ECLI:NL:RBROT:2023:12508

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
ROT 22/3402
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring aanvraag om omgevingsvergunning voor dakkapel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het in bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel. Het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden had op 21 december 2021 een omgevingsvergunning verleend, maar heeft deze op 7 juni 2022 herroepen en eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvraag. De rechtbank heeft op 26 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college en een derde-belanghebbende aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college eiseres onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres is belanghebbende bij de aanvraag, omdat zij eigenares is van de woning waar de bouwactiviteit betrekking op heeft. De rechtbank stelt vast dat de enkele omstandigheid dat toestemming van de mede-eigenaar ontbreekt, niet betekent dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. De rechtbank verwijst naar relevante rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat bij mandeligheid de gedeelde beschikkingsmacht niet automatisch leidt tot een niet-ontvankelijkheid van de aanvraag.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van de derde-belanghebbenden alsnog ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Zanten),
en

het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden

(gemachtigde: mr. J. Roetman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 1] en [naam 2]uit Kinderdijk (derde-belanghebbenden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het in bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel.
1.1.
Met het besluit van 21 december 2021 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak van de woning aan [adres] (het perceel). Met het bestreden besluit van 7 juni 2022 heeft het college de omgevingsvergunning herroepen en eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvraag.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en [naam 2] (derde-belanghebbende).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van eiseres in haar aanvraag om een omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat aan het bestreden besluit vooraf is gegaan
3.2.
Nadat een toezichthouder van het college had geconstateerd dat er zonder een omgevingsvergunning een dakkapel was geplaatst op het achterdakvlak, heeft eiseres op 3 oktober 2021 een aanvraag (ter legalisatie) ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat de dakkapel niet vergunningsvrij is en dat het gaat om de activiteit “bouwen” in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiseres heeft met het primaire besluit een omgevingsvergunning voor het bouwen van de dakkapel gekregen. De buren van eiseres (derde-belanghebbenden) hebben bezwaar aangetekend. Zij voeren aan dat ze anders dan eiseres stelt, geen toestemming hebben gegeven voor de bouw van de dakkapel. De handtekening voor akkoord op de aanvraag zou niet door de buren zijn geplaatst. De overstek van de dakkapel zou ook onrechtmatig over het dak van de buren hangen. De adviescommissie bezwaarschriften heeft het college geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
Met het bestreden besluit op het bezwaar van de buren heeft het college het primaire besluit herroepen en eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvraag. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt doordat de buren van eiseres geen toestemming hebben gegeven voor het plaatsen van de dakkapel op de mandelige muur. Volgens het college kan eiseres onder die omstandigheden niet als belanghebbende worden aangemerkt en is de aanvraag daarom niet-ontvankelijk. Het college heeft tevens aangifte gedaan van het frauduleus plaatsen van een handtekening van de buren op de aanvraag.
Heeft het college eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvraag om een omgevingsvergunning?
4. Eiseres voert aan dat zij belanghebbende is bij een beslissing op de aanvraag om vergunning, omdat zij eigenares is van de woning waar de bouwactiviteit betrekking op heeft. Het college had op grond van artikel 2.10 van de Wabo de omgevingsvergunning moeten verlenen. Het toetsingskader biedt geen ruimte voor de vraag of er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Eiseres betwist dat de dakkapel op de mandelige muur wordt gebouwd. Het college heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Voorts is niet gebleken dat de dakkapel over de eigendomsgrens van de derde-belanghebbenden steekt. Eiseres stelt dat geen sprake is van valsheid in geschrifte en dat het college moet worden veroordeeld de aangifte of de gevolgen daarvan ongedaan te maken.
4.1.
Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling; zie onder andere de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2173) geldt bij de beoordeling van de belanghebbendheid de hoofdregel dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek. Dit is anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt, omdat de aanvraag betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Zakelijke rechten zijn geregeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en omvat eigendom, mandeligheid, erfdienstbaarheden, erfpacht, opstal en appartementsrechten. Hoewel mandeligheid een zakelijk recht is, leidt dit niet tot de conclusie dat de activiteit niet kan worden verwezenlijkt. In het geval van een mandelige muur geldt immers gedeelde beschikkingsmacht. Bij mandelige eigendom kan daarom niet worden aangenomen dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt vanwege de enkele omstandigheid dat toestemming van de mede-eigenaar ontbreekt. Daarbij is van belang dat in geval van mandelige eigendom ten aanzien van een weigering van een mede-eigenaar om toestemming voor een bouwplan te verlenen, een gang naar de civiele rechter openstaat. Binnen die rechtsgang kan worden beoordeeld of die mede-eigenaar zijn toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1253 en de daarin vernoemde uitspraken van de Afdeling van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1095, en naar analogie naar de uitspraken van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1869, en 7 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4263. Gelet op voorgaande heeft het college eiseres naar het oordeel van de rechtbank onterecht niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvraag, omdat eiseres belanghebbende is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb bij haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakkapel. Deze beroepsgrond slaagt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag ziet op een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”. Het college heeft getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel. Dit betekent dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. De toestemming van de derde-belanghebbenden en hetgeen door derde-belanghebbenden in bezwaar is aangevoerd met betrekking tot de overstek die deels boven hun dak zou hangen behoort niet tot dit toetsingskader. Dit ziet in dit geval op de privaatrechtelijke betrekkingen tussen buren waarover de civiele rechter gaat. Tussen partijen is niet in geschil dat zich een of meer weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Dit betekent dat het college het primaire besluit in stand had moeten laten. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
4.3. De rechtbank is gelet op artikel 1.6 van de Awb niet bevoegd om in het kader van deze bestuursrechtelijke procedure een oordeel te geven over de door het college gedane aangifte.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1:3, derde lid, van de Awb, omdat het college eiseres onterecht niet als belanghebbende bij haar aanvraag om een omgevingsvergunning heeft aangemerkt. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing, omdat het college met het primaire besluit een omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank bepaalt dat het bezwaar van de derde-belanghebbenden alsnog ongegrond wordt verklaard. Omdat het bezwaar ongegrond is, blijft het primaire besluit in stand. Dit betekent dat eiseres een omgevingsvergunning heeft voor het bouwen van een dakkapel aan de achterzijde en die dus mag blijven staan.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 juni 2022;
- bepaalt dat het bezwaar alsnog ongegrond wordt verklaard en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3

[…]
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Artikel 1:6

De hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet zijn niet van toepassing op:
de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;
[…].
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
[…];
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
[…].