ECLI:NL:RBROT:2023:12358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
10832294
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding tussen huurder en verhuurder met betrekking tot ontruiming en huurachterstand

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een kort geding tussen [eiser01] en [eiser02], waarbij [eiser02] onder bewind staat, en de Stichting Havensteder, de verhuurder. De eisers hebben een kort geding aangespannen om te voorkomen dat Havensteder een eerder vonnis uitvoert, waarin zij zijn veroordeeld tot ontruiming van hun huurwoning en betaling van een huurachterstand van € 3.677,13. De eisers zijn het niet eens met de eerdere uitspraak en hebben hoger beroep ingesteld. Ze verzoeken de kantonrechter om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft de belangen van de partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van Havensteder bij uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan die van de eisers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser01] en [eiser02] zonder recht in de woning verblijven en dat de huuropzegging geldig is. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de huurachterstand niet op een duidelijke fout berust en dat Havensteder belang heeft bij ontruiming, gezien de wachtlijsten voor huurwoningen.

De kantonrechter heeft de eisen van de eisers afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 661,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van der Kolk en openbaar uitgesproken op 22 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10832294 VV EXPL 23-612
datum uitspraak: 22 december 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
2.
Zonder Zorgen Advies en Bewindvoering B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[eiser02],
vestigingsplaats: Krimpen aan de Lek,
eisers,
gemachtigde: mr. G.T. Poot,
tegen
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’, ‘de bewindvoerder’ en ‘Havensteder’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 december 2023, met bijlagen;
  • de mail van Havensteder van 18 december 2023, met bijlagen;
  • de pleitnota’s van beide partijen;
  • de bijlagen die de gemachtigde van de eisers tijdens de zitting heeft overhandigd.
1.2.
Op 19 december 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren [eiser01] [eiser02] en de gemachtigde aanwezig. Namens Havensteder zijn [naam01] (jurist bij Havensteder) en de gemachtigde verschenen.

2.De beoordeling

Bewind [eiser02]
2.1.
Het gaat in deze zaak feitelijk om [eiser01] en [eiser02] . [eiser02] staat sinds 2022 onder bewind. De bewindvoerder is daarom de partij bij deze procedure. Voor het leesgemak wordt in dit vonnis steeds over [eiser02] gesproken.
Wat is de kern van deze zaak?
2.2.
[eiser02] huurde van Havensteder een woning aan de [straatnaam01] . Hij woont hier samen met [eiser01] en hun twee kinderen van één en vier jaar. In een kortgedingvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank zijn [eiser01] en [eiser02] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen en een huurachterstand te betalen. [eiser01] en [eiser02] zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld. Havensteder wil het vonnis nu uitvoeren. [eiser01] en [eiser02] eisen in deze procedure dat dit Havensteder wordt verboden, in afwachting van het hoger beroep. Als deze eis wordt afgewezen eisen zij dat de ontruiming zes maanden wordt opgeschort. Havensteder is het niet eens met de eisen. Volgens haar mag het vonnis worden uitgevoerd.
2.3.
De kantonrechter wijst de eisen van [eiser01] en [eiser02] af. Dat betekent dat Havensteder het recht heeft om over te gaan tot (gedwongen) ontruiming van de woning. In dit vonnis legt de kantonrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat is er gebeurd?
2.4.
[eiser02] woont met [eiser01] en twee kinderen in de huurwoning aan de [straatnaam01] . [eiser01] is nooit officieel huurder geweest. Zij woont alleen bij [eiser02] in. Omdat het niet goed ging in de relatie tussen [eiser02] en [eiser01] is [eiser02] op zoek gegaan naar een andere woning. Dat is gelukt. Per januari 2023 huurt [eiser02] een andere woning, aan de [straatnaam02] . Hij heeft zich daar ook ingeschreven. Dit betreft een 55+woning, waar [eiser01] met de twee kinderen niet bij kan wonen. [eiser01] heeft tijdens een bewindzitting bij deze rechtbank verklaard dat dit ook niet de bedoeling was. Zij dacht namelijk dat zij in plaats van [eiser02] huurder kon worden van de woning aan de [straatnaam01] . Die gedachte bleek onjuist te zijn. Kort nadat [eiser02] zich had ingeschreven op het nieuwe adres, kwamen [eiser01] en [eiser02] er namelijk achter dat Havensteder daar niet aan mee wilde werken. [eiser02] heeft vervolgens geprobeerd de nieuwe huurwoning op te zeggen, maar daar heeft zijn bewindvoerder niet aan meegewerkt.
2.5.
