ECLI:NL:RBROT:2023:12652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/10/656871 / FA RK 23-3137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie na verhuizing van de man

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 november 2023, wordt een wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie behandeld. De man en de vrouw, die beiden met een nieuwe partner zijn gaan samenwonen, hebben een verzoek ingediend tot wijziging van de eerder vastgestelde zorgregeling en de bijbehorende alimentatie. De man heeft zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling ingediend omdat hij recentelijk is verhuisd, waardoor de eerdere co-ouderschap regeling niet meer uitvoerbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2018, haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en dat het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de zorgregeling moet worden aangepast. De man zal de minderjarige nu één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond bij zich hebben, en daarnaast zal hij de zorg op vrijdagen tot 17.30 uur op zich nemen totdat de kinderopvang is uitgebreid. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie herzien, waarbij de man een bijdrage van € 536,- per maand zal betalen van 1 januari 2023 tot 31 oktober 2023, en € 694,- per maand vanaf 31 oktober 2023. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/656871 / FA RK 23-3137
Beschikking van 22 november 2023 over voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. E. Poppe te Middelburg,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. F.M.O. van Leeuwen te Schiedam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 28 april 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 17 mei 2023, 26 juni 2023 en 4 juli 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 18 juli 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen op 31 juli 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 10 augustus 2023;
het verweerschrift op het zelfstandige verzoek, met bijlagen, ingekomen op 6 september 2023;
  • de berichten (met bijlagen) van de man van 14 september 2023;
  • de berichten (met bijlagen) van de vrouw van 21 september 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 26 september 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 27 september 2023;
  • de berichten met bijlagen van de man van 28 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3].

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 8 februari 2021 ontbonden door inschrijving van de beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats],
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5.
In het ouderschapsplan van 9 december 2020, dat samen met het scheidingsplan van 9 december 2020 deel uitmaakt van de beschikking van 1 februari 2021, is – voor zover hier van belang – een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) opgenomen die inhoudt dat de minderjarige evenveel dagen bij de vrouw als bij de man is. Daarnaast is afgesproken dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 258,- per maand aan de vrouw voldoet.

3.De beoordeling

3.1.
Voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
3.1.1.
De man verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling wordt gewijzigd.
3.1.2.
Omdat het verzoek tot een voorlopige voorziening gelijktijdig wordt behandeld met de bodemzaak en in die procedure het betreffende onderwerp ook aan de orde komt, heeft de man geen belang meer bij de door hem verzochte voorlopige voorziening.
Zijn verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.2.
De zorgregeling
3.2.1.
De man verzoekt de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling te wijzigen, in die zin dat wordt bepaald dat de minderjarige één weekend per twee weken bij de man verblijft van vrijdag uit school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de man de minderjarige vrijdag uit school haalt en de vrouw de minderjarige op zondagavond bij de man ophaalt. Daarnaast verzoekt de man een vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen zoals weergegeven onder randnummers 12 en 13 van zijn verzoekschrift, en te bepalen dat de minderjarige haar verjaardag doorbrengt bij de ouder waar zij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling verblijft. Op verjaardagen van ouders wordt eveneens niet afgeweken van de reguliere zorgregeling.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van het verzoek van de man ten aanzien van reguliere zorgregeling, althans het verzoek slechts toe te wijzen onder de volgende voorwaarden:
  • het verbeteren communicatie en het hervatten van regelmatig overleg over hoe dingen met de minderjarige besproken worden en wanneer, en over hoe het met de minderjarige gaat en hoe zij op veranderingen reageert;
  • dat geen wijziging plaatsvindt zolang de uitbreiding van de kinderopvang nog niet is gerealiseerd en geen deugdelijke regeling ten aanzien van de extra kosten kinderopvang is vastgelegd;
  • aanpassing van de taken en verantwoordelijkheden van de ouders in een nieuw ouderschapsplan, teneinde de vrouw niet te beperken in de uitvoering van de dagelijkse zorg nu die grotendeels op haar neer gaat komen;
  • dat bij de aangepaste regeling de vrouw niet gedwongen wordt de lange reisafstanden voor haar rekening te nemen;
  • dat de minderjarige een weekend per veertien dagen bij de man verblijft van vrijdagmiddag uit school, waarbij de man de minderjarige van school haalt, tot maandagochtend, waarbij de man de minderjarige naar school brengt.
