ECLI:NL:RBROT:2023:12816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
ROT 22/1088 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag WIA-uitkering en de noodzaak van spreekuurcontact

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 februari 2023, wordt de afwijzing van de aanvraag voor een WIA-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiseres, die sinds 2014 uitgevallen is voor haar werk door rug-, knie- en andere klachten, had in 2021 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het UWV werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd, omdat eiseres niet door een verzekeringsarts is gezien. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een (fysiek) spreekuurcontact in bezwaar niet noodzakelijk was, ondanks de betwisting van de medische grondslag van het primaire besluit door eiseres. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen, hetzij door aanvullende motivering, hetzij door een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank bepaalt een termijn van zes weken voor het UWV om het gebrek te herstellen. Indien het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, moet dit binnen twee weken aan de rechtbank worden meegedeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1088

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in verband met toegenomen klachten per 1 januari 2019 afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is in verband met klachten aan haar rug, rechterknie en middelvinger links op 4 januari 2014 uitgevallen voor haar werk als medewerker huishouding voor gemiddeld 31,95 uur per week. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij met ingang van 2 mei 2016 niet in aanmerking kwam voor een Wet WIA-uitkering.
2.1.
Naar aanleiding van de melding van eiseres van 28 oktober 2020 dat haar gezondheid per 1 januari 2019 is verslechterd, heeft verweerder een medisch onderzoek laten verrichten. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft een arts van verweerder eiseres op 6 januari 2021 op het spreekuur gezien. In het rapport van 17 februari 2021 heeft de arts (met een contraseign van een verzekeringsarts) op basis van de dossiergegevens, de ontvangen medische informatie en de eigen bevindingen geconcludeerd dat er per 1 januari 2019 sprake is van deels toegenomen klachten (beperkingen) met dezelfde ziekteoorzaak als waarmee eiseres gedurende de geldende wachttijd voor de Wet WIA ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid (knie- en rugklachten) en verschillende beperkingen die zijn verminderd (klachten van de linker vinger). Daarnaast zijn er enkele beperkingen als gevolg van een andere ziekteoorzaak (nekklachten) bijgekomen. Op 17 februari 2021 heeft de arts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die geldig is vanaf 1 januari 2019. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, (aanpassing aan) fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 31,05% lager dan het maatmaninkomen van eiseres. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
3.1.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 januari 2022 het volgende geconcludeerd. De FML moet worden aangepast omdat er alleen verzekerde klachten, klachten waarmee eiseres de wachttijd heeft volgemaakt, in moeten worden opgenomen. Eiseres heeft de wachttijd voor de Wet WIA in 2016 volgemaakt met chronische rug-, knie- en beenklachten die zij sinds haar kindertijd heeft, klachten van haar middelvinger links en een lactose-intolerantie, waarvoor toentertijd geen beperkingen zijn vastgesteld. Eiseres is halverwege 2018 is geopereerd aan haar galblaas en daardoor zijn haar buikklachten toegenomen. Deze klachten en eventuele toegenomen beperkingen (zoals de noodzaak van een toilet in de nabijheid) hebben dus een ander oorzaak en vallen buiten de verzekerde klachten. Bij het einde van de wachttijd voor de Wet WIA zijn geen beperkingen aangenomen in verband met de astmatische klachten van eiseres. Ook zijn deze klachten te behandelen met neusspray en zoutwaterspray, wat niet wijst op ernstige longproblematiek. De huisarts heeft op de diagnoselijst ook alleen hooikoorts vermeld. Ook het continue gevoel van een steen op de borst wijst niet op astmatische bronchitis, in ieder geval onvoldoende om daarvoor beperkingen voor arbeid aan te nemen. Omdat de