ECLI:NL:RBROT:2023:13037

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
ROT 22/2434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na herstel van motiveringsgebrek door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 1 september 2023, is de zaak behandeld tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. R. Nalinci. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering afgewezen, maar heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. Eiser had in zijn tussenuitspraak van 9 maart 2023 de rechtbank gevraagd om een herbeoordeling van zijn situatie, waarbij de rechtbank het UWV de kans gaf om het gebrek in hun besluit te herstellen. Het UWV heeft dit gedaan door een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over te leggen, waarin werd uiteengezet waarom een fysiek onderzoek niet noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat het UWV met dit rapport het gebrek had hersteld en dat de verzekeringsarts voldoende inzicht had gegeven in de medische situatie van eiser op de datum in geding, 17 augustus 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische gegevens zorgvuldig had gewogen en dat er geen aanleiding was om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 maart 2022 was vastgesteld. Eiser had niet aangetoond dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, en de rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door het UWV moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. W.H. van Zundert,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. R. Nalinci.

Inleiding

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 9 maart 2023 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een gebrek in het besluit op bezwaar van 7 april 2022 (het bestreden besluit) te herstellen.
Bij brief van 23 maart 2023 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2023 overgelegd.
Eiser heeft bij brief van 17 april 2023 zijn zienswijze naar voren gebracht.
De rechtbank sluit het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