De vrouw verweert zich niet tegen het verzoek van de man ten aanzien van de vakantie- en feestdagenregeling onder de voorwaarde dat de man het halen en brengen op zich neemt.
De vrouw verzoekt bij zelfstandig verzoek het door haar overgelegde ouderschapsplan, voor zover dit alsnog door partijen wordt ondertekend, op te nemen in de te geven beschikking en het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten.
3.2.3.
De man voert gemotiveerd verweer tegen het zelfstandige verzoek van de vrouw.
3.2.4.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat met de verhuizing van de man naar [plaatsnaam] sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
3.2.5.1. Vaststaat dat de man per 16 oktober 2023 is verhuisd naar [plaatsnaam]. Dit brengt met zich dat een 50/50 verdeling in de zorg van de minderjarige niet meer mogelijk is volgens de man. De vrouw kan zich op zich wel vinden in wijziging van de zorgregeling omdat het
co-ouderschap na de verhuizing van de man naar [plaatsnaam] niet meer uitvoerbaar is, maar vindt het, gelet op haar eigen gezondheid, belangrijk dat de minderjarige dan om het weekend tot de maandagochtend bij de man verblijft zodat de man haar naar school kan brengen.
3.2.5.2. Hoewel de wens van de vrouw begrijpelijk is, is de rechtbank het eens met de raad dat het niet in het belang van de minderjarige is om door de man op maandagochtend naar school te worden gebracht. Mede gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige, is het minder belastend voor haar om op zondagavond al terug te keren naar de vrouw, zodat ze op tijd naar bed kan en op maandagochtend geen last heeft van een veel langere reistijd naar school. De vrouw heeft immers alsnog toestemming gekregen van de man om de minderjarige in te schrijven op de basisschool op loopafstand van haar woning - waarover hieronder meer -, zodat de reisafstand op maandagochtend vanuit de woning van de vrouw verwaarloosbaar zal zijn.
3.2.5.3. Gelet hierop zal het verzoek van de man worden toegewezen, met dien verstande dat, nu vaststaat dat door de gewijzigde zorgregeling de dagelijkse zorg voor de minderjarige grotendeels bij de vrouw terecht komt en de wijziging uitsluitend is ingegeven door de beslissing van de man om naar [plaatsnaam] te verhuizen, de rechtbank zal bepalen dat de man de minderjarige zal halen en brengen.
3.2.5.4. Omdat de gewijzigde zorgregeling, zoals hierover overwogen, tot gevolg heeft dat de minderjarige de man veel minder ziet, zal de rechtbank conform het advies van de raad daarnaast bepalen dat de man en de minderjarige elke woensdagmiddag om 17.00 uur met elkaar videobellen.
3.2.6.
De rechtbank zal deze gewijzigde zorgregeling direct in laten gaan. Omdat de uitbreiding van de kinderopvang met één extra dag (vrijdag) nog niet gerealiseerd is, zal de rechtbank, tot de kinderopvang is uitgebreid, bepalen dat de man de zorg van de minderjarige op
allevrijdagen op zich neemt vanuit school tot in elk geval 17.30 uur, dan wel een tijdstip dat partijen onderling overeenkomen.
3.2.7.
Ten aanzien van de vakantie- en feestdagenregeling constateert de rechtbank dat de vrouw kan instemmen met de door de man verzochte wijze van verdeling, met uitzondering van het verzoek van de man dat de vrouw de minderjarige bij de man ophaalt aan het einde van een verblijf. Onder verwijzing naar wat de rechtbank in rechtsoverweging 3.2.5.3 over het halen en brengen heeft overwogen, zal de rechtbank ook hier bepalen dat de man het halen en brengen op zich neemt. De rechtbank zal deze vakantieregeling opnemen in de beschikking.
