ECLI:NL:RBROT:2023:12650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/10/656384 / FA RK 23-2907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van minderjarigen zonder toestemming van de andere ouder en de gevolgen voor de zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2023 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de verhuizing van hun minderjarige kinderen. De vrouw had zonder toestemming van de man verhuisd naar [plaatsnaam 1], wat leidde tot een verzoek van de man om de vrouw te verplichten terug te verhuizen naar [plaatsnaam 2]. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat er een noodzaak was voor de verhuizing en dat haar beslissing om te verhuizen de belangen van de minderjarigen en de man in gevaar bracht. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing af en bepaalde dat de kinderen hoofdverblijf bij de man moesten hebben. De rechtbank legde een dwangsom op aan de vrouw voor het geval zij niet zou terugverhuizen. De tijdelijke zorgregeling werd vastgesteld, waarbij de kinderen tot de terugverhuizing bij de man verbleven. De rechtbank benadrukte het belang van het contact tussen de kinderen en hun vader en de noodzaak om de kinderen in hun vertrouwde omgeving te houden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/656384 / FA RK 23-2907
Beschikking van 31 oktober 2023, betreffende de aanvulling van de beschikking van 10 oktober 2023 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. D.H.P.C. Glaudemans te [plaatsnaam 3].

1.Stand van zaken

1.1.
In overleg met partijen heeft de rechtbank op 10 oktober 2023 een kop-staart-beschikking afgegeven. Het onderstaande vormt de nadere schriftelijke uitwerking hiervan en is op 31 oktober 2023 opgemaakt.

2.De motivering van de beslissing

De verzoeken
2.1.
De vrouw verzoekt (verzoek I) vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] te verhuizen en ze in te schrijven op een van de twee van de door haar gewenste basisscholen, huisartsenpraktijk, tandartspraktijk en zwemschool; (verzoeken II-V). Daarnaast verzoekt de vrouw (verzoek VI) de in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2021 en de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 23 februari 2022 vastgestelde zorgregeling te wijzigen, in die zin dat:
de minderjarigen in de even weken van vrijdag na school tot en met zondag 17.00 uur bij de man verblijven waarbij de vrouw de minderjarigen op vrijdag na school naar de man brengt en op zondag om 17.00 uur weer ophaalt bij de man;
de minderjarigen in de even en oneven jaren de volledige twee weken van de meivakantie bij de man verblijven, waarbij de vrouw de minderjarigen op vrijdag na school naar de man brengt en zondag om 17.00 uur weer ophaalt bij de man;
de vrouw de minderjarigen in het kader van de overige vakanties en feestdagen naar de man zal brengen en weer bij hem op zal halen;
e man iedere woensdag om 18.00 uur kan videobellen met de minderjarigen.
2.2.
De man voert gemotiveerd verweer en bepleit primair (onder a) de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
2.3.
Bij zelfstandig verzoek verzoekt de man primair:
de vrouw te gebieden binnen een week na afgifte van de te wijzen beschikking terug te verhuizen naar [plaatsnaam 2], dan wel een andere gemeente in de regio [plaatsnaam 2],
de vrouw te gebieden de minderjarigen ingeschreven te houden op hun basisschool in [plaatsnaam 2]
de vrouw te bevelen om haar medewerking te verlenen aan de vastgestelde zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2021 en de beschikking van het hof Den Haag van 23 februari 2022,
de vrouw te veroordelen tot een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft aan het onder b. tot en met d. verzochte te voldoen, een en ander zonder een maximum vast te stellen.
Subsidiair verzoekt de man:
te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man zal zijn;
een zorgregeling vast te stellen tussen de vrouw en de minderjarigen waarbij de minderjarigen eens per veertien dagen bij de vrouw verblijven.
Meer subsidiair verzoekt de man:
h/i. de verzoeken van de vrouw toe te wijzen met bepaling dat de vrouw de minderjarigen zo nodig ook dient over te dragen aan de moeder van de man, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft, een en ander zonder een maximum vast te stellen.
