ECLI:NL:RBROT:2023:12895

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
10-242361-23 vordering TUL VV: 10-055597-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling met bewezenverklaring van overtreding Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het ongeval, dat plaatsvond op 21 september 2023, het gevolg was van een schermutseling tussen de verdachte en de bijrijdster, waarbij de verdachte de controle over het voertuig verloor en tegen een viaductpijler botste. Het slachtoffer liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder gebroken botten en een inwendige bloeding. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval en aan roekeloos rijden, wat resulteerde in een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor achttien maanden. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht en noodtoestand van de verdediging, omdat de verdachte niet voldoende had aangetoond dat hij onder druk stond om zijn kinderen op te halen in plaats van hulp te bieden aan het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 12.714,74 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-242361-23
Parketnummer vordering TUL VV: 10-055597-21
Datum uitspraak: 28 december 2023
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01],
ter terechtzitting opgegeven verblijfplaats: [adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
postadres: [adres02] , [postcode02] te [plaats02] ,
gemachtigd raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 en 28 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair (poging tot doodslag), 2 (het verlaten van de plaats van het ongeval) en 3 (roekeloos rijden en daarbij de bijrijder zwaar lichamelijk letsel toebrengen) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van
het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 24 maanden, inhoudende een contactverbod met de aangeefster [aangeefster01] en een locatieverbod conform de overgelegde kaart, waarbij bij iedere overtreding hechtenis voor de duur van één week volgt met een maximum van zes maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde maatregel, strekkende tot beperking van de vrijheid;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
10-055597-21.

4.Geldigheid dagvaarding t.a.v. feit 3

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde nietig verklaard dient te worden, omdat daarin niet is opgenomen uit welke specifieke handelingen de ten laste gelegde schuld gedestilleerd dient te worden.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de dagvaarding is opgenomen waarin het rijgedrag van verdachte heeft geresulteerd, te weten het met een voertuig tegen een (viaduct)pilaar aan rijden. De dagvaarding is daarmee, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk; er blijkt uit wat de verdachte wordt verweten en waartegen hij zich dient te verweren. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt officier van justitie t.a.v. feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet gehad op de dood van [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ). De verdachte is met een snelheid van 80 kilometer per uur tegen een betonnen viaductpijler gereden. Dat betreft een zodanig hoge snelheid waarmee tegen een hard voorwerp is gereden, dat de aanrijding een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer01] met zich bracht. De verdachte heeft op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad. De verdachte heeft door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer01] dodelijk letsel zou toebrengen.
5.2.
Standpunt verdediging t.a.v. feiten 2 en 3
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte [slachtoffer01] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Hij had zich er immers rekenschap van gegeven dat voor [slachtoffer01] een ambulance en politie was gebeld en dat een omstander, die verpleegster bleek te zijn, zich over [slachtoffer01] ontfermde.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde eveneens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat sprake was van één van de ten laste gelegde culpavarianten. De verdachte heeft het ongeval niet opzettelijk veroorzaakt. Het ongeval is veroorzaakt doordat de verdachte, de bestuurder van het voertuig, een discussie kreeg met [slachtoffer01] , die als bijrijdster in het voertuig zat. Het regende op dat moment en een voertuig dat voor de verdachte reed, remde. De verdachte is zodoende de controle over het stuur verloren. Vanuit de zijde van de verdachte was hooguit sprake van tijdelijke onoplettendheid. Dit brengt geen schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) met zich mee.
5.3.
Beoordeling
Vaststelling van de feiten
Vaststaat dat de verdachte op 21 september 2023 op het Stadionviaduct op de Coen Moulijnweg te Rotterdam als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt door tegen een viaductpijler te rijden. Als gevolg hiervan heeft de bijrijdster, [slachtoffer01] , letsel opgelopen. De verdachte heeft na het veroorzaken van het verkeersongeval en nadat hij zag dat er een bot uit de hand van [slachtoffer01] stak, de plaats van het ongeval lopend verlaten.
