ECLI:NL:RBROT:2023:1295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
C/10/638969 / HA ZA 22-438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaande geldlening met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft eiser, wonende te Bergschenhoek, een vordering ingesteld tegen Sordew Holding B.V., gevestigd te Rotterdam, wegens een openstaande geldlening. Eiser heeft op 10 juli 2014 een bedrag van € 120.000,- verstrekt aan Sordew Holding, met een overeengekomen rente van 9% per jaar, te betalen in maandelijkse termijnen. De overeenkomst liep tot 31 augustus 2019, maar Sordew Holding heeft niet het volledige bedrag terugbetaald. Op 1 september 2019 resteerde er nog een hoofdsom van € 53.000,63.

Eiser vordert betaling van dit bedrag, vermeerderd met contractuele rente van 0,75% per maand vanaf 1 september 2019, alsook buitengerechtelijke incassokosten van € 1.579,05 en proceskosten. Sordew Holding verweert zich door te stellen dat eiser niet alle relevante feiten heeft aangevoerd en dat er sprake is van tekortkomingen in de nakoming van een koopovereenkomst met een derde partij, AMRECO.

De rechtbank oordeelt dat Sordew Holding de geldleningsovereenkomst niet volledig is nagekomen en dat de vordering van eiser in beginsel toewijsbaar is. De rechtbank volgt Sordew Holding niet in haar verweer dat eiser niet aan artikel 21 Rv heeft voldaan, omdat eiser voldoende informatie heeft verstrekt over de overeenkomst. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe, inclusief de gevorderde rente en incassokosten, en veroordeelt Sordew Holding in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638969 / HA ZA 22-438
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Bergschenhoek,
eiser,
advocaat mr. R.P.R. Nolten te 's-Gravenhage,
tegen
SORDEW HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en Sordew Holding genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 mei 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De zaak is op 5 januari 2023 tijdens een mondelinge behandeling besproken. [eiser01] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. R.P.R. Nolten. Namens Sordew Holding was mr. G.C. Haulussy aanwezig.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] heeft op 10 juli 2014 aan Sordew Holding een bedrag van € 120.000,- verstrekt. Partijen hebben op 8 juli 2014 voor dit bedrag een schriftelijke overeenkomst van geldlening gesloten waarin is opgenomen dat Sordew Holding jaarlijks een rente van 9% verschuldigd is, te voldoen in maandelijkse termijnen (van 0,75% per maand). Partijen zijn voorts overeengekomen dat dit rentepercentage voor vijf jaar zou gelden en daarna hetzelfde blijft tenzij partijen het eens zijn over wijziging van het rentepercentage. In artikel 3 van de overeenkomst is daarnaast opgenomen dat de overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en afloopt op 31 augustus 2019. De aflossing dient te geschieden in acht kwartaaltermijnen van € 15.000,- voor het eerst te betalen bedrag op 1 januari 2015.
2.2.
Sordew Holding heeft tot en met 10 augustus 2019 een bedrag van € 109.750,- aan aflossing en rente betaald aan [eiser01] . De nog openstaande hoofdsom per 1 september 2019 bedraagt € 53.000,63.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert, samengevat:
I. Sordew Holding te veroordelen tot betaling van € 53.000,63, primair te vermeerderen met de vanaf 1 september 2019 verschenen en nog te verschijnen contractuele rente van 0,75% per maand tot aan de dag van algehele voldoening, subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019;
II. Sordew Holding te veroordelen tot betaling van € 1.579,05 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. Sordew Holding te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten;
IV. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Sordew Holding de geldleningsovereenkomst niet is nagekomen en daarom veroordeeld moet worden om het nog openstaande bedrag aan hem te betalen. Volgens [eiser01] heeft hij aanspraak op de contractuele renteverplichting van 0,75% per maand, omdat partijen het rentepercentage na afloop van de overeengekomen vijf jaar niet hebben gewijzigd.
3.3.
Sordew Holding voert verweer. Volgens Sordew Holding heeft [eiser01] niet alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aangevoerd door onder andere niet de namen van het bedrijf AMRECO en [naam01] te vermelden en de afspraken die daarmee zijn gemaakt. Hierdoor heeft Sordew Holding zich niet gehouden aan artikel 21 Rv en moet de vordering van [eiser01] worden afgewezen. Subsidiair is Sordew Holding van mening dat de vordering van [eiser01] moet worden afgewezen, omdat [eiser01] (dan wel zijn bedrijf Arden B.V.) is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst tussen AMRECO en Arden B.V. De geldlening was gesloten voor de koop op afbetaling van een door Arden B.V. aan AMRECO verkochte en geleverde balenpersmachine. Deze machine werkt echter nog steeds niet, zodat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. Daarnaast heeft [eiser01] onrechtmatig gehandeld jegens AMRECO door Arden B.V. met ingang van 31 december 2017 te ontbinden via turbo-liquidatie, waardoor de vordering tot schadevergoeding van AMRECO jegens Arden B.V. illusoir is geworden en AMRECO [eiser01] persoonlijk aansprakelijk zal stellen voor de geleden schade.

