ECLI:NL:RBROT:2023:12390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10540236 CV EXPL 23-16006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens onderverhuur en geen hoofdverblijf

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. Havensteder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [gedaagde01] volgens Havensteder zijn hoofdverblijf niet in de woning had en de woning had onderverhuurd. Havensteder stelde dat [gedaagde01] € 15.725,00 aan huurinkomsten uit onderverhuur had ontvangen, die hij aan Havensteder moest afdragen.

[gedaagde01] betwistte de vorderingen van Havensteder en voerde aan dat hij persoonlijke problemen had en dat zijn ex-partner misbruik had gemaakt van zijn situatie. Hij vroeg om een nieuwe kans om in de woning te blijven. De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde01] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn verweer te onderbouwen. De rechter concludeerde dat [gedaagde01] tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, wat de ontbinding rechtvaardigde.

De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde [gedaagde01] om de woning binnen 14 dagen te ontruimen en het bedrag van € 15.725,00 met rente aan Havensteder te betalen. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, die in totaal € 2.321,27 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Havensteder direct uitvoering kan geven aan de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10540236 CV EXPL 23-16006
datum uitspraak: 8 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep,
tegen
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigden: mr. J.P. van Veenendaal en mr. E. Wesselink.
De partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 mei 2023, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de spreekaantekeningen van mr. E. Wesselink.
1.2.
Op 7 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: mevrouw [naam01] (woonconsulente bij Havensteder) en de gemachtigden van beide partijen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde01] huurt de woning aan de [adres01] in Rotterdam van Havensteder. In deze procedure eist Havensteder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De reden daarvan is volgens Havensteder dat [gedaagde01] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad) en de woning heeft onderverhuurd en/of in gebruik heeft gegeven aan derden. De ontvangen inkomsten uit onderverhuur van € 15.725,00 moet [gedaagde01] aan Havensteder afdragen, aldus Havensteder.
2.2.
[gedaagde01] is het niet eens met de eisen van Havensteder. Hij heeft persoonlijke problemen gehad en zijn ex-partner heeft in die tijd misbruik van zijn kwetsbaarheid gemaakt. Zijn ex-partner beheerde zijn bankrekeningen en eventuele inkomsten uit onderverhuur zijn nooit bij hem terecht gekomen. Ook probeert zij hem dwars te zitten door allerlei valse meldingen bij instanties te doen. [gedaagde01] wil graag in de woning blijven en vraagt om een nieuwe kans.
De conclusie
2.3.
De kantonrechter ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen. Ook moet [gedaagde01] de woning verlaten en moet hij € 15.725,00 met rente aan Havensteder betalen. Hierna wordt toegelicht waarom.
[gedaagde01] moet de woning verlaten, omdat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst
2.4.
Op grond van artikel 9.18 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden is het [gedaagde01] niet toegestaan om het gehuurde zonder toestemming van Havensteder aan een ander in gebruik te geven, (onder) te verhuren of aan derden te huur of gebruik aan te bieden. Verder rust op grond van artikel 9.4 van de algemene huurvoorwaarden de verplichting op [gedaagde01] om zijn exclusieve hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. Schending van (een van) deze bepalingen levert een tekortkoming van [gedaagde01] op zoals bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW. In dat geval mag Havensteder de huurovereenkomst in beginsel ontbinden.
2.5.
Volgens Havensteder heeft [gedaagde01] voornoemde bepalingen geschonden en zij baseert dit standpunt onder meer op een getekende onderhuurovereenkomst, bankafschriften waaruit blijkt dat er diverse bedragen aan huurpenningen op de bankrekening van [gedaagde01] zijn bijgeschreven en een afrekening van Evides waaruit blijkt dat het waterverbruik in de woning ruim twee keer zo hoog is dan het gemiddelde voor een eenpersoonshuishouden, dit terwijl [gedaagde01] bij Havensteder heeft aangegeven regelmatig voor langere periodes in het buitenland te verblijven.
2.6.