Uit het FARR-rapport van 29 november 2023 blijkt dat het letsel van [slachtoffer01] bestond uit diverse botbreuken, waarvan één een gecompliceerde open botbreuk betrof, een wond aan de knie en een beschadiging aan de dikke darm, met verdenking van een bloeding. [slachtoffer01] heeft meerdere operaties moeten ondergaan, te weten een buikoperatie en een operatie aan de rechterpols en -hand. De wond aan de knie is gehecht. De geschatte genezingsduur betreft tenminste zes tot acht weken. Bij dit gecompliceerde beloop, met name vanwege zenuwletsel bij een gecompliceerde polsfractuur, is er een grote kans op blijvende (pijn)klachten.
De verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer01] tijdens de autorit een discussie hadden, dat het regende en dat een voertuig dat voor hem reed begon te remmen, zonder dat hij dat zag. Als gevolg hiervan is hij de controle over het stuur verloren en is hij tegen de viaductpijler gereden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet over een geldig rijbewijs beschikt. De verdachte heeft ook verklaard dat hij na het veroorzaken van het ongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten, omdat hij zijn kinderen moest ophalen uit de BSO.
[slachtoffer01] heeft op 21 september 2023, ongeveer drie uur nadat het ongeval had plaatsgevonden, verklaard dat de verdachte vlak voor het ongeval zei dat hij de auto tegen de brug aan zou rijden en dat het toen zo snel ging dat zij niet kon zeggen of hij toen bewust naar de brug stuurde. Voorts heeft zij een half uur daarvoor verklaard dat het een ongeluk betrof. Een dag later, op 22 september 2023, heeft [slachtoffer01] verklaard dat er tijdens de autorit tussen haar en de verdachte een worsteling ontstond en dat de verdachte daarbij zei: “Je gaat van de brug af, ik ga met de auto van de brug af.”.
Voorts heeft [slachtoffer01] op meerdere momenten verklaard dat de verdachte haar telefoon wilde afpakken, dat de telefoon viel en dat er een worsteling ontstond om de telefoon.
De getuige [getuige01] , die achter het betreffende voertuig reed, heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder ongeveer vijf minuten lang meerdere malen klappen gaf aan de bijrijdster en dat de bijrijdster ongeveer twee keer terugsloeg. Op het moment dat zij de brug op reden, gaf de bestuurder de bijrijdster weer een klap, waarna het voertuig van links naar rechts gleed en met volle vaart tegen de brug aan klapte.
In het dossier bevindt zich de volgende uitwerking van een opgenomen telefoongesprek dat ongeveer drieënhalf uur na het ongeval tussen de verdachte en [slachtoffer01] heeft plaatsgevonden:
Verdachte: [slachtoffer01] , I'm sorry that shit happened like this. I‘m sorry, I never wanted shit to be happening like this.
[slachtoffer01] : You said it, you said it, you said it.
Verdachte: Nooo, [slachtoffer01] , denk je echt dat ik dat wou doen? It was you who got on to me when you got off the phone. You trying to get the phone off me. And then I lost control of the wheel.
In het betreffende voertuig is een losse snelheidsmeter aangetroffen, die een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur aangaf. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de snelheidsmeter stroomloos is geworden tijdens het ongeval en derhalve een indicatieve snelheid had geregistreerd. Op de betreffende Stadionviaduct is een maximale snelheid van 50 kilometer per uur toegestaan. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt verder dat er geen infrastructurele oorzaak kon worden aangetoond en dat er geen rijtechnische gebreken zijn geconstateerd die ten grondslag kunnen hebben gelegen aan het ontstaan van het ongeval. Evenmin heeft zich een bijzondere weersomstandigheid voorgedaan die van invloed zou kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Ook is vastgesteld dat er geen remsporen zijn aangetroffen van het voertuig waarin de verdachte en [slachtoffer01] reden.