3.2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de verstandhouding tussen partijen is verstoord en de communicatie tussen partijen niet goed is. Met partijen is op advies van de raad gesproken over de mogelijkheid van deelname aan de onderzoeksmethode van de raad ‘Ouderschap in Overleg’. Anders dan bij een regulier raadsonderzoek gaan bij deze methode beide ouders samen met twee raadsmedewerkers in gesprek en is het onderzoek van korte duur. Bekeken wordt op welke punten ouders elkaar kunnen vinden en op welke punten er geschillen blijven bestaan. De minderjarige kan in het traject worden betrokken. Tijdens de gesprekken informeren de raadsmedewerkers ouders hoe zij tegen de geschillen aankijken en wat zij denken wat in het belang van de minderjarige is. Volgens de raad hoeft de behandeling van de zaak ten aanzien van de zorgregeling niet te worden aangehouden en zal de beslissing van de rechtbank op dit punt in het traject worden meegenomen.
3.2.9.
Ouders hebben zich bereid verklaard dit traject met de raad in te gaan. Gelet op het advies van de raad zal de rechtbank de behandeling van de zaak dus niet aanhouden. Zij neemt aan dat de ouders, in het belang van de minderjarige, hun woord gestand zullen doen.
3.3.
Vervangende toestemming inschrijving school
3.3.1.
De vrouw verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, om haar vervangende toestemming te verlenen, indien en voor zover de man zijn toestemming weigert, om de minderjarige in te schrijven op de basisschool [naam school] en de [naam BSO].
3.3.2.
De man heeft hier tijdens de mondelinge behandeling alsnog mee ingestemd. De rechtbank zal deze afspraak opnemen in de beschikking.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt bij zelfstandig verzoek:
primair: vast te stellen dat de man met ingang van 1 januari 2023 tot het moment van aanpassing van de kinderopvang in verband met de gewijzigde zorgregeling een gewijzigde kinderbijdrage van € 536,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet, dan wel een zodanige bijdrage en zodanige ingangsdatum die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, zolang de zorg 50-50 wordt verdeeld;
en vast te stellen dat de man met ingang van wijziging van de zorgregeling een kinderbijdrage van € 776,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet vanaf de eerste van de maand waarin de zorgregeling wijzigt, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
subsidiair: vast te stellen dat de man met ingang van 1 januari 2023 een kinderbijdrage van € 250,- per maand aan de vrouw voldoet én 64% van de netto kinderopvangkosten, die van 1 januari 2023 tot de in het kader van de wijziging van de zorgregeling gewijzigde kinderopvang totaal € 451,- bedragen zodat het aandeel van de man gedurende deze periode € 289,- per maand bedraagt, voor zover het de aankomende termijn betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
en vast te stellen dat de man met ingang van de dag van wijziging van de kinderopvang in het kader van de gewijzigde zorgregeling een kinderbijdrage aan de vrouw voldoet van € 425,- per maand én 64% van de netto kinderopvangkosten die vanaf de wijziging van de kinderopvang in totaal € 553,- bedragen zodat het aandeel van de man vanaf dat moment (tot aan een volgende wijziging) € 354,- per maand bedraagt, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw ten aanzien van de wijziging van de kinderbijdrage af te wijzen, althans te bepalen dat de man met ingang van de dag van de beschikking een kinderbijdrage van
€ 290,- per maand aan de vrouw voldoet.
3.4.3.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
3.4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, die een herberekening van de kinderbijdrage rechtvaardigt.
3.4.5.
Tussen partijen is wel de hoogte van de kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
De ingangsdatum
3.4.6.
Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden gewijzigd.
3.4.6.1. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw naar voren gebracht dat haar wijzigingsverzoek in feite ziet op twee periodes: de periode met ingang van 1 januari 2023 op grond van het feit dat zij eind 2022 is gaan samenwonen met haar partner, waardoor zij geen kindgebonden budget meer ontvangt en haar aanspraak op kinderopvangtoeslag is verlaagd (hierna: periode 1), en de periode vanaf de datum waarop de man naar [plaatsnaam] verhuist, te weten 31 oktober 2023 (hierna: periode 2).