Beoordeling van verzoek I (verhuizing)
2.4.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en te wonen waar zij wil. De vrijheid van de vrouw vindt haar beperking in het feit dat er een betrokken vader in het leven van de minderjarigen is, waardoor de vrouw bij haar keuzes rekening moet houden met hun belang om een goed contact met elkaar te houden. Dat betekent dat de vrouw vooraf toestemming nodig heeft van de man, of vervangende toestemming van de rechtbank, om met de minderjarigen te verhuizen.
2.5.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
2.6.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
2.7.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.7.1.
Gebleken is dat de vrouw inmiddels met de minderjarigen verhuisd is naar [plaatsnaam 1].
2.7.2.
Bij het realiseren van de wens van de vrouw om samen te wonen met haar partner, welke legitiem en invoelbaar is, heeft zij zich gericht op het verhuizen naar [plaatsnaam 1], en zich daarbij onvoldoende ingespannen om in de omgeving van [plaatsnaam 2] een leven op te bouwen met haar partner. Niet is gebleken dat de vrouw alle mogelijkheden om in
[plaatsnaam 2] dan wel in de regio [plaatsnaam 2] een huis te kunnen krijgen heeft uitgeput. Sterker nog, zij heeft haar huurcontract voor de woning in [plaatsnaam 2], dat nog liep tot
24 januari 2024, opgezegd en is verhuisd naar [plaatsnaam 1]. Zij heeft daarvoor als verklaring gegeven dat zij de verhuurder had beloofd zo snel mogelijk te vertrekken en dat zij zich aan haar woord wilde houden. Zij heeft hiermee de belangen van derden – onverplicht – boven de belangen van de minderjarigen en van de man gesteld. Bovendien heeft ze ervoor gekozen te stoppen met zoeken naar een woning in de vertrouwde omgeving en het daarmee lastiger dan nodig gemaakt om te kunnen terugkeren.
2.7.3.
Daarnaast is de vrouw op dit moment nog werkzaam in [plaatsnaam 3] en niet is gebleken dat de vrouw dit werk niet kan behouden. De stelling van de vrouw dat haar partner niet naar [plaatsnaam 2] kan verhuizen omdat hij een eigen onderneming met personeel heeft in [plaatsnaam 1] en daarbij afhankelijk is van zijn netwerk, volgt de rechtbank niet. De partner van de man is schilder en is hierbij niet gebonden aan [plaatsnaam 1] om zijn werk te kunnen doen. Dat een andere woonplaats voor zijn netwerk mogelijk problemen oplevert, is mogelijk zo, maar de partner van de vrouw kan ook heen en weer reizen. Immers, de vrouw is nog steeds werkzaam in [plaatsnaam 3] en legt ook de afstand tussen [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 1] af. Hoewel mogelijk niet wenselijk, is het niet onmogelijk. De gestelde financiële situatie en daarbij de noodzaak om te verhuizen naar [plaatsnaam 1] heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen noodzaak heeft gegeven om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaatsnaam 1].
2.7.4.
Bovendien geeft de vrouw zich er onvoldoende rekenschap van dat een verhuizing naar [plaatsnaam 1] voor de man betekent dat er minder (fysiek) contact is met de
minderjarigen. De door de vrouw voorgestelde compensatie, waarbij de minderjarigen in de volledige meivakantie bij de man zullen verblijven en de minderjarigen op woensdag kunnen videobellen met de man, is volstrekt onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de verhuizing naar [plaatsnaam 1] met zich mee dat het contact tussen de man en de minderjarigen niet ongestoord kan worden voortgezet, wat niet in het belang van de minderjarigen is. Gelet op de plicht van de gezaghebbende ouders om de ontwikkeling van de banden tussen de andere ouder en de minderjarigen te bevorderen, kent de rechtbank aan het voorgaande veel gewicht toe bij de belangenafweging.
2.7.5.
Daarbij komt dat het, gelet op de verstoorde communicatie tussen partijen, niet eenvoudig voor de man en de vrouw zal zijn om hier goede afspraken over te maken. Toestemming voor een verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] zal het recht van de man op omgang met de minderjarigen te veel aantasten.
2.7.6.
