeft zich tot [gedaagde01] c.s. gewend voor juridische bijstand over een geschil tussen [eiseres01] en [vastgoedbedrijf01] over de koop en levering van een appartementsrecht via een onderhandse biedingsprocedure. In dat kader heeft [eiseres01] op 15 september 2018 aan [gedaagde01] c.s. gemaild:
“[…] Nadien kwam men niet over de brug met een concept te tekenen koopakte, toen heeft [naam07] gehoord dat de prijs naar 180 moest, dat ze dan pas zouden leveren, met veel morren hebben we ingestemd met 180K en nu horen we dat [vastgoedbedrijf01] niet wil leveren, omdat ze het ons niet gunnen (renoveren en doorverkopen) Wij willen graag nakoming en:
Beslag leggen op het pand
In kort geding levering vorderen met een giga dwangsom
Kosten vorderen (incassokosten en kosten procedure en eventueel nog andere kosten?) […]”
2.2.
[gedaagde01] c.s. hebben daarop bij e-mailbericht van 17 september 2018 als volgt gereageerd:
“[…] Als ik het goed heb begrepen gaat het hier om een (beoogde) commerciële transactie tussen twee professionele partijen – [eiseres01] en [vastgoedbedrijf01] . In dat geval geldt het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:2 BW niet, […]. Indien wij dat goed gemotiveerde kunnen onderbouwen en aantonen, zijn we in een procedure zeker niet kansloos. Ik heb [naam03] gevraagd mij het dossier zo volledig mogelijk aan te leveren. Na ontvangst daarvan zal ik het dossier doornemen en op basis daarvan een inschatting maken van haalbaarheid en kosten.”
2.3.
[eiseres01] heeft nadien bij e-mailbericht van 17 september 2018 onder meer aan [gedaagde01] c.s. gestuurd:
“[…] Alvast snel beslag leggen?”
2.4.
Per whatsapp-bericht van 24 september 2018 stuurt [eiseres01] aan [gedaagde01] c.s.:
“Had je [naam07] nog gesproken? Willen dat beslag zsm leggen. […] Wanneer denk je dat we dat beslagrekest kunnen inzenden?”
2.5.
[gedaagde01] c.s. hebben op 3 oktober 2018 een beslagrekest opgesteld wat door [eiseres01] is goedgekeurd en vervolgens door [eiseres01] is doorgestuurd naar de deurwaarder.
2.6.
Op 8 oktober 2018 heeft [eiseres01] de opdrachtbevestiging van [gedaagde01] c.s. getekend.
2.7.
Bij e-mailbericht van 9 oktober 2018 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] c.s. onder meer gevraagd:
“[…] Wat zullen we doen, alvast dat KGD opstarten met dwangsommen?.”
2.8.
Op 11 oktober 2018 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] c.s. gemaild:
“[…] Wat [naam08] en mij betreft z.s.m. dat kort geding opstarten met levering en dwangsommen.”
2.9.
Op 13 oktober 2018 heeft [eiseres01] [gedaagde01] het volgende whatsapp-bericht gestuurd:
“Goedemorgen [gedaagde02] , ik zat nog te denken. Die [naam04] en zijn kantoor is goed verzekerd. Als nu komt vast te staan dat er inderdaad onbevoegd vertegenwoordigd is, kunnen we daar mooi aankloppen. Zou je [naam04] dan nu al aansprakelijk stellen of later pas?”
2.10.
Daarop heeft [gedaagde01] als volgt geantwoord: “
Ha [naam05] . Dat kan inderdaad. Ik zal er wel mee wachten. We moeten m voorlopig te vriend houden. En naar mijn mening ligt deze zaak juridisch anders waar het gaat om vertegenwoordiging door makelaar. Maar we gaan het zien.”
2.11.
[gedaagde01] c.s. hebben namens [eiseres01] op 31 oktober 2018 een aanvraag voor het kortgeding ingediend. Op 4 december 2018 heeft de kortgedingzitting plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft [eiseres01] op 18 december 2018 in het ongelijk gesteld. Door de voorzieningenrechter is onder meer overwogen dat:
“[…] Ook als het zo zou zijn dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verkoop van de woning tegen een van de genoemde prijzen, dan nog acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat [vastgoedbedrijf01] in een bodemprocedure zal worden veroordeeld om de woning aan [eiseres01] te leveren tegen betaling van een van de door [eiseres01] genoemde bedragen. […] op basis van de in dit geding gebleken feiten en omstandigheid worden geconcludeerd dat de woning in de huidige staat niet de woning is zoals die is verkocht en dat nakoming van de gesloten overeenkomst ten aanzien van de woning in de oude staat (relatief) blijvend onmogelijk is. Afgezien daarvan acht de voorzieningenrechter ook aannemelijk dat [vastgoedbedrijf01] een vordering toekomt wegens ongerechtvaardigde verrijking, zodat [eiseres01] geen aanspraak kan maken op levering van de woning tegen (enkel) betaling van de overeengekomen koopprijs.”