Omdat [eiser02] geen twee woningen kon aanhouden heeft de bewindvoerder erop aangedrongen dat [eiser02] de huurovereenkomst van de [straatnaam01] zou opzeggen. Er is vervolgens discussie ontstaan tussen [eiser02] en de bewindvoerder en uiteindelijk heeft de bewindvoerder de huurovereenkomst op 15 juni 2023 tegen 1 augustus 2023 opgezegd. Havensteder heeft die opzegging geaccepteerd en een voorinspectie aangekondigd. [eiser02] heeft vervolgens geprobeerd deze opzegging terug te draaien, maar hieraan wilde Havensteder niet meewerken. Havensteder heeft nog wel aangeboden dat [eiser01] langer in de woning kon verblijven, aanvankelijk tot 11 september en later tot 1 november 2023, maar dat aanbod is niet geaccepteerd. Havensteder is vervolgens een kort gedingprocedure gestart en heeft geëist dat [eiser01] en [eiser02] de woning moeten verlaten. Havensteder heeft in die procedure ook geëist dat zij worden veroordeeld om een huurachterstand te betalen. Beide eisen heeft de kantonrechter toegewezen. Het vonnis heeft hij zonder toelichting uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser01] en [eiser02] zijn in hoger beroep gegaan tegen die uitspraak. Zij vragen nu in dit kort geding om het Havensteder te verbieden om in afwachting van die uitspraak het vonnis uit te voeren.
Het beoordelingskader van de kantonrechter
2.6.
De kantonrechter heeft de bevoegdheid om in dit kort geding de executie te schorsen (artikel 438 Rv). Daarbij geldt als uitgangspunt dat Havensteder het vonnis moet kunnen uitvoeren tijdens de hogerberoepprocedure. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken als de kantonrechter vindt dat de belangen van [eiser01] en [eiser02] , bij behoud van de huidige situatie in afwachting van het hoger beroep, zwaarder wegen dan het belang van Havensteder bij het uitvoeren van het vonnis. Het is niet de bedoeling dat de kantonrechter de zaak helemaal opnieuw beoordeelt. Zij moet uitgaan van de beslissingen, vaststellingen en oordelen uit het vonnis, tenzij er sprake is van een duidelijke juridische of feitelijke fout. [1] De kantonrechter vindt dat van het laatste geen sprake is, zodat zij uitgaat van de beslissingen uit het vonnis. Zij vindt ook niet dat de belangenafweging moet leiden tot een verbod op uitvoering van het vonnis. Dat licht zij hierna toe.
[eiser01] en [eiser02] verblijven zonder recht in de woning
2.7.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [eiser01] en [eiser02] geen recht hebben om in de woning te verblijven. Dat heeft de kantonrechter in het vonnis namelijk geoordeeld. Daar moet de kantonrechter in deze zaak ook vanuit gaan, omdat niet kan worden gezegd dat de kantonrechter zijn beslissing heeft gebaseerd op een duidelijke feitelijke of juridische fout. Daarvoor is het volgende van belang.
2.8.
De kantonrechter heeft in het vonnis geoordeeld dat de huuropzegging blijft staan. Volgens hem kan de opzegging alleen van tafel als er sprake is van een wilsgebrek of wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Havensteder hieraan vasthoudt. Hij heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is. Daarbij heeft hij de belangen van [eiser02] , [eiser01] en de kinderen meegewogen. [eiser02] en [eiser01] betogen dat die belangenafweging anders zou moeten uitvallen, maar van een duidelijke feitelijke of juridische fout is niets gebleken.
2.9.
[eiser01] en [eiser02] hebben ook betoogd dat de bewindvoerder niet bevoegd was om de huurovereenkomst op te zeggen. Dat is echter niet relevant. Daar staat Havensteder namelijk buiten, tenzij zij bij het accepteren van de opzegging wist of had moeten weten dat de bewindvoerder niet bevoegd is (artikel 1:442 BW). Dat is uit niets gebleken. De eventuele onbevoegdheid van de bewindvoerder maakt voor de opzegging dus niet uit. In dat opzicht is er dus ook geen sprake van een duidelijke fout.
De huurachterstand is € 3.677,13
2.10.
De kantonrechter gaat er verder vanuit dat er sprake is van een huurachterstand van € 3.677,13. Dat heeft de kantonrechter in het vonnis namelijk geoordeeld. Het is niet gebleken dat dit oordeel op een duidelijke fout berust. [eiser02] heeft namelijk alleen aangevoerd dat de berekening onjuist is en heeft betalingsspecificaties aangeleverd. Op welke punten de berekening precies onjuist is en wat de huurachterstand volgens hem is, heeft hij niet gesteld.
2.11.
[eiser02] heeft verder nog aangevoerd dat de kantonrechter had moeten toetsen of het huurprijswijzigingsbeding oneerlijk is. Dat betoog slaagt niet. Volgens [eiser02] zelf is er namelijk geen sprake van een huurprijswijzigingsbeding. Havensteder heeft wel algemene voorwaarden overgelegd, maar die verwijzen alleen maar naar de wettelijke regeling (artikel 7:251 e.v. BW). De wettelijke regeling is niet oneerlijk. Ook in dit opzicht kan niet worden gezegd dat de huurachterstand op een duidelijke fout berust.
