ECLI:NL:RBROT:2023:12537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/6130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser, die eerder als filiaalmanager werkte, had zich ziek gemeld vanwege klachten aan zijn rechterbeen en psychische klachten. Het UWV had hem per 30 april 2023 een vervolguitkering op basis van de Wet WIA toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 41,64%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. Hij voerde aan dat zijn gezondheid sinds het einde van de wachttijd was verslechterd en dat hij meer beperkt was dan het UWV had aangenomen. Tijdens de zitting op 2 november 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft gereageerd met een verweerschrift en aanvullende rapporten van verzekeringsartsen.

De rechtbank heeft de besluitvorming van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV zorgvuldig te werk is gegaan. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiser adequaat hadden beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 augustus 2023. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het UWV was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard, en herstelde het primaire besluit. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan eiser.

De rechtbank benadrukte dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 41,64% correct was vastgesteld en dat de vervolguitkering op basis van de Wet WIA terecht was toegekend. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en de griffier heeft de uitspraak niet kunnen ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. J.D. van Alphen,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Met het besluit van 17 januari 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser met ingang van 30 april 2023 op grond van de Wet WIA [1] een uit een vervolguitkering bestaande WGA [2] -uitkering toegekend.
Met het besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 30 april 2023 vastgesteld op 41,64%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1.1.
Eiser is werkzaam geweest als filiaalmanager voor 40 uur per week. Op 31 augustus 2020 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld in verband met klachten aan zijn rechter been en psychische klachten. Per einde wachttijd op 29 augustus 2022 is hem een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend tot en met 29 april 2023, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 37,56% (restverdiencapaciteit € 2.759,29).
2.1.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser per 30 april 2023 omgezet in een WGA-vervolguitkering, naar een klasse van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daarbij is eiser medegedeeld dat zijn restverdiencapaciteit € 2.759,29 is.
2.2.
Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek laten verrichten naar de beperkingen van eiser op 29 april 2023. De verzekeringsarts van het UWV heeft eiser op 6 maart 2023 op het spreekuur gezien. In het rapport van 9 maart 2023 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser bijna zeker een navelbreuk heeft en mogelijk een kleine liesbreuk rechts en vanwege de daarmee gepaard gaande klachten bij druk verhogende momenten (meer) beperkt is ten aanzien van tillen en dragen, frequent buigen tijdens het werk, torderen, lopen tijdens het werk, gebogen actief zijn en grove trillingen op de buik en bekken dan bij de beoordeling voor de loongerelateerde uitkering is aangenomen (de einde wachttijd-beoordeling). De overige beperkingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van die beoordeling. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen vaststellen heeft de verzekeringsarts de beperkingen van eiser in een FML van 9 maart 2023 vastgelegd.
2.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen in de FML een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 41,64% lager ligt dan het maatmaninkomen van eiser.
2.4.
Naar aanleiding van de bezwaren van eiser tegen de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 8 augustus 2023 geconcludeerd dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt kan worden geacht en dat zij zich kan vinden in de aanvullende beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangenomen vanwege de veranderde medische situatie (de rechtbank begrijpt: de bijna zekere navelbreuk en de mogelijk kleine liesbreuk rechts). Zij heeft erop gewezen dat daarnaast ook de beperkingen die in bezwaar tegen de belastbaarheid per het einde van de wachttijd alsnog zijn aangenomen, in de FML moeten worden opgenomen. Uit zorgvuldigheid heeft zij tot slot (vanwege het medicijngebruik van eiser) een aanvullende beperking aangenomen voor beroepsmatig autorijden. Deze wijzigingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in de FML van 8 augustus 2023.
2.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 25 augustus 2023, uitgaande van de nieuwe FML, één van de eerder geduide functies laten vervallen. Hij heeft geconcludeerd dat de aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor eiser en heeft de door de arbeidsdeskundige vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven.
2.6.
Verweerder heeft daarop bij het bestreden besluit het primaire besluit ongegrond verklaard en daarbij verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Door het bestreden besluit te baseren op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verweerder met het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 30 april 2023 vastgesteld op 41,64%. Ten aanzien van dit punt wijkt het UWV af van het primaire besluit. Bij het primaire besluit is de loongerelateerde WGA-uitkering die eiser ontving en die gebaseerd was op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 37,56% zonder medisch en arbeidsdeskundig onderzoek omgezet in een vervolguitkering.
Standpunt van eiser
3.1.