Ten slotte maakt de rechtbank zich zorgen over de (financiële) positie van de vrouw in de relatie met haar nieuwe partner met wie zij nog maar relatief kort samen is. Zij is verhuisd naar een woning die zij niet alleen kan betalen en komt daarmee in een afhankelijke positie te verkeren die significante risico’s voor die relatie – en daarmee ook voor de minderjarigen – met zich brengt.
2.8.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, is het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaatsnaam 1] afgewezen.
Beoordeling van verzoeken II-V (inschrijvingen in nieuwe woonomgeving)
2.9.
Omdat de verhuizing niet meer aan de orde is, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming voor de inschrijving op een van de twee van de door de vrouw genoemde basisscholen, alsmede de inschrijving bij de door de vrouw genoemde huisartsenpraktijk, tandartspraktijk en zwemschool. Deze verzoeken zijn dan ook afgewezen.
Beoordeling van verzoek VI (nieuwe zorgregeling)
2.10.
Omdat verhuizing naar [plaatsnaam 1] niet meer aan de orde is, komt de feitelijke grondslag aan het verzoek om de zorgregeling te wijzigen in verband met die verhuizing te vervallen. Dit verzoek is daarom afgewezen.
Beoordeling van verzoeken b en d (terugverhuizing en eerdere zorgregeling)
2.11.
Met betrekking tot het verzoek van de man dat de vrouw terug dient te verhuizen naar [plaatsnaam 2] dan wel een andere gemeente in de regio [plaatsnaam 2] oordeelt de rechtbank als volgt. Het wettelijke uitgangspunt is dat de vrouw voor haar vertrek met de minderjarigen toestemming nodig had van de man. Het gaat hier immers om een gezagskwestie, waarin de ene gezagsdrager de andere niet kan negeren. De vrouw heeft geen toestemming gekregen van de man om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaatsnaam 1]. De rechtbank is niet gebleken van redenen om van het wettelijk uitgangspunt te mogen afwijken.
2.12.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw met de minderjarigen dient terug te keren naar [plaatsnaam 2] dan wel in de omgeving van [plaatsnaam 2], en heeft het verzoek van man toegewezen. Omdat de woning waar de vrouw met de minderjarigen verbleef niet meer beschikbaar zal zijn en een andere woning niet meteen beschikbaar zal zijn, zal de dwangsom die aan deze veroordeling zal worden verbonden – waarover hieronder meer – niet eerder gaan lopen dan 1 januari 2024. Dat laat onverlet dat de verplichting om terug te verhuizen, reeds nu bestaat.
2.13.
De rechtbank heeft een tijdelijke zorgregeling vastgesteld – waarover hieronder meer –, die geldt zo lang de vrouw niet is terugverhuisd. Zodra de vrouw is terugverhuisd, herleeft de oude zorgregeling. De rechtbank heeft daarom ook bepaald dat de vrouw deze (oude) regeling moet nakomen zodra zij is terugverhuisd en heeft in zoverre het verzoek van de man toegewezen.
Beoordeling van verzoeken c, f en g (oude basisschool, hoofdverblijf en zorgregeling)
2.14.
Hoewel de rechtbank de primaire verzoeken (deels) toewijst, komt zij ook toe aan de beoordeling van de subsidiaire verzoeken. De rechtbank begrijpt de subsidiaire verzoeken aldus, dat zij niet alleen worden verzocht voor de situatie dat de primaire verzoeken worden afgewezen, maar – wetende dat terugverhuizing niet zo eenvoudig is geregeld – ook zien op de periode waarin de terugverhuizing nog niet feitelijk is gerealiseerd.
2.15.
De rechtbank oordeelde in de beschikking van 10 oktober 2023 als volgt:
“[…]
Het is in het belang van de minderjarigen om snel terug te keren naar hun eigen, vertrouwde omgeving en de hun vertrouwde school, wat onmogelijk is zo lang ze in [plaatsnaam 1] wonen. Het is in hun belang om de vriendjes en vriendinnetjes die zij in [plaatsnaam 2] hebben moeten achterlaten weer te ontmoeten. Bovenal is het in hun belang om een goed contact met hun vader te onderhouden, wat bijzonder bemoeilijkt wordt door de huidige situatie. De klok tikt: hoe langer wordt gewacht, hoe moeilijker het wordt de ongeoorloofde situatie te herstellen als gevolg waarvan de vrouw voor haar actie wordt beloond. Dat moet in het belang van de minderjarigen worden voorkomen.