Poging tot doodslag/zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de verdenking verkeersgedrag betreft. Ook verkeersgedrag kan onder omstandigheden worden gekwalificeerd als een strafbare poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling. Daarvoor is vereist dat de verdachte (ten minste voorwaardelijk) opzet moet hebben gehad op een bepaald gevolg, te weten op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het voor een bewezenverklaring vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] , dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] . Ook indien ervan wordt uitgegaan - zoals mogelijk uit de inhoud van het genoemde telefoongesprek kan worden afgeleid - dat de verdachte heeft gezegd dat hij van de brug af zou rijden, kan niet worden vastgesteld dat het ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van een voorgenomen wilsbesluit van de verdachte. Het scenario dat het ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de schermutseling tussen de verdachte en [slachtoffer01] is - mede gezien de inhoud van datzelfde telefoongesprek - niet strijdig met de bewijsmiddelen en kan niet worden uitgesloten.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan, [slachtoffer01] , zodat de verdachte van het onder 1 ten laste zal worden vrijgesproken
.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 / schuldgradatie (feit 3)
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het verkeersongeval aan de schuld, in de zin van artikel 6 WVW, van de verdachte te wijten is. Daarvoor moet in de eerste plaats een causaal verband bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier aanwezig. De verdachte heeft – terwijl hij niet over een geldig rijbewijs beschikte – binnen de bebouwde kom ongeveer 30 kilometer per uur te hard gereden, zo blijkt uit de snelheid gemeten door de snelheidsmeter van het voertuig. Hij heeft ondanks het feit dat hij in een schermutseling met de bijrijdster terecht kwam geen snelheid geminderd, dan wel het voertuig niet tijdig en veilig aan de kant gezet. In plaats daarvan is hij te hard door blijven rijden en heeft hij niet geremd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als gevolg hiervan tegen de viaductpijler is aangebotst en dat het ongeval derhalve aan zijn schuld is te wijten.
De rechtbank dient dan de vraag te beantwoorden van welke vorm van schuld sprake is. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, opklimmend van aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend tot roekeloos. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt. In artikel 5a WVW is – kort gezegd – strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels in die mate worden geschonden, dat daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is te duchten.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen, respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte, als geheel naar hun aard en ernst niet zijn te kwalificeren als roekeloos. Het betrof geen ernstig verkeersgevaarlijk (opzettelijk) gedrag in de zin van artikel 5a WVW. Deze gedragingen/verkeersovertredingen van de verdachte zijn naar hun aard en ernst wel zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte
zeer onvoorzichtig en onoplettendheeft gereden.
Zwaar lichamelijk letsel?
Het hiervoor omschreven lichamelijk letsel dat [slachtoffer01] als gevolg van het ongeval heeft opgelopen, dient – gelet op de aard en de gevolgen daarvan – naar gewoon spraakgebruik, in het licht van de noodzaak tot operatief ingrijpen en de in de FARR-verklaring beschreven grote kans op blijvende (pijn)klachten als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.
De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat als gevolg van de ernstige schuld van de verdachte aan het verkeersongeval bij [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Hulpeloze toestand (feit 2)
Vast staat dat de verdachte als betrokkene bij een verkeersongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten, ondanks de wetenschap dat daarbij aan [slachtoffer01] fors letsel was toegebracht. De verdachte heeft zich niet uit eigen beweging gemeld bij de politie en is na het ongeval zelfs naar een hotel vertrokken. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte het slachtoffer door aldus te handelen in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
Het beschermde belang van artikel 7 WVW is tweeledig. Dit artikel beoogt veilig te stellen dat betrokkenen na een verkeersongeval in staat worden gesteld de veroorzaker van dit ongeval aansprakelijk te stellen voor de geleden schade en dient daarmee een civielrechtelijk belang. Daarnaast beschermt het artikel het belang van de verkeersveiligheid, het leven, de lichamelijke gezondheid en integriteit van verkeersdeelnemers en van de eigendommen van die verkeersdeelnemers.
