3.4.Onderhoudsbijdrage
3.4.1.De vrouw verzoekt bij zelfstandig verzoek:
primair: vast te stellen dat de man met ingang van 1 januari 2023 tot het moment van aanpassing van de kinderopvang in verband met de gewijzigde zorgregeling een gewijzigde kinderbijdrage van € 536,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet, dan wel een zodanige bijdrage en zodanige ingangsdatum die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, zolang de zorg 50-50 wordt verdeeld;
en vast te stellen dat de man met ingang van wijziging van de zorgregeling een kinderbijdrage van € 776,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet vanaf de eerste van de maand waarin de zorgregeling wijzigt, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
subsidiair: vast te stellen dat de man met ingang van 1 januari 2023 een kinderbijdrage van € 250,- per maand aan de vrouw voldoet én 64% van de netto kinderopvangkosten, die van 1 januari 2023 tot de in het kader van de wijziging van de zorgregeling gewijzigde kinderopvang totaal € 451,- bedragen zodat het aandeel van de man gedurende deze periode € 289,- per maand bedraagt, voor zover het de aankomende termijn betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
en vast te stellen dat de man met ingang van de dag van wijziging van de kinderopvang in het kader van de gewijzigde zorgregeling een kinderbijdrage aan de vrouw voldoet van € 425,- per maand én 64% van de netto kinderopvangkosten die vanaf de wijziging van de kinderopvang in totaal € 553,- bedragen zodat het aandeel van de man vanaf dat moment (tot aan een volgende wijziging) € 354,- per maand bedraagt, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.2.De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw ten aanzien van de wijziging van de kinderbijdrage af te wijzen, althans te bepalen dat de man met ingang van de dag van de beschikking een kinderbijdrage van
€ 290,- per maand aan de vrouw voldoet.
3.4.3.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
3.4.4.Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, die een herberekening van de kinderbijdrage rechtvaardigt.
3.4.5.Tussen partijen is wel de hoogte van de kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.4.6.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden gewijzigd.
3.4.6.1. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw naar voren gebracht dat haar wijzigingsverzoek in feite ziet op twee periodes: de periode met ingang van 1 januari 2023 op grond van het feit dat zij eind 2022 is gaan samenwonen met haar partner, waardoor zij geen kindgebonden budget meer ontvangt en haar aanspraak op kinderopvangtoeslag is verlaagd (hierna: periode 1), en de periode vanaf de datum waarop de man naar [plaatsnaam] verhuist, te weten 31 oktober 2023 (hierna: periode 2).
3.4.6.2. De rechtbank verwerpt de stelling van de man dat de keuze van de vrouw om samen te gaan wonen en de financiële gevolgen daarvan, voor rekening van de vrouw moet blijven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de keuze van de vrouw om te gaan samenwonen met haar partner niet worden tegengeworpen, ook al ontvangt ze daardoor geen kindgebonden budget meer en is haar aanspraak op kinderopvangtoeslag verlaagd. Het wegvallen van (een deel van) dit fiscale voordeel is inherent aan de wijze waarop de overheid het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag heeft geregeld. De vrouw heeft het recht heeft om met haar partner een nieuw leven op te bouwen, net zoals de man heeft gedaan door met zijn partner naar [plaatsnaam] te verhuizen.
3.4.6.3. Gelet hierop zal de rechtbank de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2023 en met ingang van 31 oktober 2023 herberekenen.
3.4.7.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige in 2020 € 830,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 901,- per maand.
3.4.8.Tussen partijen is niet in geschil dat deze behoefte verhoogd moet worden met de netto opvangkosten voor de minderjarige.
3.4.9.Omdat vaststaat dat de vrouw extra kosten voor de kinderopvang voor de minderjarige moet maken, die niet in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen zijn verdisconteerd, zal de rechtbank bij de bepaling van de behoefte met ingang van 1 januari 2023 rekening houden met de opvangkosten als volgt: in periode 1 bedragen de extra kosten voor de kinderopvang € 530,- netto per maand en in periode 2 € 552,- netto per maand. De rechtbank gaat uit van de proefberekening op basis van 52 weken opvang per jaar, omdat partijen dit met elkaar hadden afgesproken.
3.4.10.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.4.11.Hiertoe moet eerst het huidige NBI van partijen vastgesteld worden. Voor periode 1 wordt gerekend met de tarieven 2023-1. Voor periode 2 wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
Periode 1: van 1 januari 2023 tot 31 oktober 2023
3.4.12.Tussen partijen is in geschil welke inkomsten de man genereert uit zijn YouTube kanaal. De vrouw gaat uit van een geschatte winst van € 33.000,- in 2023. De man gaat in zijn verweerschrift uit van een geschatte winst van € 11.000,- in 2023 welke prognose door hem in zijn stukken is aangepast naar € 1.840,‑.