middelvingerklachten zijn verminderd is er geen aanleiding de belastbaarheid op dat vlak minder te achten. De nekklachten dateren van mei/juni 2017, dus van na de beoordeling bij het einde van de wachttijd. Blijkbaar waren de klachten niet zodanig dat eiseres zich daarmee ziek heeft gemeld. Beperkingen ten gevolge van de nekklachten hebben daarom niet dezelfde ziekteoorzaak (als de beperkingen waarmee eiseres de wachttijd volmaakte). Eiseres is vanwege haar knieproblemen extra beperkt geacht ten aanzien van lopen en lopen tijdens het werk. Het staan was al fors beperkt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische grond gezien eiseres nog meer beperkt te achten vanwege haar knieproblemen. Eiseres heeft niet op indicatie van de huisarts krukken, maar heeft begin 2019 zelf aangegeven dat ze krukken wil hebben. Van belang is dat er eerder bij uitgebreid onderzoek geen medische oorzaak voor de chronische rugklachten gevonden is. Ook het Spine and Joint Centre spreekt van chronische rug- en bekkenklachten op basis van een verstoorde rekrutering van stabiliserende spieren met daarbij voortdurende musculaire compensatie (een spierprobleem). Daarom is er geen indicatie voor het gebruik van krukken of een scootmobiel. Van belang is dat eiseres juist haar rug blijft bewegen. Er is ook geen medische reden om eiseres meer beperkt te achten ten aanzien van zitten. Zij kan gewoon met het openbaar vervoer reizen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische redenen om af te wijken van de beperkingen ten aanzien van de rug zoals vastgesteld door de primaire arts.
Ook is er op grond van de aanwezige verzekerde klachten geen reden voor het stellen van een urenbeperking, omdat eiseres geen stoornis in de energiehuishouding heeft en er om preventieve redenen of vanwege een verminderde beschikbaarheid ook geen aanleiding voor is. Bij eiseres is geen sprake van een aandoening waarbij sprake is van noodzakelijke extra recuperatieperiodes, noch van een situatie waarbij bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting (preventief), noch sprake van een situatie waarbij eiseres vanwege een noodzakelijk behandeling structureel niet in staat is arbeid te verrichten. De wijzigingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in de FML van 5 januari 2022. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van (aanpassing aan) fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 7 januari 2022, uitgaande van de nieuwe FML, een aantal van de eerder geduide functies laten vallen en vastgesteld dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Het loon dat met de mediaanfunctie van de in bezwaar geduide functies verdiend kan worden, ligt 31,7% lager dan het maatmaninkomen van eiseres, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft onderschreven.
3.3.
Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep heeft verweerder bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
4.1.
Eiseres voert in beroep aan dat er wel sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Zij stelt dat haar luchtwegklachten en de klachten als gevolg van de lactose-intolerantie tijdens de wachttijd al aanwezig waren. Omdat deze klachten zijn toegenomen is er sprake van beperkingen die voortvloeien uit eenzelfde ziekteoorzaak. Daarbij is niet van belang of er bij het einde van de wachttijd al beperkingen voor waren aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom de toegenomen buik-/darmklachten niet (ook) hun oorzaak zouden kunnen vinden in de lactose-intolerantie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich er onvoldoende van vergewist of de nekklachten voortvloeien uit een al (latent) aanwezig ziektebeeld (gezien de al in 2015 bestaande pijnklachten). De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de oorzaak van de rug- en knieklachten een spierprobleem is, is niet te rijmen met de gestelde diagnose). Tot slot stelt eiseres dat er een urenbeperking aangenomen moet worden, omdat zij als gevolg van de pijn in de nacht onvoldoende nachtrust krijgt en herstelperiodes nodig heeft.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 19 mei 2022 geconcludeerd dat wat eiseres tot dan toe in beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding geeft om het per de datum in geding ingenomen medische standpunt te herzien.
4.3.