2.12.
Bij e-mailbericht van 26 december 2018 heeft [eiseres01] [gedaagde01] c.s. geïnformeerd dat zij het pand niet weer willen. Daarnaast schrijven zij:
“HB instellen lijkt ons gelet op de extra kosten niet zinvol. Ook een bodemzaak niet. Willen de zaak schikken.”
2.13.
Op 21 november 2019 heeft [eiseres01] [gedaagde01] c.s. aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiseres01] heeft geleden door het handelen van [gedaagde01] c.s.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] c.s., hoofdelijk, te veroordelen aan haar te betalen € 14.223,84 aan schadevergoeding met handelsrente;
  • [gedaagde01] c.s., hoofdelijk, te veroordelen aan haar te betalen € 917,24 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde01] c.s., hoofdelijk, te veroordelen aan haar te betalen € 2.795,80 aan kosten aan [advocatenkantoor01] ;
  • [gedaagde01] c.s. te veroordelen in de proceskosten en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende.
[gedaagde01] heeft een beroepsfout gemaakt door na te laten [eiseres01] te adviseren, althans volledig te adviseren, over haar kansen in een kortgedingprocedure en over de beslaglegging alsmede over de daaraan verbonden financiële risico’s. Daardoor heeft [eiseres01] geen weloverwogen beslissing kunnen nemen. Voor zover [gedaagde02] [eiseres01] wel heeft geadviseerd, heeft zij onjuist advies gegeven omdat de vordering van [eiseres01] op voorhand geen kans van slagen had. [gedaagde01] is dan ook tekortgeschoten in de nakoming van de door [eiseres01] aan haar verstrekte opdracht. [gedaagde01] is in zijn hoedanigheid van advocaat aansprakelijk, omdat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht (artikel 6:162 BW). Op ‘t Ende c.s. zijn dan ook aansprakelijk voor de veroorzaakte schade.
3.3.
[gedaagde01] c.s. betwisten dat zij te kort zijn geschoten in hun verplichtingen jegens [eiseres01] . Op hetgeen zij daartoe aanvoeren, wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Beoordelingskader beroepsfout
4.1.
[eiseres01] heeft [gedaagde01] de opdracht gegeven juridische werkzaamheden voor haar te verrichten (een overeenkomst van opdracht). [gedaagde01] moet bij zijn werkzaamheden ‘de zorg van een goed opdrachtnemer’ in acht nemen. [1] Bij de beoordeling of [gedaagde01] als advocaat aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [eiseres01] , staat voorop dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid in acht moet nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Als [gedaagde02] deze zorgplicht schendt, dan schiet [gedaagde01] (toerekenbaar) tekort in de nakoming van de tussen haar en [eiseres01] bestaande opdrachtovereenkomst en moet zij de daardoor veroorzaakte schade aan [eiseres01] vergoeden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak dient het handelen van de advocaat te worden beoordeeld naar het moment dat het heeft plaatsgevonden. Het is dus niet de bedoeling dat wordt beoordeeld of achteraf bezien, na kennisneming van hetgeen de rechter heeft geoordeeld, de advocaat anders had kunnen handelen. Als het gaat om de inhoud van de prestatie van de advocaat, dan is suboptimaal handelen onvoldoende om aansprakelijkheid aan te nemen. Er is een duidelijke ondermaats optreden vereist. De aan te leggen norm is dus niet die van de meest scherpzinnige advocaat die, rekening houdend met alle scenario’s, de best denkbare prestatie levert. Het ligt op de weg van de (voormalig) cliënt om concrete feiten en/of omstandigheden aan te voeren die aantonen dat de advocaat niet goed gehandeld heeft. De enkele stelling dat de procesaanpak niet goed was, is daartoe onvoldoende.
4.3.
In hoeverre [gedaagde01] c.s. tegenover [eiseres01] de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, zal hierna worden beoordeeld.
Heeft [gedaagde01] [eiseres01] (voldoende) geïnformeerd/geadviseerd?
4.4.
Beoordeeld dient te worden of [gedaagde01] [eiseres01] voorafgaand aan de beslaglegging en het starten van de kortgedingprocedure (voldoende) heeft geïnformeerd over de gevolgen en risico’s daarvan. Daarbij geldt dat de omvang van de zorgplicht van de advocaat mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, waartoe onder meer ook moet worden gerekend de aard van de overeengekomen dienstverlening en de redelijkerwijs te verwachten deskundigheid bij de wederpartij. [2]
4.5.
[gedaagde01] c.s. hebben zowel in de conclusie van antwoord als tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat Op ‘t Ende op 13 september 2018, tijdens een overleg met de heer [naam06] van [eiseres01] , op de hoogte is gebracht van het geschil tussen [eiseres01] en [vastgoedbedrijf01] en dat [eiseres01] zo snel mogelijk rechtsmaatregelen wilde treffen. Vervolgens heeft op 28 september 2018 opnieuw een overleg plaatsgevonden tussen [gedaagde02] en [naam06] en heeft [gedaagde01] de haalbaarheid van de procedure en de bijkomende risico’s toegelicht, aldus [gedaagde01] c.s. Zij verwijst hierbij naar overgelegde e-mail- en whatsapp-berichten tussen partijen.
