In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een kort geding tussen [eiser01] en [eiser02], waarbij [eiser02] onder bewind staat, en de Stichting Havensteder, de verhuurder. De eisers hebben een kort geding aangespannen om te voorkomen dat Havensteder een eerder vonnis uitvoert, waarin zij zijn veroordeeld tot ontruiming van hun huurwoning en betaling van een huurachterstand van € 3.677,13. De eisers zijn het niet eens met de eerdere uitspraak en hebben hoger beroep ingesteld. Ze verzoeken de kantonrechter om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft de belangen van de partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van Havensteder bij uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan die van de eisers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser01] en [eiser02] zonder recht in de woning verblijven en dat de huuropzegging geldig is. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de huurachterstand niet op een duidelijke fout berust en dat Havensteder belang heeft bij ontruiming, gezien de wachtlijsten voor huurwoningen.
De kantonrechter heeft de eisen van de eisers afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 661,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van der Kolk en openbaar uitgesproken op 22 december 2023.