ECLI:NL:RBROT:2023:12783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
10667502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in kort geding met toewijzing van loonvordering en nevenvorderingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2023 een verstekvonnis uitgesproken in een kort geding. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, heeft een loonvordering ingediend tegen de gedaagde, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 31 augustus 2023, en de zitting vond plaats op 8 september 2023. De eiseres heeft gesteld dat zij voor de gedaagde heeft gewerkt in diens horecagelegenheid tot het sluiten van het etablissement in mei 2023, en dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd. Hierdoor maakt zij aanspraak op doorbetaling van loon over de maanden mei tot en met augustus 2023, alsook op vakantietoeslag en wettelijke verhogingen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres recht heeft op een bruto loon van € 12.025,20 over de genoemde maanden, alsook op vakantietoeslag van € 1.924,- bruto. Daarnaast is er een wettelijke verhoging van 15% toegewezen, wat neerkomt op € 2.092,38 bruto en € 276,25 netto. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 744,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ondanks mogelijke hoger beroep.

De beslissing van de kantonrechter is duidelijk en onderbouwd, waarbij de rechten van de eiseres zijn erkend en de gedaagde in zijn verplichtingen is aangesproken. Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige loonbetalingen en de gevolgen van het niet verschijnen in een rechtszaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10667502 VV EXPL 23-412
datum uitspraak: 22 september 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
tegen
[gedaagde01] h.o.d.n. [handelsnaam01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
De partijen worden ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 31 augustus 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 8 september 2023 is de zaak tijdens een zitting met mr. Fakiri besproken. [gedaagde01] is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiseres01] volgt dat deze spoed aanwezig is. Uit de stellingen komt naar voren dat [eiseres01] gewerkt heeft voor [gedaagde01] in zijn horecagelegenheid totdat het etablissement dicht ging in mei 2023. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is echter niet geëindigd. [eiseres01] maakt om die reden aanspraak op doorbetaling van loon. Zij stelt gedurende 165 uur per maand tegen een loon van € 18,22 bruto per uur te hebben gewerkt, wat neerkomt op € 3.006,30 bruto per maand. Over de periode van mei tot en met augustus 2023 gaat het om € 12.025,20 bruto. Daarnaast is in de maanden maart en april 2023 € 1.841,64 netto te weinig loon uitbetaald. Dat is niet weersproken en toewijsbaar. Anders wordt geoordeeld over de rest van de eis, want die is deels onrechtmatig of ongegrond (artikel 139 Rv). Hierover het volgende.
2.2.
Naast voormelde loonbedragen eist [eiseres01] veroordeling van [gedaagde01] tot betaling aan haar van € 1.924,- bruto aan vakantietoeslag over de maanden januari tot en met augustus 2023 en € 147,- netto aan vakantietoeslag over het te weinig uitbetaalde loon in de maanden maart en april 2023. Als daarin wordt meegegaan dan zal [eiseres01] teveel vakantietoeslag krijgen over het loon in de maanden maart en april 2023. Daarom wordt alleen het bedrag van € 1.924,- bruto aan vakantietoeslag toegewezen.
2.3.
De geëiste bedragen aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 lid 1 BW worden deels afgewezen. Daarmee verband houdende bedragen worden dikwijls beperkt tot 15%. Daarom is de kans zeer reëel dat dit deel van de eis in een gewone procedure geen stand houdt, met restitutierisico tot gevolg. Vandaar dat slechts 15% aan wettelijke verhoging wordt toegewezen. Het gaat om € 2.092,38 bruto (15% van € 12.025,20 en
€ 1.924,- bruto) en € 276,25 netto (15% van € 1.841,64 netto).
2.4.
[eiseres01] krijgt grotendeels gelijk. [gedaagde01] moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 129,85 aan dagvaardingskosten, € 86,- aan griffierecht en € 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 744,85. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,- Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen
€ 12.025,20 bruto aan loon over de maanden mei, juni, juli en augustus 2023;
€ 1.924,- bruto aan vakantietoeslag over het loon van de maanden januari tot en met augustus 2023;
€ 2.092,38 bruto aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over de onder a en b genoemde bedragen;
€ 1.841,64 netto aan te weinig uitbetaald loon over de maanden maart en april 2023;
€ 276,25 netto aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het onder d genoemde bedrag;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 744,85;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
465