ECLI:NL:RBROT:2023:12785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
10555507
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over terugbetaling van teveel betaalde huur door verhuurder

In deze huurzaak hebben eiseressen [eiseres01] en [eiseres02] van gedaagde [gedaagde01] een woonruimte gehuurd van 1 juli 2021 tot 1 juni 2023 tegen een huurprijs van aanvankelijk € 850,- per maand. Na een verzoek aan de huurcommissie om de redelijkheid van de huurprijs te toetsen, is vastgesteld dat de maximaal redelijke huurprijs € 594,03 per maand bedraagt, met een tijdelijke verlaging naar € 237,61 per maand vanwege een ernstig gebrek in de woonruimte, namelijk een scheve vloer. Gedaagde heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen deze uitspraak van de huurcommissie.

Eiseressen hebben aan gedaagde laten weten dat zij teveel huur hebben betaald en hebben dit bedrag verrekend met de lopende huur. Uiteindelijk hebben zij gedaagde aangesproken voor het restant van € 8.557,79, dat niet is betaald. Gedaagde betwist de eis. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet heeft geprocedeerd tegen de uitspraak van de huurcommissie, waardoor de huurprijs zoals vastgesteld door de huurcommissie tussen partijen geldt. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 8.557,79 toe, met rente, en ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 971,50 worden toegewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, die op € 746,- worden vastgesteld. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10555507 CV EXPL 23-16925
datum uitspraak: 6 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiseres01] ,

2. [eiseres02] ,
beiden wonende te [woonplaats01] ,
eiseressen,
gemachtigde: mr. G. Gabrelian,
tegen
[gedaagde01] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’, ‘ [eiseres02] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 30 mei 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, zowel mondeling als schriftelijk, met bijlagen.
1.2.
Op 5 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [eiseres01] en [eiseres02] , bijgestaan door mr. Gabrelian, en met [gedaagde01] en zijn echtgenote [naam01].

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
[eiseres01] en [eiseres02] hebben van [gedaagde01] gehuurd de woonruimte aan [adres01] te [plaats01] van 1 juli 2021 tot 1 juni 2023 tegen een huurprijs van aanvankelijk € 850,- per maand. Zij hebben de huurcommissie op 4 november 2021 verzocht uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs. Naar aanleiding hiervan heeft de huurcommissie op 6 december 2021 een voorbereidend onderzoek laten uitvoeren in de woonruimte, waarvan een rapport is opgemaakt. In het rapport is vermeld dat de woonruimte voorzien is van een houten vloer die voornamelijk in de woonkamer helt. Bij uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie, verzonden op
10 oktober 2022, is - verkort weergegeven - beslist dat de maximaal redelijke huurprijs
€ 594,03 per maand bedraagt, maar dat deze huurprijs per 1 juli 2021 tijdelijk wordt verlaagd tot € 237,61 per maand, in verband met een ernstig gebrek in de woonruimte namelijk de scheve vloer. Na bekend te zijn geraakt met de voorzittersuitspraak heeft [gedaagde01] op 27 december 2021 een verzetschrift ingediend. Bij uitspraak van de huurcommissie is het verzet niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de uitspraak van de huurcommissie is [gedaagde01] niet opgekomen.
2.2.
[eiseres01] en [eiseres02] hebben aan [gedaagde01] te kennen gegeven dat zij teveel huur betaald hebben. Zij zijn het gaan verrekenen met de lopende huur tot het einde van de huurovereenkomst. Nadien hebben zij [gedaagde01] aangeschreven tot betaling over te gaan van het restant van € 8.557,79. Omdat niet betaald is eisen zij nu het bedrag, met rente, plus € 971,50 aan incassokosten. [gedaagde01] is het niet eens met de eis.
Wat vindt de kantonrechter?
hoofdsom
2.3.
Naar aanleiding van de uitspraak van de huurcommissie heeft [gedaagde01] niet een beslissing van de rechter gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Omdat [gedaagde01] dat niet heeft gedaan, volgt uit de wet [1] dat partijen worden geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld. In dit geval gaat het om de huurprijs die bepaald is op € 594,03 per maand en per 1 juli 2021 tijdelijk verlaagd is tot € 237,61 per maand. Dat geldt dus tussen partijen.
2.4.
Uitgaande hiervan hebben [eiseres01] en [eiseres02] lange tijd teveel huur betaald. Een deel hiervan is verrekend met de lopende huur. Volgens [eiseres01] en [eiseres02] is het bedrag van € 8.557,79 open blijven staan. Dat is niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom wordt het bedrag van € 8.557,79 als onverschuldigd betaald toegewezen, met de rente zoals gevorderd.
2.5.
Het is niet onbegrijpelijk dat [gedaagde01] moeite heeft met deze uitkomst, omdat [eiseres01] en [eiseres02] nooit geklaagd hebben over een scheve vloer, maar wel over andere gebreken die vervolgens snel verholpen zijn en geen reden waren voor verlaging van de huur. Zij hebben geen woongenot gederfd want de scheve vloer was er al ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst. Toch kan dit, want bij een verzoek om een uitspraak over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs als bedoeld in artikel 7:249 BW dient de huurcommissie ook te beoordelen of de woning gebreken heeft [2] , zoals in dit geval de scheve vloer, zelfs als daarover niet is geklaagd. [gedaagde01] kende het gebrek, althans wordt geacht ermee bekend te zijn geweest bij het aangaan van de huurovereenkomst. Dat [gedaagde01] hierdoor met terugwerkende kracht over een lange periode geconfronteerd is met een huurverlaging is een gevolg van (de wijze van uitvoering van) de wet- en regelgeving. Dat de processuele gang van zaken bij en het oordeel van de huurcommissie mogelijk te wensen over heeft gelaten leidt niet tot een andere beslissing om de hierboven genoemde reden.
buitengerechtelijke incassokosten
2.6.
De buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 971,50 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
proceskosten
2.7.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten, in verband met de verstrekte toevoeging, aan de kant van [eiseres01] en [eiseres02] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 660,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 330,-). Dit is totaal € 746,-, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde dient te worden voldaan. Voor kosten die [eiseres01] en [eiseres02] maken na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] en [eiseres02] te betalen € 9.529,29 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 8.557,79 vanaf 30 mei 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres01] en [eiseres02] tot vandaag worden vastgesteld op € 746,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Artikel 7:262 lid 1 BW.
2.Artikel 12 Uhw.