[…]”
Gelet hierop heeft de rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarige vanaf
22 oktober 2023 – de laatste zondag van de herfstvakantie van zowel regio Zuid als regio Midden – tijdelijk bij de man bepaald tot aan het moment van terugverhuizing van de vrouw naar [plaatsnaam 2] dan wel een andere gemeente in de regio [plaatsnaam 2]. Gelet hierop heeft de rechtbank ook het verzoek van de man om de minderjarigen ingeschreven te houden op de [naam school] in [plaatsnaam 2] toegewezen.
2.16.
Doordat het hoofdverblijf vanaf 22 oktober 2023 tijdelijk bij de man zal zijn, heeft dit ook gevolgen voor de zorgregeling en zullen de minderjarigen tot de vrouw is terug verhuisd om het weekend van vrijdag na school tot en met zondag 17.00 uur bij de vrouw verblijven. Het eerste weekend dat de minderjarigen bij vrouw zullen verblijven is het weekend van vrijdag 3 november 2023. De vakantieregeling tussen partijen blijft gehandhaafd.
2.17.
Dit betekent dat de minderjarigen bij de vrouw zijn in de herfstvakantie, zoals de vakantieregeling bepaalt, en dat aan het einde van de vakantie het hoofdverblijf wordt gewijzigd. Dit komt de rechtbank als het meest logische moment voor. Ten eerste, omdat de minderjarigen op deze manier vóór de vakantie gedag hebben kunnen zeggen tegen de kinderen op de scholen waar zij nu – tijdelijk – onderwijs volgen. Ten tweede, omdat deze tijdsbepaling de ouders de gelegenheid heeft gegeven de uitvoering van de beslissing van de rechtbank praktisch voor te bereiden, en de minderjarigen de gelegenheid heeft geboden zich daarop in te stellen. Ten derde, omdat de maandag na de herfstvakantie een natuurlijke mogelijkheid van een frisse herstart op de oude basisschool biedt.
Beoordeling van verzoek e (dwangsom)
2.18.
De vrouw heeft het recht in eigen handen heeft genomen door zonder toestemming van de man met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] te vertrekken en niet de juiste wettelijke procedures af te wachten. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw niet van plan is om op korte termijn met de minderjarigen terug te keren naar [plaatsnaam 2] dan wel de omgeving van [plaatsnaam 2]. Tekenend voor haar houding is deze passage in het verweerschrift van de vrouw: “Er is tijdig een advocaat in de arm genomen […] om de verhuizing van mei 2023
er doorheen te krijgen.” (onderstreping rechtbank). Daarom heeft de rechtbank de vrouw een dwangsom opgelegd, zoals omschreven in de beschikking van 10 oktober 2023. Het is gebruikelijk om een dwangsom te maximeren en de rechtbank ziet geen aanleiding om van dit gebruik af te wijken, zulks te minder nu, in afwachting van de terugverhuizing, de minderjarigen al hun hoofdverblijfplaats hebben bij de man.
Beoordeling van verzoeken h en i (overdracht via oma en dwangsom)
2.19.
Gelet op de beslissingen op de primaire en subsidiaire verzoeken komt de rechtbank aan de beoordeling van deze verzoeken niet toe.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.20.
De rechtbank heeft niets toe te voegen aan wat zij reeds oordeelde in
rechtsoverwegingen 3.3. en 3.4. van de beschikking van 10 oktober 2023.
Proceskosten
2.21.
Gelet op de aard van de procedure heeft de rechtbank bepaald dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De beslissing in deze zaak is reeds gegeven bij de beschikking van 10 oktober 2023.
Deze aanvulling is gegeven door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. van den Bos en mr. L. Berghuis, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H. Philips, griffier, op 31 oktober 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.