3.4.12.1. Uit de berekening van de onderhoudsbijdrage in 2020 volgt dat destijds is uitgegaan van een winst uit onderneming van € 6.193,- en dat in de daaropvolgende jaren sprake was van een stijging van de winst. Van een winst van € 33.000,- is echter nooit sprake geweest en door de vrouw is onvoldoende duidelijk is gemaakt op basis waarvan een winst in 2023 van € 33.000.- toch een reële verwachting is.
3.4.12.2. Tegelijkertijd is door de man ook onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het door hem initieel genoemde bedrag van € 11.000,- niet haalbaar is, met name in het licht van de in de vorige jaren behaalde winsten. De uitleg van de man daarbij geeft daarvoor, mede in het licht van de betwisting van de vrouw, te weinig aanleiding. De rechtbank acht met name de opgevoerde kosten onredelijk hoog. Nu de man de winst genereert uit zijn hobby die hij naast zijn voltijds baan verricht, acht de rechtbank een winst van € 11.000,- haalbaar en redelijk.
3.4.13.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man aan de hand van het onbetwiste jaarloon van
€ 64.776,-, en de winst van € 11.000,- over het jaar 2022 op € 4.575,- per maand, rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de door de man overgelegde draagkrachtberekening):
- basisloon € 5.398,- per maand;
- pensioenpremie € 392,- per maand;
- VUT/FPU premie € 8,- per maand;
- aanvullende pensioenpremie € 5,- per maand
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek € 5.030,-
- MKB-winstvrijstelling € 836,-.
Ten slotte houdt de man rekening met het IKB-budget, dat tussen partijen niet in geschil is, ten bedrage van € 11.044,‑ op jaarbasis. In dit IKB-budget zijn vakantietoeslag en eindejaarstoeslag al verdisconteerd, zodat er geen reden is om die afzonderlijk in de berekening te betrekken.
3.4.14.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van de jaaropgaaf 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 56.245,-, op € 3.361,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.4.15.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% × [NBI – (0,3 × NBI + € 1.175,-)] en bedraagt € 1.420,- per maand.
3.4.16.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% × [NBI – (0,3 × NBI + € 1.175,-)] en bedraagt € 825,- per maand.
3.4.17.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.420 / € 2.245 x € 1.431 = € 905,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 825 / € 2.245 x € 1.431 = € 526,- +
samen € 1.431 ,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 905,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 526,- per maand voor rekening van de vrouw.
3.4.18.Gezien de situatie van de 50/50 verdeling bedraagt de zorgkorting 35%.
3.4.19.Omdat de tabelbehoefte van de minderjarige € 901,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 315,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de extra kosten die hiervoor onder rechtsoverweging 3.4.9. staan genoemd. Deze extra kosten worden immers voldaan door de vrouw.
3.4.20.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw zou moeten betalen (€ 905,- - € 315,-=) € 590,- per maand. Omdat het verzoek van de vrouw is beperkt tot € 536,‑ per maand zal de rechtbank dat bedrag toewijzen.
Periode 2: met ingang van 31 oktober 2023
3.4.21.De behoefte wordt vastgesteld op een bedrag van € 901,‑ + € 552,‑ = € 1.453,‑ per maand. Dit is de som van de tabelbehoefte en de opvangkosten (zie ook rechtsoverweging 3.4.9). Voor wat betreft de draagkracht verwijst de rechtbank naar wat al is berekend over periode 1. De tarieven voor 2023-1 en 2023-2 zijn op alle relevante onderdelen hetzelfde.
3.4.22.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.420 / € 2.245 x € 1.453 = € 919,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 825 / € 2.245 x € 1.453 = € 534,- +
samen € 1.453 ,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 919,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 534,- per maand voor rekening van de vrouw.
3.4.23.Gezien de gewijzigde zorgregeling van één weekend per veertien dagen en de helft van alle schoolvakanties stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
3.4.24.Omdat de tabelbehoefte van de minderjarige € 901,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 225,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de extra kosten die hiervoor onder 3.4.9. staan genoemd. Deze extra kosten worden immers voldaan door de vrouw.
3.4.25.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen (€ 919,- - € 225,- =) € 694,- per maand.
3.4.26.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige in de periode van 1 januari 2023 tot
31 oktober 2023 van € 540,- per maand en met ingang van 31 oktober 2023 van € 630,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven
3.4.27.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.