3.4.6.2. De rechtbank verwerpt de stelling van de man dat de keuze van de vrouw om samen te gaan wonen en de financiële gevolgen daarvan, voor rekening van de vrouw moet blijven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de keuze van de vrouw om te gaan samenwonen met haar partner niet worden tegengeworpen, ook al ontvangt ze daardoor geen kindgebonden budget meer en is haar aanspraak op kinderopvangtoeslag verlaagd. Het wegvallen van (een deel van) dit fiscale voordeel is inherent aan de wijze waarop de overheid het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag heeft geregeld. De vrouw heeft het recht heeft om met haar partner een nieuw leven op te bouwen, net zoals de man heeft gedaan door met zijn partner naar [plaatsnaam] te verhuizen.
3.4.6.3. Gelet hierop zal de rechtbank de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2023 en met ingang van 31 oktober 2023 herberekenen.
De behoefte
3.4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige in 2020 € 830,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 901,- per maand.
3.4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze behoefte verhoogd moet worden met de netto opvangkosten voor de minderjarige.
3.4.9.
Omdat vaststaat dat de vrouw extra kosten voor de kinderopvang voor de minderjarige moet maken, die niet in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen zijn verdisconteerd, zal de rechtbank bij de bepaling van de behoefte met ingang van 1 januari 2023 rekening houden met de opvangkosten als volgt: in periode 1 bedragen de extra kosten voor de kinderopvang € 530,- netto per maand en in periode 2 € 552,- netto per maand. De rechtbank gaat uit van de proefberekening op basis van 52 weken opvang per jaar, omdat partijen dit met elkaar hadden afgesproken.
Draagkrachtberekening
3.4.10.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.4.11.
Hiertoe moet eerst het huidige NBI van partijen vastgesteld worden. Voor periode 1 wordt gerekend met de tarieven 2023-1. Voor periode 2 wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
Periode 1: van 1 januari 2023 tot 31 oktober 2023
3.4.12.
Tussen partijen is in geschil welke inkomsten de man genereert uit zijn YouTube kanaal. De vrouw gaat uit van een geschatte winst van € 33.000,- in 2023. De man gaat in zijn verweerschrift uit van een geschatte winst van € 11.000,- in 2023 welke prognose door hem in zijn stukken is aangepast naar € 1.840,‑.
3.4.12.1. Uit de berekening van de onderhoudsbijdrage in 2020 volgt dat destijds is uitgegaan van een winst uit onderneming van € 6.193,- en dat in de daaropvolgende jaren sprake was van een stijging van de winst. Van een winst van € 33.000,- is echter nooit sprake geweest en door de vrouw is onvoldoende duidelijk is gemaakt op basis waarvan een winst in 2023 van € 33.000.- toch een reële verwachting is.
3.4.12.2. Tegelijkertijd is door de man ook onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het door hem initieel genoemde bedrag van € 11.000,- niet haalbaar is, met name in het licht van de in de vorige jaren behaalde winsten. De uitleg van de man daarbij geeft daarvoor, mede in het licht van de betwisting van de vrouw, te weinig aanleiding. De rechtbank acht met name de opgevoerde kosten onredelijk hoog. Nu de man de winst genereert uit zijn hobby die hij naast zijn voltijds baan verricht, acht de rechtbank een winst van € 11.000,- haalbaar en redelijk.
3.4.13.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man aan de hand van het onbetwiste jaarloon van
€ 64.776,-, en de winst van € 11.000,- over het jaar 2022 op € 4.575,- per maand, rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de door de man overgelegde draagkrachtberekening):
- basisloon € 5.398,- per maand;
- pensioenpremie € 392,- per maand;
- VUT/FPU premie € 8,- per maand;
- aanvullende pensioenpremie € 5,- per maand
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek € 5.030,-
- MKB-winstvrijstelling € 836,-.
Ten slotte houdt de man rekening met het IKB-budget, dat tussen partijen niet in geschil is, ten bedrage van € 11.044,‑ op jaarbasis. In dit IKB-budget zijn vakantietoeslag en eindejaarstoeslag al verdisconteerd, zodat er geen reden is om die afzonderlijk in de berekening te betrekken.
3.4.14.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van de jaaropgaaf 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 56.245,-, op € 3.361,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.4.15.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% × [NBI – (0,3 × NBI + € 1.175,-)] en bedraagt € 1.420,- per maand.