Eiser verzoekt in beroep allereerst om de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Hij voelt zich niet serieus genomen omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het niet nodig heeft gevonden om tijdens de hoorzitting aanwezig te zijn omdat zij eiser kort daarvoor op de hoorzitting in het kader van de einde wachttijd-beoordeling had gezien. Eiser merkt daarbij op dat hij zich in de bezwaarprocedure tegen de einde wachttijd-beoordeling heeft gericht op zijn gezondheid per augustus 2022. Hij voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er geen rekening mee heeft gehouden dat zijn gezondheid sinds het einde van de wachttijd is verslechterd. Eiser stelt dat hij meer beperkt is ten aanzien van lopen dan verweerder heeft aangenomen en dat daarom de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies niet passend voor hem zijn. Volgens eiser wordt er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat hij met krukken loopt. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, heeft eiser in beroep een rapport van een door hem ingeschakelde verzekeringsarts van 25 september 2023 overgelegd, waaruit volgens eiser blijkt dat hij meer beperkt is ten aanzien van zitten, lopen, het afwisselen van zitten/staan/lopen, traplopen, knielen en in een geknielde houding verblijven. Ter zitting heeft eiser zijn standpunt dat zijn beperkingen duurzaam zijn laten vallen. Eiser heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 26 oktober 2023 geconcludeerd dat het beroepschrift met de onderliggende stukken geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Wettelijk kader
4. Op deze zaak is een aantal wettelijke regels van toepassing die zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5. Eiser heeft in beroep verzocht om de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht de reactie van verweerder in het bestreden besluit op die bezwaargronden in zijn visie ontoereikend is. Dit is niet genoeg om als een beroepsgrond te kwalificeren. De rechtbank zal zich daarom in de uitspraak beperken tot de toegelichte beroepsgronden die tegen het bestreden besluit zijn gericht.
6. De rechtbank moet beoordelen of het UWV bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 30 april 2023 op correcte wijze heeft vastgesteld op 41,64%. Daarvoor dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
7.1.
Het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op bestudering van de dossiergegevens, een gesprek met eiser over zijn medische klachten (anamnese), informatie van de behandelaars van eiser en een psychisch en lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens ook bestudeerd en heeft het gestelde in de bezwaarschriften en ter hoorzitting in bezwaar van 21 juli 2023 en de ontvangen medische informatie meegewogen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest.
7.2.
Eisers stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ten onrechte niet nodig heeft gevonden om tijdens de hoorzitting aanwezig te zijn, volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat wanneer de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Nu er onweersproken op 3 augustus 2023 een spreekuurcontact tussen de verzekeringsarts en eiser heeft plaatsgevonden, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet tijdens een spreekuurcontact hoeven onderzoeken. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 9 maart 2023 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2023 blijkt duidelijk dat hun onderzoek gericht was op de belastbaarheid van eiser op 29 april 2023 en dat rekening is gehouden met de verslechtering van eisers gezondheid sinds het einde van de wachttijd.
7.3.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit het gestelde in het beroepschrift volgt niet dat het UWV een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser per 30 april 2023. Zo is niet gebleken dat eiser twee liesbreuken heeft, zoals de verzekeringsarts van eiser kennelijk op grond van de anamnese aanneemt, in plaats van de kleine liesbreuk rechts waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van uitgaat. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten als zodanig of om een gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd legt – zonder af te doen aan de beleving door eiser van de door hem ervaren medische klachten – tegenover de gemotiveerde medische oordelen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML van 8 augustus 2023. Naar aanleiding van eisers stelling dat hij volledig arbeidsongeschiktheid is, merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 8 augustus 2023 heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, omdat eiser niet voldoet aan de criteria van één van de uitzonderingscategorieën volgens het Schattingsbesluit [3] .
Eisers stelling dat geen rekening is gehouden met de verslechtering van zijn gezondheid sinds het einde van de wachttijd, volgt de rechtbank niet. De verzekeringsartsarts bezwaar en beroep was op de hoogte van alle door eiser genoemde klachten. Zij heeft de door de verzekeringsarts aangenomen aanvullende beperkingen vanwege de veranderde medische situatie (de bijna zekere navelbreuk en de mogelijk kleine liesbreuk rechts) overgenomen en heeft, in tegenstelling tot wat de verzekeringsarts van eiseres heeft gesteld, tevens de beperkingen die in bezwaar tegen de belastbaarheid per het einde van de wachttijd alsnog zijn aangenomen, in de FML opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was ervan op de hoogte dat eiser op krukken liep en heeft gemotiveerd dat er geen medische indicatie is voor is het gebruik van een stok (krukken). Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen, zoals door eiser op de zitting is aangevoerd, omdat er geen sprake is van een behandeling waarvoor eiser meerdere dagdelen per week niet beschikbaar is (voor arbeid) en er ook geen energetische reden of preventieve reden is voor een urenbeperking. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
7.4.
Uit het door eiser in beroep overgelegde rapport van zijn verzekeringsarts van 25 september 2023, kan, zoals ook volgt uit het aanvullende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 oktober 2023, niet worden afgeleid dat eiser op de datum in geding meer beperkt was dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 oktober 2023 gemotiveerd uiteengezet waarom aan het rapport van de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan toekent. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de overwegingen in het rapport van 26 oktober 2023 tot de beperkingen heeft kunnen komen zoals vastgelegd in de FML van 8 augustus 2023.