Artikel 7 lid 1 onderdeel c WVW ziet op de situatie dat iemand aan wie bij een ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Die hulpeloze toestand omvat ook een moreel aspect. Wanneer iemand in hulpeloze toestand wordt achtergelaten, is bovendien de zogenoemde inkeerbepaling van artikel 184 WVW niet van toepassing en mag de betrokkene bij het ongeval ook na bekendmaking van zijn identiteit niet de plaats van het ongeval verlaten (artikel 7 lid 2 WVW). Het artikel strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de betrokkene er niet op mag vertrouwen dat anderen voor de gewonde persoon zullen zorgen, ook niet als het verkeersongeval op een drukke straat plaatsvindt of anderen nabij zijn (Hoge Raad 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:394).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zich niet zelf om het slachtoffer te bekommeren – terwijl hij wist dat zij gewond was – haar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Aan het feit dat er omstanders in de buurt waren kon en mocht hij niet het vertrouwen ontlenen dat het slachtoffer (voldoende) hulp zou krijgen en die omstandigheid ontslaat hem evenmin van zijn (ook morele) plicht om een slachtoffer in hulpeloze toestand te helpen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht het ten laste gelegde onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
5.4.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij, als degene door wiens gedraging ( als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in, Rotterdam, op de Coen Moulijnweg,
op 21 september 2023,
de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij, verdachte, wist,
een ander, te weten [slachtoffer01] , aan wie bij dat ongeval zwaar lichamelijk letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij, op 21 september 2023, te Rotterdam,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg,
op de Coen Moulijnweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer onvoorzichtig en onoplettend, te rijden, namelijk door met zijn voertuig tegen een viaductpilaar te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gebroken rib en wervels en heup en pols en een inwendige bloeding (waaraan die [slachtoffer01] is geopereerd).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

6.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a en c van de Wegenverkeerswet 1994,
feit 3:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
6.2.
Strafbaarheid feiten en verdachte
6.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op - naar de rechtbank begrijpt - psychische overmacht, dan wel noodtoestand toekomt. De verdachte heeft weliswaar de plaats van het ongeval verlaten, maar de reden hiervoor was dat hij zijn kinderen van de BSO moest ophalen. Hierdoor zag de verdachte zich acuut genoodzaakt om een keuze te maken. De verdachte heeft ervoor gekozen om zijn kinderen op te halen in plaats van om [slachtoffer01] nadere hulp te bieden. Hierbij speelt een belangrijke rol dat de verdachte zich er rekenschap van had gegeven dat voor [slachtoffer01] de hulpdiensten waren gebeld en dat een omstander, zijnde een verpleegster, zich over [slachtoffer01] ontfermde. Derhalve wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.2.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodtoestand is vereist dat er sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood (bestaande uit een belangenconflict) en die geëigend is om daaraan een eind te maken. De strafbare gedraging moet direct voortspruiten uit de conflictsituatie en gericht zijn op de opheffing van de als onhoudbaar geachte situatie. Daarnaast moet de noodsituatie objectiveerbaar zijn en dus niet alleen in de opvatting of verbeelding van de dader bestaan of leven. Bovendien moet het gedrag een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zijn kinderen niet van de BSO heeft opgehaald, maar daarentegen in de avond – alleen – is aangetroffen in een hotel. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit dat de strafbare gedraging van de verdachte – te weten het verlaten van de plaats van het ongeval – niet was gericht op de opheffing van de als onhoudbare geachte situatie, namelijk het ophalen van de kinderen. Derhalve kan reeds daarom een beroep op noodtoestand niet slagen.
Evenmin is gebleken van een zo sterke van buiten komende drang dat van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij daaraan onder de gegeven omstandigheden weerstand zou bieden.
Het verweer wordt verworpen.
6.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte uitsluiten. De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met de personenauto tegen een viaductpijler gereden, ten gevolge waarvan de bijrijdster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het is nog onzeker of zij volledig lichamelijk zal herstellen. Dat dit ongeval niet alleen fysieke, maar ook mentale gevolgen voor het slachtoffer met zich heeft meegebracht, blijkt onder meer uit de door haar ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring:
“Flashbacks, angst en met schrik wakker worden dat werd mijn realiteit. Van een sterke/hardwerkende vrouw die haar doelen één voor één aan het behalen is, naar een teruggetrokken/bange vrouw die nu alleen nog maar naar buiten gaat voor afspraken in het ziekenhuis, fysio en psycholoog.”.
Door zijn zeer onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag, waarbij de verdachte niet alleen niet beschikte over een rijbewijs, maar bovendien veel te hard heeft gereden, heeft de verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen ten aanzien van de verkeersveiligheid en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker veronachtzaamd, met ernstige gevolgen.