1. De overwegingen van de tussenuitspraak van 9 maart 2023 maken deel uit van deze uitspraak.
2.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie kon worden afgezien van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase de hoorzitting op 28 maart 2022 bijgewoond, maar heeft niet gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in bezwaar geen toegevoegde waarde had. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen door met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, nader te motiveren waarom volgens hem in dit geval van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek in bezwaar afgezien kon worden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met overlegging van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2022 het gebrek in het bestreden besluit hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport op voldoende inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet waarom volgens hem in dit geval van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek in bezwaar afgezien kon worden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep had een fysiek onderzoek in bezwaar geen toegevoegde waarde, omdat de datum in geding (17 augustus 2017) ver in het verleden ligt. Fysieke onderzoeksbevindingen nu geven maar zeer beperkt zicht op de situatie in 2017. Daarom is met name afgegaan op informatie van de reumatoloog en de huisarts omstreeks deze periode. De uitgebreide informatie van de huisarts, inclusief de hierin opgenomen specialistenberichten, geeft een meer gedetailleerd beeld van het beloop van de aandoening en de situatie omstreeks de datum in geding (de rechtbank begrijpt: meer dan een fysiek onderzoek nu op kan leveren). Bovendien heeft de reumatoloog specifieke bevindingen van lichamelijk onderzoek weergegeven, zodat het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in 2022 geen toegevoegde waarde meer had om eiser lichamelijke bewegingen te laten doen tijdens een fysiek onderzoek. De rechtbank kan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen.
3.2.
Wat eiser naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2023 heeft aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder met overlegging van dit rapport het gebrek in het bestreden besluit niet zou hebben hersteld.
Eiser heeft in zijn zienswijze van 17 april 2023 gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is uitgegaan van de informatie van de reumatoloog en de huisarts (en de hierin opgenomen specialistenberichten), omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts hebben gezegd dat het niet nodig was dat eiser die informatie zou overhandigen en er geen informatie is opgevraagd bij de reumatoloog en de huisarts. Eiser is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de reumatoloog en de huisarts en de informatie van de primaire verzekeringsarts niet kan toetsen, indien hij zelf geen onderzoek heeft verricht. Verder valt het eiser op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van oordeel is dat een fysiek onderzoek/spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft, maar dat hij de informatie van de reumatoloog en de huisarts wel als basis noemt van zijn conclusie, hoewel hij dit niet eerder heeft geconcludeerd. Volgens eiser blijkt uit de informatie van de reumatoloog en de huisarts dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Eiser vraagt zich af waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep de reumatoloog en de huisarts niet (nader) heeft gehoord.
3.3.
Zoals uit zijn rapport van 28 maart 2022 blijkt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser ten behoeve van de hoorzitting in bezwaar overgelegde dossiergegevens van de huisarts en de reeds in het dossier aanwezige brief van de reumatoloog van 30 maart 2016 meegewogen. De stelling van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de huisarts, de reumatoloog en de primaire verzekeringsarts niet kan toetsen, indien hij zelf geen onderzoek heeft verricht, volgt de rechtbank niet.
4.1.
Het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is, na herstel van het gebrek, zorgvuldig verricht. Het onderzoek is namelijk gebaseerd op dossieronderzoek, wat in bezwaar en op de hoorzitting is aangevoerd en op de stukken van de huisarts (het complete dossier van 2015 tot en met 2021 met de daarin opgenomen specialistenberichten) en met name de brief van de reumatoloog van 30 maart 2016. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek in bezwaar afgezien kon worden.
4.2.
Het betoog van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn huisarts en reumatoloog informatie op had moeten vragen (hen nader had moeten horen), slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3233 en 15 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1385) behoort het tot de specifieke taak en deskundigheid van een verzekeringsarts om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Daarbij mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel wat betreft de aan te nemen beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerde afwijkende opvatting heeft over zijn beperkingen. Hiervan is niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek een voldoende duidelijk beeld gekregen van de medische toestand van eiser op de datum in geding en heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien meer informatie op te vragen. De beantwoording van de vraag of eiser in staat is de geselecteerde functies te verrichten, behoort niet tot de specifieke deskundigheid van de reumatoloog, maar tot die van de arbeidsdeskundige. Eiser heeft verder niet aangegeven welke informatie van de huisarts en de reumatoloog nog ontbrak en door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) had moeten worden opgevraagd. Eiser heeft in beroep zelf ook geen nieuwe informatie overgelegd die een nieuw licht werpt op de situatie op de datum in geding.
5. De rechtbank heeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. Niet gebleken is dat het UWV een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser. Met de klachten van eiser heeft het UWV rekening gehouden bij het opstellen van de FML van 28 maart 2022. Hierbij is van belang dat het niet gaat om de door eiser ervaren medische klachten als zodanig, maar om als gevolg van ziekte of gebrek objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML van 28 maart 2022, geldend op 17 augustus 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat en waarom er geen reden is verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 28 maart 2022 op gewezen dat er beperkingen zijn aangenomen voor onder meer lopen, staan en zitten. Er is specifiek een beperking aangenomen voor de duur van het zitten, zodat er gelegenheid tot vertreden is. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij geen zittend werk kan verrichten en dat hij ook niet staand of lopend kan werken. Ook voor het overige heeft eiser met de door hem in beroep overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op de datum in geding (17 augustus 2017).
6. Het voorgaande betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen vermeld in de FML van 28 maart 2022 juist zijn. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die aan de schatting in bezwaar ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt. De geschiktheid van de geselecteerde functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige van 26 april 2021 (en het daarbij horende Resultaat Functiebelasting) voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de bezwaargronden van eiser op inzichtelijke wijze (aanvullend) gemotiveerd dat de belasting van de voorgehouden functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Daarbij heeft zij toegelicht dat in de geselecteerde functies afwisseling van staan en lopen mogelijk is.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in het aanvullende rapport van 2 november 2022 (puntsgewijs) ingegaan op de door eiser in beroep naar voren gebrachte arbeidskundige gronden en heeft inzichtelijk toegelicht hoe de reductiefactoren voor de SBC-codes 315100 en 315133 zijn berekend. Daarbij is overeenkomstig de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gehandeld en is op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel Uurloonschatting 2008 per SBC-code de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functie aangehouden. Daarbij merkt de rechtbank op dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een (type-) fout is gemaakt in de grootste urenomvang bij de functie Administratief medewerker (document scannen) (met SBC-code 315133). Die urenomvang is niet 34 uur per week, maar 36 uur per week. In de berekeningen is wel correct van 36 uur per week uitgegaan.
Evenals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan de rechtbank niet volgen waarom (de gemachtigde van) eiser zich afvraagt of er niet van minder geselecteerde functies zou moeten worden uitgegaan, omdat er binnen de SBC-code 315133 twee functies zijn met een urenomvang van 16 uur per week. De urenomvang bij de functie Administratief medewerker (document scannen) (met SBC-code 315133) is namelijk 36 uur per week. Eiser heeft ook niet gemotiveerd waarom bepaalde functies volgens hem niet mee zouden tellen c.q. samengeteld zouden moeten worden.
Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat eiser aan de gestelde opleidingseisen voor de geselecteerde functies voldoet. In aanvulling daarop merkt de rechtbank naar aanleiding van eisers opmerking dat hij in de praktijk niets met zijn diploma Handel 4 (MBO 4 handel/economie) heeft gedaan en geen kennis heeft van de wetten waarmee in de functie met SBC-code 515080 wordt gewerkt, op dat in deze functie geen ervaringseis wordt gesteld.
Er is geen grond om de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt moeten worden geacht.
7. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de in bezwaar geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van minder dan 35%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door het UWV dus terecht bepaald op minder dan 35%.
8. Dit betekent dat het UWV bij het bestreden besluit terecht de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat het UWV in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.092,50. Omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.