Hoe meer feiten en omstandigheden de verhuurder opwerpt, hoe gemotiveerder de huurder zich zal moeten verweren door aanvoering van concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij wel zijn hoofdverblijf in het gehuurde had en de woning niet heeft onderverhuurd of aan derden in gebruik gegeven. Het ligt op de weg van [gedaagde01] om zoveel twijfel te zaaien, dat niet langer van de juistheid van de stellingen van Havensteder kan worden uitgegaan. [gedaagde01] heeft echter in het geheel geen stukken overgelegd om dit te bewerkstelligen. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een aangifte tegen de ex-partner van [gedaagde01] en een verklaring van een psycholoog over de gestelde verslavingsproblematiek en depressie. Daarnaast heeft [gedaagde01] geen bankafschriften in het geding gebracht die laten zien dat hij regelmatig en structureel winkels in de nabijheid van de woning heeft bezocht en/of dat de bijschrijvingen van huurbetalingen na ontvangst daarvan zijn overgemaakt naar de bankrekening van zijn ex-partner. Een verklaring van de gemeente naar aanleiding van het adresonderzoek, waarbij volgens [gedaagde01] zou zijn geconstateerd dat hij permanent in het gehuurde woont, is ook niet overgelegd. Verder zegt hij dat de handtekening op de huurovereenkomst niet van hem is, maar ook dat heeft hij niet met stukken onderbouwd en hij is ook niet in persoon op de zitting verschenen zodat wellicht een en ander ter plekke geverifieerd had kunnen worden.
2.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om [gedaagde01] in de gelegenheid te stellen alsnog tegenbewijs te leveren, mede omdat een concreet bewijsaanbod van zijn zijde bij antwoord én tijdens de mondelinge behandeling is uitgebleven en [gedaagde01] gedurende deze procedure geen begin van bewijs heeft geleverd.
2.8.
Kortom, [gedaagde01] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft en de woning heeft onderverhuurd. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van Havensteder op deze punten en komt tot de conclusie dat [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van verschillende op hem rustende verbintenissen uit de huurrelatie.
2.9.
De kantonrechter vindt de tekortkomingen van [gedaagde01] ernstig genoeg om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De door [gedaagde01] aangevoerde – in het geheel niet onderbouwde – persoonlijke omstandigheden, afgezet tegen het belang van Havensteder als verhuurder van een sociale huurwoning, leiden niet tot de conclusie dat de tekortkomingen van [gedaagde01] de ontbinding niet rechtvaardigen. Dat dit grote consequenties voor [gedaagde01] heeft, maakt het voorgaande niet anders. De ontruimingstermijn wordt op 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis gesteld.
[gedaagde01] moet € 15.725,00 met rente aan Havensteder betalen
2.10.
Havensteder heeft gemotiveerd gesteld dat [gedaagde01] de woning heeft onderverhuurd en dat [gedaagde01] daar € 15.725,00 aan inkomsten uit heeft gegenereerd. Ook deze stellingen van Havensteder zijn door [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd betwist, want hij heeft in het geheel geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunten.
2.11.
Op grond van artikel 9.18 van de algemene huurvoorwaarden moet de huurder op eerste verzoek van verhuurder alle uit de ongeoorloofde onderverhuur verkregen inkomsten aan verhuurder afdragen. Een dergelijke aanspraak van de verhuurder volgt ook uit artikel 6:104 BW.
2.12.
Uit de door Havensteder overgelegde bankafschriften blijkt dat er in de periode van 26 oktober 2021 tot en met 30 mei 2022 in totaal 8 bijschrijvingen hebben plaatsgevonden van € 1.400,00 elk door [bedrijf01] B.V. en [bedrijf02] B.V. met de omschrijving “(…) huur [straatnaam01] (…)”. Daarnaast is er op 28 september 2021 € 325,00 en op 22 september 2021 € 4.200,00 overgemaakt door [bedrijf02] B.V. Van deze laatstgenoemde bedragen is geen omschrijving zichtbaar, maar niet gesteld of gebleken is dat dit geen huurbetalingen zijn geweest. De bijschrijvingen tellen op tot een bedrag van € 15.725,00. De hoogte van dit bedrag en de aanspraak van Havensteder op grond van artikel 9.18 van algemene voorwaarden zijn door [gedaagde01] niet betwist. [gedaagde01] wordt daarom veroordeeld om dit bedrag aan Havensteder te betalen. Dat [gedaagde01] niet op de hoogte zou zijn geweest van de bijschrijvingen en de bedragen nooit zelf heeft ontvangen, maakt het voorgaande niet anders. Als [gedaagde01] zijn ex-partner willens en wetens toestemming heeft gegeven om zijn bankrekening te beheren en zij daarvan misbruik heeft gemaakt, is dat een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt.
2.13.
De rente wordt toegewezen, omdat Havensteder genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
[gedaagde01] moet de proceskosten van Havensteder vergoeden
2.14.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv).
2.15.
De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op € 145,27 aan dagvaardingskosten, € 1.384,00 aan griffierecht en € 792,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 396,00). Dit is totaal € 2.321,27.
2.16.
Voor kosten die Havensteder maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 132,00 (½ punt × € 396,00 met een maximum van € 132,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [1]
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde01] om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis de woning aan de [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde01] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Havensteder te betalen € 15.725,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder tot vandaag worden vastgesteld op € 2.321,27;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
43416

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853