Voorts heeft de verdachte na het veroorzaken van het ongeval, de plaats van het ongeval verlaten en het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten zonder zich om haar te bekommeren, terwijl direct na het ongeval evident was dat zij ernstig letsel had opgelopen. In plaats van de hulpdiensten af te wachten en zo veel mogelijk te helpen, heeft de verdachte zich uit de voeten gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, met name omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd – de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, met daarbij eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf. Hiertoe ziet de rechtbank echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet nodig is, omdat de verdachte niet beschikt over een geldig rijbewijs. Echter kan niet worden uitgesloten dat de verdachte op korte termijn zal trachten een rijbewijs te behalen. De rechtbank is van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden passend en geboden is.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, acht de rechtbank de gevorderde maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht niet passend en zal deze daarom niet opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Ter zake van het ten laste gelegde heeft [benadeelde partij01] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.152,19 aan materiële schade en een vergoeding van € 16.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en derhalve dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het primaire standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
De raadsman heeft zich op het subsidiaire standpunt gesteld dat de hoogte van de gevorderde immateriële schade aanzienlijk dient te worden gematigd. Er was immers geen sprake van opzet en bovendien is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij de benadeelde partij. De gestelde psychische schade is niet voldoende onderbouwd en een groot deel van de psychische schade is pre-existent.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is het volgende aangevoerd.
De benadeelde partij dient ten aanzien van de schadepost van de kapotte telefoon niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering ten aanzien van de schadepost huishoudelijke hulp. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Subsidiair dient het gevorderde bedrag te worden gehalveerd.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering ten aanzien van de schadeposten eigen risico zorgverzekering 2023, kapotte kleding, kosten ziekenhuisopname, reiskosten naar ziekenhuis en andere behandelaars en huishoudelijke hulp genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging van laatstgenoemde schadepost, worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de schadeposten verlies inkomen, eigen risico zorgverzekering 2024, kapotte telefoon en de eigen bijdrage van WMO thuiszorg, is onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet is onderbouwd dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet is verlengd als gevolg van het ongeval. Voorts betreft een deel van gevorderde materiële schade, toekomstige schade.
De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 september 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.714,74‬, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 juni 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 19 juni 2021.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de pleegdata van de onderhavige ten laste gelegde feiten na het aflopen van de betreffende proeftijd dateren.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn niet voor het einde van de proeftijd gepleegd. De vordering zal daarom worden afgewezen.

10.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1 ziet de rechtbank geen gronden hiertoe als bedoeld in artikel 67a Sv. De rechtbank wijst de vordering tot gevangenneming daarom af.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
18 (achttien) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 12.714,74‬, (zegge: twaalfduizend zevenhonderdveertien euro en vierenzeventig cent), bestaande uit € 2.714,74 (zegge: tweeduizend zevenhonderdveertien euro en vierenzeventig cent) aan materiële schade en
€ 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 12.714,74‬ (hoofdsom zegge: twaalfduizend zevenhonderdveertien euro en vierenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
98 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 juni 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (onder parketnummer 10-055597-21) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en I.G.M. Oostrom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij, op of omstreeks 21 september 2023, te Rotterdam (op het Coen Moulijnviaduct),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] ,
opzettelijk
van het leven te beroven,
met (hoge) snelheid het voertuig waarin verdachte en die [slachtoffer01] zaten tegen een
(viaduct)pilaar, althans een brug heeft gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 21 september 2023, te Rotterdam (op het Coen Moulijnviaduct)
aan [slachtoffer01] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- ( een) gebroken rib(ben), en/of
- een gebroken schouder, en/of
- een gebroken heup, en/of
- een gebroken pols, en/of
- ( een) gebroken wervel(s), en/of
- een inwendige bloeding
(waaraan die [slachtoffer01] is geopereerd) heeft toegebracht door het voertuig waar
verdachte en die [slachtoffer01] in zaten, tegen een (viaduct)pilaar, althans een deel van
een brug heeft gereden;
2.
hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in, Rotterdam, op/aan de Coen Moulijnweg (op het Coen Moulijnviaduct),
op of omstreeks 21 september 2023,
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander, te weten [slachtoffer01] , aan wie bij dat ongeval (zwaar lichamelijk) letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij, op of omstreeks 21 september 2023, te Rotterdam,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg,
op/aan de Coen Moulijnweg (op het Coen Moulijnviaduct) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, namelijk door met zijn voertuig tegen een (viaduct)pilaar, althans een brug te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gebroken rib(ben) en/of wervel(s) en/of schouder en/of heup en/of pols en/of een inwendige bloeding (telkens) (waaraan die [slachtoffer01] is geopereerd)
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.