ECLI:NL:RBROT:2023:12646

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
83.313341.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor belastingfraude door het in valse vorm beschikbaar stellen van gegevensdragers en het niet bewaren van gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de rechtspersoon [verdachte rechtspersoon01] B.V. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk in valse of vervalste vorm beschikbaar stellen van boeken en gegevensdragers, en voor het opzettelijk niet bewaren van deze gegevens, met als gevolg dat er te weinig belasting werd geheven. De feiten vonden plaats in de periode van 27 november 2018 tot en met 2 september 2019. De officier van justitie had een geldboete van € 65.000,- geëist, maar de rechtbank legde een geldboete op van € 32.500,-. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belastingfraude door gebruik te maken van afroomsoftware en het vervalsen van kassabonnen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder opgelegde vergrijpboete van 25% door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde geldboete passend was, gezien de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83.313341.21
Datum uitspraak: 5 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon (hierna: de verdachte):
[verdachte rechtspersoon01] B.V.,
gevestigd aan de [vestigingsadres01] , [postcode01] te [vestigingsplaats01] ,
raadsman mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 december 2021 en 7 maart 2022 van de politierechter (waarna de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer) en van 21 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Lucas heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 65.000,-.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden te verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat aan de onderneming al een vergrijpboete van 25% is opgelegd door de Belastingdienst voor dezelfde feiten. Het daarnaast vervolgen van de onderneming is in strijd met het verbod op dubbele bestraffing.
4.2.
Beoordeling
Voor zover al sprake zou zijn van dezelfde feiten waarvoor reeds een vergrijpboete is opgelegd, hetgeen de officier van justitie heeft betwist, overweegt de rechtbank het volgende. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging indien ten tijde van het opleggen van een bestuurlijke boete de strafvervolging reeds is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen (ECLI:NL:HR:2015:2978).
In de onderhavige zaak is het onderzoek ter terechtzitting op 15 december 2021 aangevangen. Blijkens de vaststellingsovereenkomst en het onderliggende controlerapport van 2 augustus 2023 is de vergrijpboete pas in 2023 aan de verdachte opgelegd. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging.
4.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
Feit 1 – Ter beschikking stellen van digitale kopieën
5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het slechts geven van toestemming aan de Belastingdienst voor het maken van een kopie van de kassasystemen, niet kan worden gekwalificeerd als het ter beschikking stellen van een digitale kopie, in de zin van artikel 68 lid 1, onder c, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
5.1.2.
Beoordeling
Onder het voor raadpleging beschikbaar stellen, in de zin van artikel 68, lid 1, onder c, Awr kan tevens worden verstaan het ter beschikking stellen van het gevraagde aan de vorderende ambtenaar, die in staat wordt gesteld daar kennis van te nemen. Bovendien heeft de rechtspersoon de passieve informatieplicht, zoals neergelegd in artikel 47, lid 1, onderdeel b, AWR. De rechtspersoon moet op basis hiervan boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan beschikbaar stellen. In dit verband is het voldoende de Belastingdienst kennis te laten nemen van bepaalde gegevens door louter de bron van die gegevens over te leggen of ter inzage te geven.
In deze zaak is namens de rechtspersoon toestemming gegeven aan de Belastingdienst voor het inzien van het kassasysteem. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechtspersoon hiermee deze gegevens ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst in de zin van artikel 68 lid 1, onder c, AWR.
5.1.3.
Conclusie
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Feit 2 – Toerekening aan de rechtspersoon
5.1.4.
Standpunt verdediging
Volgens de raadsman blijkt uit alles dat de manager van de Poolse supermarkt [verdachte rechtspersoon01] (verdachte) verantwoordelijk was voor het heimelijk afromen van de kas en dat hij het kasoverschot voor eigen gebruik heeft gehouden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze gedragingen van de manager in redelijkheid niet aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. De bestuurder van de verdachte rechtspersoon had geen wetenschap van deze gedragingen; hij had niet de dagelijkse leiding en de boekhouding van de vennootschap gaf ook geen signalen voor manipulatie van de kassa. Hierdoor kan de rechtspersoon niet worden verweten dat zij verwijtbaar passief gedrag heeft vertoond. De gedragingen van de manager waren bovendien niet dienstig aan de rechtspersoon en de rechtspersoon kon niet beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Er is niet gebleken dat de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard.
5.1.5.
Beoordeling
In zijn arrest van 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938, het zogenoemde Drijfmest-arrest) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging.
Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen vast dat er is gefraudeerd met het kassasysteem van de rechtspersoon. Onduidelijk is gebleven welke (natuurlijke) persoon hiervoor verantwoordelijk is geweest. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor het door de verdediging geschetste scenario dat dit door de manager van de supermarkt zou zijn gedaan. Vast staat echter wel dat er is gefraudeerd en dat dit heeft plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Het voeren en bewaren van een kassa-administratie past immers binnen de normale bedrijfsvoering. Dat geldt ook voor het ter beschikking stellen daarvan aan de Belastingdienst (zij het in valse vorm). Het kan tevens niet anders zijn dan dat deze handeling heeft plaatsgevonden door iemand die uit hoofde van dienstbetrekking of uit andere hoofde werkzaam is geweest ten behoeve van de rechtspersoon - daargelaten wie die persoon is geweest. Niemand anders had immers toegang tot het kassasysteem. De aanpassing van het kassasysteem is de vennootschap voorts dienstig geweest: door de fraude werd er immers te weinig belasting geheven. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde redelijkerwijs in de sfeer van de rechtspersoon plaatsvond en kan worden toegerekend aan de verdachte.
5.1.6.
Conclusie
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 27 november 2018 tot en met 2 september 2019, te Den Haag, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en (andere) gegevensdragers of de inhoud daarvan,
opzettelijk deze in vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk (digitale) kopieën van kassabestanden ter beschikking gesteld voor raadpleging aan de Belastingdienst, terwijl (de data in) deze kassabestanden gedeeltelijk was verwijderd en/of gewist en/of aangepast, althans aangepaste (omzet)gegevens bevatten;
2
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 21 maart 2017 tot en met 2 september 2019, te Den Haag , meermalen, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het bewaren van boeken en bescheiden en andere gegevensdragers, telkens opzettelijk deze niet (volledig) heeft bewaard of doen bewaren, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk omzetgegevens en/of (contante) betalingen en/of verkopen aan klanten en/of (digitale) gegevens van kassabonnen uit het CermePoskassasysteem verwijderd en/of gewist en/of aangepast en/of (andere) (digitale) gegevens verwijderd en/of vernietigd en/of aangepast en/of (andere) administratie bescheiden en/of andere gegevens niet bewaard;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;

2. ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, en deze opzettelijk niet bewaren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de bedrijfseconomische omstandigheden van de verdachte.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van speciaal ontwikkelde en aangeschafte afroomsoftware en vele tienduizenden kassabonnen vervalst. Hierdoor is telkens te weinig belasting geheven en is de vaststelling daarvan opzettelijk gefrustreerd. Dit zijn kwalijke feiten, gepleegd over een langere periode. De overheid is hierdoor benadeeld en de algemene belastingmoraal is ondermijnd.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Overige persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt voorts rekening met het gegeven dat de verdachte in 2023 een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst heeft gesloten op basis waarvan een deel van het veroorzaakte nadeel reeds ongedaan is ongemaakt en op basis waarvan een vergrijpboete van 25% aan de vennootschap is opgelegd.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en de forse bedragen waarmee gefraudeerd zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het verhoor van de bestuurder op 25 augustus 2021 kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 25 augustus 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank acht in beginsel een geldboete ter hoogte van 40% van de nadeelsberekening passend en geboden. Echter zal de rechtbank, in grotere mate dan de officier van justitie, rekening houden met de reeds opgelegde verzuimboete en de overschrijding van de redelijke termijn. Een geldboete ter hoogte van 15% van de nadeelsberekening zou dan passend en geboden zijn. De rechtbank zal hier 5% bij optellen, nu de nadeelsberekening uitgaat van een kortere termijn dan de bewezenverklaarde periode.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van 20% van de nadeelsberekening passend en geboden, hetgeen neerkomt op een geldboete van (afgerond) € 32.500,-.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 51, 57, 60, 62, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 32.500,00 (tweeëndertigduizend vijfhonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. A. Hello en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken op 5 december 2023.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 november 2018 tot en met 2 september 2019, te Den Haag en/of (elders) in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan,
opzettelijk deze in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk (digitale) kopieën van kassabestanden ter beschikking gesteld voor raadpleging aan de Belastingdienst, terwijl (de data in) deze kassabestanden (gedeeltelijk) was verwijderd en/of gewist en/of aangepast, althans onvolledige en/of aangepaste (omzet)gegevens bevatten;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2
zij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 maart 2017 tot en met 2 september 2019, te Den Haag en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het bewaren van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, (telkens) opzettelijk deze niet (volledig) heeft bewaard en/of doen bewaren, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk omzetgegevens en/of (contante) betalingen en/of verkopen aan klanten en/of (digitale) gegevens van kassabonnen uit het CermePos(kassa)systeem verwijderd en/of gewist en/of aangepast en/of (andere) (digitale) gegevens verwijderd en/of vernietigd en/of aangepast en/of (andere) administratie bescheiden en/of andere gegevens niet bewaard;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;