Havensteder heeft belang bij de ontruiming
2.12.
De kantonrechter oordeelt dat Havensteder er belang bij heeft om tot ontruiming over te gaan. Zij moet kunnen optreden tegen personen die in haar woningen verblijven zonder dat zij daar recht op hebben. [eiser02] woont hier sinds 1 augustus 2023 zonder dat hij daar recht op heeft. [eiser01] heeft nooit een eigen recht gehad om in de woning te wonen. Zij was namelijk geen (mede)huurder, op het moment van de opzegging. Het kan van Havensteder dan ook niet worden verwacht dat zij deze situatie, in afwachting van de uitkomst in de hoger beroepzaak die nog wel even op zich zal laten wachten, laat voortduren.
2.13.
Zeker nu het algemeen bekend dat er grote wachtlijsten zijn voor huurwoningen. Havensteder moet (ook) de belangen behartigen van de mensen die op deze lijsten staan en jarenlang wachten op toewijzing van een woning. Zij moet kunnen optreden tegen huurders die ondanks deze wachtlijst een woning bezet houden. Daar komt bij dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser02] deze woning alleen maar heeft aangehouden zodat hij [eiser01] medehuurder kon maken, om zo de wachtlijst te omzeilen. Dit gedrag moet niet beloond worden, door hen nog langer in de woning te laten zitten.
2.14.
Verder gedraagt [eiser02] zich ook niet als een voorbeeldige huurder. Zoals uit het voorgaande is gebleken is er sprake van een huurachterstand van ruim zeven maanden. Havensteder heeft onbetwist gesteld dat het betalingsgedrag van [eiser02] altijd al slecht is geweest. In dat opzicht heeft Havensteder er ook belang bij om deze situatie tot een eind te brengen.
De belangen van [eiser02] en [eiser01] wegen niet zwaarder
2.15.
De kantonrechter vindt de belangen van [eiser02] niet zwaar wegen. Hij heeft namelijk een andere huurwoning, waar hij kan verblijven. Op dat adres staat hij ook ingeschreven.
2.16.
De kantonrechter ziet wel in dat de belangen van [eiser01] met haar twee kinderen groot zijn. Zij hebben namelijk geen andere woning. Daar staat tegenover dat [eiser01] al geruime tijd weet dat Havensteder hen aan de opzegging houdt. Nergens is uit gebleken dat zij sindsdien moeite heeft gedaan om vervangende woonruimte te vinden. Zij heeft niet gesteld welke mogelijkheden zij heeft onderzocht en waarom die niet succesvol waren. [eiser02] en [eiser01] hebben verder in het algemeen gesteld dat hun kinderen in de woning wonen. Dat betekent niet automatisch dat de ontruiming niet door kan gaan. Zij hebben geen specifieke omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de kinderen aan dit huis gehecht zijn of in een noodsituatie komen te verkeren. Daarbij is ook van belang dat de kantonrechter ervan uitgaat (wat door Havensteder tijdens de behandeling is bevestigd) het Crisis Interventie Team Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond is of zal worden ingeschakeld. In zoverre is deze omstandigheid dan ook niet doorslaggevend.
Conclusie: het geëiste executieverbod wordt afgewezen
2.17.
De kantonrechter vindt dat de belangen van [eiser01] en [eiser02] bij behoud van de situatie niet zwaarder wegen dan de belangen die Havensteder heeft bij het uitvoeren van het vonnis. De eis om het Havensteder te verbieden het vonnis uit te voeren wordt dus afgewezen.
De subsidiaire eis wordt ook afgewezen
2.18.
[eiser02] en [eiser01] hebben subsidiair nog geëist om de tenuitvoerlegging zes maanden op te schorten, zodat zij de tijd hebben om een andere woning te zoeken. Dit komt feitelijk neer op een verlenging van de ontruimingstermijn die in het vonnis is vastgesteld. De kantonrechter heeft in het vonnis namelijk de belangen van de partijen afgewogen en een ontruimingstermijn van veertien dagen vastgesteld. Er zijn geen aanvullende omstandigheden gesteld, die zich daarna hebben voorgedaan, waar de kantonrechter nog geen rekening mee heeft kunnen houden. Daarom wordt ook deze subsidiaire eis afgewezen.
Proceskosten
2.19.
[eiser01] en [eiser02] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Zij zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:7 BW). [2] De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op € 529,- aan salaris voor de gemachtigde en € 132,- aan nakosten. Dit is totaal € 661,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.20.
Dit vonnis wordt, wat de proceskosten betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eisen van [eiser01] en de bewindvoerder af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] en de bewindvoerder hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder tot vandaag worden vastgesteld op € 661,-;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026
2.Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942