Eiseres voert in haar aanvullend beroepschrift van 6 november 2022 nog aan dat er geen volwaardig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat zij ten onrechte niet is gezien door een verzekeringsarts. Zij acht onvoldoende gemotiveerd dat de sinds anderhalf jaar toegenomen pijnklachten, buikklachten en klachten ten aanzien van haar stoelgang veroorzaakt worden door de in 2018 ondergane galblaasoperatie en niet door haar lactose-intolerantie en dat dus evident sprake zou zijn van toegenomen beperkingen op basis van een andere oorzaak. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres de door de bedrijfsarts opgestelde belastbaarheid van 11 februari 2015 overgelegd. Eiseres heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige te benoemen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 november 2022 overwogen dat wat eiseres in het aanvullend beroepschrift van 6 november 2022 heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Daarbij heeft zij overwogen dat zij ter beoordeling of eiseres in bezwaar niet alleen gehoord (telefonisch) maar ook gezien/onderzocht diende te worden, heeft gekeken naar de bevindingen van de primaire arts, die niet alleen de klachten uitgebreid heeft uitgevraagd, maar zich ook heeft georiënteerd ten aanzien van de behandeling en daarnaast ook uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft verricht. Met deze informatie, aangevuld met een telefonische anamnese in bezwaar en daarbij het huisartsjournaal van 2013 tot juli 2020 dat reeds op 11 december 2021 door verweerder was ontvangen, was voldoende informatie voorhanden over de stand van zaken en het verloop van 1 januari 2019 tot het primaire onderzoek (de te onderzoeken periode), evenals de bevindingen bij onderzoek, zoals gevonden door de huisarts om een goede en zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige heroverweging te maken.
5.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, ontstaat, indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid (in dit geval: de eerste dag na afloop van de wachttijd), geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd eiseres per 1 januari 2019 een Wet WIA-uitkering toe te kennen. Daarbij is van belang of eiseres op 1 januari 2019 toegenomen beperkingen heeft voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan zij eerder de wachttijd heeft volgemaakt. Verder is daarbij van belang of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 1 januari 2019 op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35% (31,7%). In dit kader dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen van eiseres op correcte wijze heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, op goede gronden in staat is geacht de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
7.1.
Een arts van verweerder heeft het dossier en de ontvangen (medische) informatie bestudeerd, heeft eiseres op 6 januari 2021 op het spreekuur gezien, heeft een anamnese afgenomen en heeft eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de heroverweging in bezwaar het dossier ook bestudeerd en heeft het gestelde in het bezwaarschrift en ter telefonische hoorzitting van 15 december 2021, alsmede de in bezwaar ontvangen (medische) informatie meegewogen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek (in de bezwaarfase) niet met de vereiste zorgvuldigheid uitgevoerd. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB: 2021:1491) volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat wanneer de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een (fysiek) spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Eiseres heeft de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar betwist, zoals onder meer blijkt uit het bezwaarschrift van 21 juli 2022. Eiseres is in de primaire fase niet door een verzekeringsarts onderzocht, zodat als uitgangspunt geldt dat in bezwaar sprake moet zijn van een spreekuurcontact. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres slechts tijdens de telefonische hoorzitting van 15 december 2021 gesproken; er heeft geen (fysiek) spreekuurcontact plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Raad van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie kon worden afgezien van een (fysiek) spreekuurcontact in bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 januari 2022 overwogen dat de primaire arts een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en op basis van de beschikbare verzekeringsgeneeskundige gegevens tot een oordeel heeft kunnen komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 14 november 2022 geconcludeerd dat de informatie in het dossier voldoende is voor een heroverweging. Hiertoe heeft zij alleen overwogen dat op grond van de bevindingen van de primaire arts, aangevuld met de informatie uit de telefonische anamnese in bezwaar en het huisartsjournaal van 2013 tot juli 2020, voldoende informatie voorhanden was over de stand van zaken en het verloop van de medische situatie van eiseres van 1 januari 2019 tot het primaire onderzoek. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet met inhoudelijke argumenten gemotiveerd waarom in dit geval in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een (fysiek) spreekuurcontact in bezwaar geen toegevoegde waarde had en daarvan afgezien kon worden. Als gevolg hiervan heeft ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen juist onderzoek kunnen verrichten. Het bestreden besluit is daarom in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondeugdelijk gemotiveerd.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuw besluit op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal verweerder nader moeten motiveren waarom volgens hem in dit geval van een (fysiek) spreekuurcontact in bezwaar afgezien kon worden.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 februari 2023.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.