[eiseres01] stelt dat zij niet meer exact weet wanneer het geschil met [vastgoedbedrijf01] is besproken met [gedaagde01] , maar dat [gedaagde01] haar nooit heeft geïnformeerd over de risico’s van de beslag- en rechtsmaatregelen.
4.6.
Uit de overgelegde e-mail- en whatsapp-berichten kan worden opgemaakt dat [eiseres01] meermaals ondubbelzinnig heeft aangedrongen op snelle beslaglegging en het starten van een kortgedingprocedure. [eiseres01] is een professionele vastgoedhandelaar met juridische kennis, die regelmatig tot veel procedeert. Daarbij had [naam06] , namens [eiseres01] , een sturende rol op zich genomen door duidelijke instructies te geven, zijn aankoopmakelaar te benaderen, een voorbeeldrekest en voorbeeld-uitspraak aansprakelijkheid makelaar naar [gedaagde01] c.s. te sturen, advies bij zijn eigen deurwaarders had ingewonnen over te nemen rechtsmaatregelen en door de processtukken door zijn eigen deurwaarder te laten betekenen en zelf bij de rechtbank in te dienen.
4.7.
Uit de overgelegde correspondentie volgt voorts dat partijen tussendoor overleg hadden over de te nemen stappen en ook dat [gedaagde01] de voortvarendheid van [eiseres01] probeerde af te remmen. Bij whatsapp-bericht van 4 oktober 2018 heeft [gedaagde01] naar aanleiding van een advies van een bekende deurwaarder van [eiseres01] nog geantwoord:
“Dat was ook wat ik je vandeweek adviseerde: eerst kort geding en bodemdagvaarding op de lange termijn. […]”Nu de stelling van [eiseres01] , dat [gedaagde01] c.s. haar in het geheel niet, althans niet voldoende heeft geadviseerd of geïnformeerd over de (proces)risico’s van de beslag- en rechtsmaatregelen, gemotiveerd wordt betwist door [gedaagde01] en niet strookt met de overgelegde correspondentie, neemt de kantonrechter dat niet aan.
Heeft [gedaagde01] onjuist geadviseerd?
4.8.
[eiseres01] verwijt [gedaagde01] voorts dat hij namens [eiseres01] een kortgedingprocedure is gestart die geen kans van slagen had (“vordering was kennelijk ongegrond”) en dat hij hiermee onjuist heeft geadviseerd en gehandeld
4.9.
Voorop staat dat de uitkomst van een kortgedingprocedure in meer of mindere mate onzeker is. De kantonrechter volgt [eiseres01] niet in haar standpunt dat haar vordering in de kortgedingprocedure is afgewezen omdat overeenstemming tussen makelaars geen koopovereenkomst tot stand brengt, hetgeen [gedaagde01] tevoren had moeten weten. Anders dan [eiseres01] stelt, is in het kortgedingvonnis niet zonder meer aangenomen dat geen sprake is van een koopovereenkomst, maar wel dat de gesloten koopovereenkomst ten aanzien van de woning in de oude staat niet meer kon worden nagekomen vanwege de renovatiewerkzaamheden die in het pand zijn uitgevoerd. Volgens de kantonrechter kon [eiseres01] geen aanspraak maken op levering van de woning tegen (enkel) betaling van de overeengekomen koopprijs. Dat haar vordering sowieso als kennelijk ongegrond zou worden afgewezen, heeft [eiseres01] onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft [eiseres01] zowel tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling met [vastgoedbedrijf01] als na afloop van de mondelinge behandeling en de uitspraak geprobeerd om een regeling met [vastgoedbedrijf01] te treffen en had de zaak daarmee wellicht tot een goede einde kunnen worden gebracht. Tegen deze achtergrond volgt de kantonrechter [eiseres01] niet, dat [gedaagde01] een op voorhand ‘kansloze’ kortgedingprocedure namens [eiseres01] is gestart. Dit afgezien van de sterk sturende rol hierin en de duidelijke opdracht hiertoe van [eiseres01] zelf.
Conclusie
4.10.
Gelet op al het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat op grond van de door [eiseres01] aangevoerde feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde01] suboptimaal, laat staan duidelijk ondermaats, heeft gehandeld. Hij heeft dus geen beroepsfout gemaakt en [gedaagde01] is op die grond dus niet jegens [eiseres01] tekort geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht tussen partijen. De vorderingen van [eiseres01] zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiseres01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] c.s. tot vandaag vast € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 373,- tarief). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde01] c.s. tot vandaag vastgesteld op € 746,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
35789

Voetnoten

1.Artikel 7:401 BW
2.HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406.