4..De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat Sordew Holding met [eiser01] een overeenkomst van geldlening heeft gesloten, dat Sordew Holding deze overeenkomst nog niet volledig is nagekomen en het op 1 september 2019 nog openstaande bedrag van € 53.000,63 opeisbaar is. Dit betekent dat het door [eiser01] gevorderde bedrag in beginsel toewijsbaar is.
4.2.
Sordew Holding stelt zich echter op het standpunt dat [eiser01] zich niet heeft gehouden aan artikel 21 Rv en de rechtbank daaraan het gevolg moet verbinden dat de vordering wordt afgewezen. De rechtbank volgt Sordew Holding niet in dit standpunt. Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en kan de rechtbank, als deze verplichting niet wordt nageleefd, daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. [eiser01] heeft in zijn dagvaarding gesteld dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, deze niet volledig is nagekomen en opeisbaar is. Ook heeft hij een kopie van deze overeenkomst overgelegd. Hiermee heeft [eiser01] voldoende informatie verstrekt. Dat [eiser01] in zijn dagvaarding niet heeft vermeld dat de geldlening bedoeld was om een machine mee te financieren die het bedrijf AMRECO van een bedrijf van [eiser01] heeft gekocht en dat AMRECO van mening is dat die machine niet goed functioneert, is voor de beoordeling van de vordering van [eiser01] niet relevant. Dit betreft immers een andere partij die in een andere rechtsverhouding tot [eiser01] staat.
4.3.
Sordew Holding stelt zich subsidiair op het standpunt dat [eiser01] dan wel zijn bedrijf Arden B.V. is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst tussen AMRECO en Arden B.V. Ook als dit het geval is, wat nog niet vaststaat, dan betekent dat niet dat de vordering van [eiser01] niet toewijsbaar is. De koopovereenkomst is immers niet gesloten tussen Sordew Holding en [eiser01] , zodat Sordew Holding bij deze koopovereenkomst geen partij is. Dit betekent ook dat het beroep van Sordew Holding op onrechtmatig handelen van [eiser01] jegens AMRECO er niet toe kan leiden dat de vordering van [eiser01] in deze procedure niet toewijsbaar is.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal Sordew Holding veroordeeld worden om € 53.000,63 aan [eiser01] te betalen. De hierover gevorderde contractuele rente van 0,75% per maand vanaf 1 september 2019 is door Sordew Holding niet betwist, zodat deze rente ook zal worden toegewezen.
4.5.
[eiser01] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank volgt Sordew Holding niet in haar standpunt dat deze kosten niet toewijsbaar zijn, omdat [eiser01] niet heeft aangetoond dat hij de kosten heeft betaald en [eiser01] niet heeft aangetoond op welke werkzaamheden de gevorderde kosten betrekking hebben. Voor de toewijsbaarheid van buitengerechtelijke incassokosten is niet vereist dat [eiser01] de kosten al heeft betaald. Daarnaast is het bij een overeenkomst met een bedrijf voldoende dat [eiser01] stelt en onderbouwt dat hij een incassohandeling heeft verricht. Het versturen van een enkele brief is daartoe voldoende, zoals de door [eiser01] overgelegde brief van 1 maart 2022 waarin hij om betaling heeft verzocht. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten wordt aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten het gevorderde bedrag van € 1.579,05 toewijsbaar.
4.6.
Sordew Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 1.301,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 1.183,-). Dit is totaal € 3.798,18. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet Sordew Holding een bedrag betalen van € 173,- (1/2 punt x € 1.183,- met maximum € 173,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Sordew Holding om aan [eiser01] te betalen € 54.579,68 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,75% per maand over het bedrag van € 53.000,63 vanaf 1 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Sordew Holding in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 3.798,18, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
3120