3.4.16.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% × [NBI – (0,3 × NBI + € 1.175,-)] en bedraagt € 825,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.4.17.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.420 / € 2.245 x € 1.431 = € 905,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 825 / € 2.245 x € 1.431 = € 526,- +
samen € 1.431 ,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 905,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 526,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.4.18.
Gezien de situatie van de 50/50 verdeling bedraagt de zorgkorting 35%.
3.4.19.
Omdat de tabelbehoefte van de minderjarige € 901,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 315,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de extra kosten die hiervoor onder rechtsoverweging 3.4.9. staan genoemd. Deze extra kosten worden immers voldaan door de vrouw.
3.4.20.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw zou moeten betalen (€ 905,- - € 315,-=) € 590,- per maand. Omdat het verzoek van de vrouw is beperkt tot € 536,‑ per maand zal de rechtbank dat bedrag toewijzen.
Periode 2: met ingang van 31 oktober 2023
3.4.21.
De behoefte wordt vastgesteld op een bedrag van € 901,‑ + € 552,‑ = € 1.453,‑ per maand. Dit is de som van de tabelbehoefte en de opvangkosten (zie ook rechtsoverweging 3.4.9). Voor wat betreft de draagkracht verwijst de rechtbank naar wat al is berekend over periode 1. De tarieven voor 2023-1 en 2023-2 zijn op alle relevante onderdelen hetzelfde.
Draagkrachtvergelijking
3.4.22.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.420 / € 2.245 x € 1.453 = € 919,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 825 / € 2.245 x € 1.453 = € 534,- +
samen € 1.453 ,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 919,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 534,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.4.23.
Gezien de gewijzigde zorgregeling van één weekend per veertien dagen en de helft van alle schoolvakanties stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
3.4.24.
Omdat de tabelbehoefte van de minderjarige € 901,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 225,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de extra kosten die hiervoor onder 3.4.9. staan genoemd. Deze extra kosten worden immers voldaan door de vrouw.
3.4.25.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen (€ 919,- - € 225,- =) € 694,- per maand.
Conclusie
3.4.26.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige in de periode van 1 januari 2023 tot
31 oktober 2023 van € 540,- per maand en met ingang van 31 oktober 2023 van € 630,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven
3.4.27.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorziening:
4.1.
wijst het verzoek af;
in de hoofdzaak:
4.2.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2021 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 9 december 2020, in die zin dat de regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vanaf nu als volgt zal zijn:
- de minderjarige verblijft één weekend per twee weken bij de man van vrijdag uit school tot zondagavond 19.30 uur waarbij de man de minderjarige haalt en brengt;
- de minderjarige zal, totdat kinderopvang uitgebreid geregeld is, op de vrijdagen tot in elk geval 17.30 uur bij de man verblijven;
- de minderjarige zal in de vakanties afwisselend bij de man en de vrouw verblijven zoals hierna weergeven, met dien verstande dat de vakanties op zondag 19.30 uur eindigen en waarbij de man de minderjarige naar de vrouw brengt;
even jaren bij de
oneven jaren bij de
Pasen
vrouw
man
Pinksteren
man
vrouw
5 december
vrouw
man
voorjaarsvakantie
man
vrouw
meivakantie
vrouw
man
eerste helft zomervakantie
man
vrouw
tweede helft zomervakantie
vrouw
man
herfstvakantie
vrouw
man
eerste week kerstvakantie
man
vrouw
tweede week kerstvakantie
vrouw
man
onder vakanties wordt verstaan: de schoolvakanties van de minderjarige
Kerst en de jaarwisseling volgen het schema van de kerstvakantie
- de minderjarige zal elke woensdagmiddag met de man videobellen.
4.3.
neemt op de afspraak tussen partijen dat de minderjarige ingeschreven zal worden op de basisschool [naam school] en de [naam BSO];
4.4.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2021 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 9 december 2020 in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van:
- 1 januari 2023 tot 31 oktober 2023 wordt bepaald op een bedrag van € 536,- per maand;
- vanaf 31 oktober 2023 wordt bepaald op een bedrag van € 694,- per maand;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van den Bos, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.C. Woudstra en mr. L. Berghuis-Knijff, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H. Philips, griffier, op 22 november 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.