ECLI:NL:RBROT:2023:13061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
C/10/653226 / FA RK 23-1358 en C/10/657607 / FA RK 23-3487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen in internationale context met toepassing van Nederlands en New Jersey recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 15 december 2023 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die gehuwd zijn in Machala, Ecuador. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw zowel de Ecuadoraanse als de Belgische nationaliteit heeft. De procedure begon met een verzoekschrift van de man op 21 februari 2023, gevolgd door diverse verweerschriften en verzoeken van beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 oktober 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, op basis van de relevante artikelen van de Europese verordening en het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast zijn er nevenvoorzieningen verzocht door beide partijen, waaronder verzoeken met betrekking tot de woning, levensonderhoud en de verdeling van goederen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld over het toepasselijke recht voor het huwelijksvermogensregime, waarbij het recht van New Jersey van toepassing is, gezien de eerste huwelijksdomicilie van partijen. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de nevenvoorzieningen aangehouden, omdat de vrouw onvoldoende Nederlands sprak en geen tolk had meegenomen. De rechtbank heeft de griffier gelast om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen, waarbij de vrouw verantwoordelijk is voor het regelen van een tolk. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummers: C/10/653226 / FA RK 23-1358 en C/10/657607 / FA RK 23-3487
Beschikking van 15 december 2023 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. V.L.M. Lapidaire te Maarssen,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.P. Sanchez Montoto te Amstelveen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 21 februari 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 11 mei 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens wijziging van verzoeken, met bijlagen, ingekomen op 3 juli 2023;
  • het bericht van de vrouw met het formulier verdelen en verrekenen van 15 september 2023;
  • het bericht van de man met het formulier verdelen en verrekenen van 25 september 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 12 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2023.
Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Machala, Ecuador, op [huwelijksdatum] .
2.2.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft zowel de
Ecuadoraanse als de Belgische nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking van 22 maart 2023, hersteld bij beschikking van 16 mei 2023, is als voorlopige voorziening bepaald dat:
  • de man met ingang van 1 mei 2023 met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te Rotterdam, met het bevel aan de vrouw met ingang van 1 mei 2023 de echtelijke woning te verlaten en het verbod deze woning verder te betreden;
  • de man met ingang van 3 maart 2023 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 1.941,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
Partijen verzoeken over en weer de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats
van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te
oordelen over het verzoek tot echtscheiding (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) (Brussel II-ter)).
3.1.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.1.4.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond,
toegewezen.
3.2.
Nevenvoorzieningen
3.2.1.
De man verzoekt, na wijziging:
  • te bepalen dat hij – met uitsluiting van de vrouw – gerechtigd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, gedurende 6 maanden na de inschrijving van de beschikking voort te zetten;
  • te verklaren voor recht dat de waarde van de woning gelegen aan de [adres] ( [postcode] ) te Rotterdam niet voor verdeling of verrekening vatbaar is;
  • de vrouw te veroordelen tot vergoeding van de door haar aangerichte schade aan de man wegens aangegane schulden;
  • de goederen die volgens het recht van New Jersey voor verdeling in aanmerking komen te verdelen of de wijze van verdeling vast te stellen op basis van het overzicht in – naar de rechtbank begrijpt – onderdeel 15 van zijn verweerschrift en de vrouw te veroordelen tot betaling van € 46.832,-, binnen vier weken na de in deze af te geven beschikking te voldoen.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt:
  • te bepalen dat de man, bij vooruitbetaling, dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud met € 3.863 bruto per maand;
  • te bepalen dat de waarde/opgebouwde winst van de onderneming van de man gedurende de huwelijkse periode bij helfte wordt gedeeld en de man wordt bevolen de financiële stukken van de onderneming vanaf 2018 tot de peildatum over te leggen (jaarrekeningen, IB-aangiften, btw-aangiften);
  • te bepalen dat alle bezittingen/vermogen en schulden binnen de beperkte gemeenschap vallen, zodat deze bij helfte worden verdeeld, zoals verzocht onder punten 14 en 15 van het verweerschrift, waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank (ter zake van de geldlening aangegaan voor de verbouwing), alsmede dat de man wordt bevolen de bankafschriften met vermelding van het banksaldi per peildatum over te leggen en onderling tot verrekening over te gaan;
  • de wijze van verdeling te gelasten of de verdeling vast te stellen op grond van artikel 3:185 BW;
  • de man te bevelen tot feitelijke afgifte van de persoonlijke eigendommen aan de vrouw conform punt 16 van het verweerschrift of de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.000,- aan de vrouw ten titel van schadevergoeding;
  • te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot bewoning van de woning en het gebruik van tot de inboedel daarvan behorende zaken.