Allereerst constateert de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht dat de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts onderschrijft dat er geen sprake is van een situatie van ‘geen
benutbare mogelijkheden’ en dat er overeenstemming is ten aanzien van de beperkingen voor het item ‘staan’. Eisers stelling ter zitting dat dit uit zijn verband is getrokken, volgt de rechtbank niet. In haar rapport schrijft de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts niet dat vier keer een kwartier staan te veel is, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, maar dat in totaal een uur staan in porties van een kwartier, al erg veel is.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt vervolgens op dat bij eiser geen sprake is van dermate ernstige varices dat dit ook beperkingen [4] in zitten geeft en dat de adviezen van Thuisarts.nl die de verzekeringsarts van eiser benoemt geen beperkingen inhouden in FML termen zoals zij deze benoemt. De verder niet onderbouwde stelling van de verzekeringsarts van eiser geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die onder meer is gebaseerd op de brief van de anesthesioloog-pijnspecialist van de Reinier de Graaf Groep van 28 december 2021, waarin bij de datum 9 oktober 2020 wordt vermeld ‘milde, enkele sporadische varicestakken’, en op de brief van de fleboloog van Polikliniek de Blaak van 27 oktober 2022.
Voorts wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat uit de röntgenopnames van 13 juli 2022 blijkt dat er sprake is van lichte patellofemorale artrose links en milde gonartrose rechts, zodat er geen sprake is van ernstige artrose zoals de fysiotherapeut schrijft. Omdat de mate van artrose niet gerelateerd is aan de ernst van de klachten (er zijn mensen met ernstige artrose die geen klachten ervaren, en mensen met lichte artrose die veel klachten ervaren, zoals eiser) kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich voorstellen dat het voor eiser prettig is om met twee krukken te lopen, maar daar is geen medische indicatie voor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan op basis van de objectief medische gegevens niet verklaren waarom eiser aangeeft dat hij, ook met krukken, maar erg weinig kan lopen.
Tot slot wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat de bevindingen van het onderzoek (de medische keuring) op grond waarvan eiser een gehandicaptenparkeerkaart is toegekend door de gemeente, haar niet bekend zijn. Uit het gegeven dat aan eiser een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt volgt niet dat het UWV de beperkingen van eiser onjuist heeft vastgesteld. Bij de beoordeling of iemand voor zo’n parkeerkaart in aanmerking komt is sprake van een ander wettelijk toetsingskader dan bij de Wet WIA en de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft een eigen verantwoordelijkheid bij zijn medische beoordeling. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eiser beperkt is geacht op het item ‘lopen’. De rechtbank wijst er verder op, mede in het kader van de stelling van de verzekeringsarts van eiser dat het zitten en het staan afgewisseld dient te kunnen worden met lopen, dat er in het kader van de einde wachttijd-beoordeling door de verzekeringsarts van het UWV in het rapport van 26 juni 2022 al heeft opgenomen dat zitten, staan en lopen niet al te langdurig aaneengesloten dienen plaats te vinden, waarbij met name langdurige statische houdingen vermeden dienen te worden.
Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
7.5.
Nu er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit is er geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
7.6.
Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen in de FML van 8 augustus 2023 juist zijn. Daarvan uitgaande kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de in bezwaar geselecteerde functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan het UWV heeft aangenomen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van het zitten, het lopen en het gebruik van krukken. Voor zover er signaleringen zijn van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de bezwaargronden van eiser op inzichtelijke wijze (aanvullend) gemotiveerd dat de belasting van de voorgehouden functies op de door eiser in bezwaar naar voren gebrachte punten, waaronder concentratie en rechtstreeks contact met klanten, niet overschrijden. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die in bezwaar aan de schatting ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt, moeten deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
7.7.
Uit vergelijking van het inkomen dat eiser zou kunnen verdienen in voor hem geschikt te achten functies met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, blijkt een verlies aan verdienvermogen van 41,64%. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld.
Conclusie
8. Dat betekent dat het UWV eiser met het bestreden besluit terecht met ingang van 30 april 2023 een uit een vervolguitkering bestaande WGA-uitkering heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 41,64%.
9. In het bestreden besluit is een andere beslissing genomen dan in het primaire besluit. Hieruit volgt dat het UWV bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond had moeten verklaren, het primaire besluit had moeten herroepen en de proceskosten van eiser in bezwaar had moeten vergoeden. Nu het UWV dit niet heeft gedaan, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding op dit punt zelf in de zaak te voorzien. Gelet op wat hiervoor is overwogen, blijft het bestreden besluit in stand voor zover het UWV eiser daarbij met ingang van 30 april 2023 een uit een vervolguitkering bestaande WGA-uitkering heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 41,64%.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Er bestaat aanleiding om het UWV te veroordelen in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard en voor zover daarbij vergoeding van de proceskosten van eiser in bezwaar is afgewezen;
- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat het bestreden besluit in stand blijft voor zover daarbij is bepaald dat eiser met ingang van 30 april 2023 recht heeft op een uit een vervolguitkering bestaande WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 41,64%;
- bepaalt dat het UWV aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 december 2023.
De griffier is niet in staat de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van deze uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, zesde lid, van de Wet WIA hangt de hoogte van de WGA-vervolguitkering af van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.De rechtbank begrijpt: geen verdergaande beperkingen in zitten; in de FML is opgenomen dat eiser licht beperkt is voor ‘zitten tijdens het werk’, wat betekent dat is aangenomen dat hij niet meer dan acht uur per werkdag kan werken.