3.3.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Oordeel van de rechtbank; toepasselijk recht
3.3.1.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5 lid 1 van Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels).
3.3.2.
De man heeft een advies van het Internationaal Juridisch Instituut van 9 februari 2023 in het geding gebracht. In dit advies heeft het Internationaal Juridisch Instituut onder meer de vraag beantwoord welk huwelijksvermogensrecht van toepassing is.
3.3.3.
De rechtbank volgt ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht de motivering van het Internationaal Juridisch Instituut. Gelet op de datum waarop partijen in het huwelijk zijn getreden, 26 december 2001, moet de vraag naar het toepasselijke recht worden beantwoord aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV).
3.3.4.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Dit betekent dat het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van de objectieve verwijzingsregeling, zoals neergelegd in artikel 4 van het HHV. Partijen hadden bij de huwelijksvoltrekking, dan wel kort daarna, geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15 lid 1 HHV. Voor zover partijen een eerste huwelijksdomicilie hebben gehad, dat wil zeggen: een eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk, wordt hun huwelijksgoederenregime beheerst door het interne recht van dat land, aldus artikel 4 lid 1 HHV. Volgens vaste rechtspraak wordt onder de gewone verblijfplaats verstaan: de plaats waar de betrokkene het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd, met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. Niet noodzakelijk is dat de echtgenoten onmiddellijk na de huwelijkssluiting in dezelfde staat zijn gaan wonen.
In de rechtspraak wordt, afhankelijk van de omstandigheden, een marge aangehouden van rond de zes maanden na de huwelijksdatum.
3.3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man ten tijde van het huwelijk zijn hoofdverblijf in New Jersey, Verenigde Staten, had gevestigd en dat de vrouw zich binnen zes maanden na huwelijkssluiting bij de man in New Jersey heeft gevoegd, alwaar partijen als gezin hebben samengewoond. De rechtbank is daarom van oordeel dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in New Jersey hebben gevestigd.
Omdat geen van de uitzonderingen van artikel 4 lid 2 HHV zich heeft voorgedaan, is op grond van artikelen 4 lid 1 en 16 HHV vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van New Jersey, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
3.4.
Aanhouding voor het overige
3.4.1.
Zoals met partijen besproken, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing ten
aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime en de beslissing op de verzochte nevenvoorzieningen ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de onderhoudsbijdrage, aan. De inhoudelijke bespreking daarvan heeft immers tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen plaatsvinden, omdat de vrouw onvoldoende Nederlands sprak en geen tolk had meegenomen.
3.4.2.
De inhoudelijke behandeling van de hiervoor bedoelde verzochte nevenvoorzieningen zal plaatsvinden op een nader, nog in te plannen, mondelinge behandeling. De vrouw moet, omdat zij de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, zorgdragen voor een tolk (niet zijnde familielid of kennis). De rechtbank wijst erop dat als de vrouw haar verantwoordelijkheid niet neemt, de zaak zonder tolk kan worden voortgezet. Dat zij dan minder goed kan volgen wat er gebeurt en wellicht vragen van de rechtbank onbeantwoord blijven, komt dan voor haar rekening en risico.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/653226 / FA RK 23-1358:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] te Machala, Ecuador;
en alvorens verder te beslissen:
in de procedure met zaaknummers / rekestnummers: C/10/653226 / FA RK 23-1358 en
C/10/657607 / FA RK 23-3487:
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, de onderhoudsbijdrage en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime wordt aangehouden;
4.3.
gelast de griffier de onderhavige zaak op een mondelinge behandeling (meervoudig) te plannen, na daartoe de verhinderdata van de advocaten en partijen te hebben opgevraagd;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, voorzitter, mr. drs. J. van den Bos,
mr. S. Wierink, rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. van Dijk, griffier, op 15 december 2023.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.