ECLI:NL:RBROT:2023:12342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
C/10/661999 / HA ZA 23-607
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding en bestuurdersaansprakelijkheid in civiele zaak tussen Cornerstone Bouwbedrijf B.V. en gedaagden

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Cornerstone Bouwbedrijf B.V. en de gedaagden, [persoon A] en [persoon B]. De eiseres, Cornerstone, vorderde schadevergoeding op basis van toerekenbare tekortkoming en bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank heeft de vorderingen van Cornerstone afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat er een (mondelinge) overeenkomst was tussen haar en [persoon A] en dat [persoon A] hoofdelijk aansprakelijk was voor de tekortkomingen van de vennootschap [bedrijf B]. De rechtbank oordeelde dat er geen contractuele relatie bestond tussen Cornerstone en [persoon A] met betrekking tot de levering van de [straatnaam 1]. Bovendien werd de vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [persoon A] en [persoon B] persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor de tekortkomingen van [bedrijf B]. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Cornerstone in conventie niet ontvankelijk waren en dat de gedaagden recht hadden op opheffing van de gelegde beslagen op hun woningen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661999 / HA ZA 23-607
Vonnis van 27 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORNERSTONE BOUWBEDRIJF B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. U.R.A. Koeze te 's-Gravenhage,
tegen

1.[persoon A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[persoon B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Cornerstone en [persoon A] en [persoon B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 mei 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 4 september 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de rechtbank van 9 oktober 2023 met een zittingsagenda;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023 en de daar overgelegde spreekaantekeningen van partijen.

2.De feiten

2.1.
Cornerstone is een ontwikkelaar en vastgoedbelegger die zich onder meer richt op de aan- en verkoop en herontwikkeling van woningen.
2.2.
[persoon B] is sinds 16 maart 2018 bestuurder van aannemingsbedrijf [bedrijf B] B.V. (hierna: [bedrijf B] ). [persoon A] is sinds 21 september 2021 (middellijk) bestuurder van [bedrijf B] .
2.3.
Op 19 oktober 2021 is met betrekking tot een pand aan de [straatnaam 1] (hierna: [straatnaam 1] ) een schriftelijke aannemingsovereenkomst getekend door [bedrijf B] en Cornerstone voor een aanneemsom van € 300.000,00.
2.4.
Op 23 november 2021 hebben [persoon A] als verkoper en de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ) als koper een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) gesloten met betrekking tot de [straatnaam 1] .
2.5.
Artikel 26 van de koopovereenkomst luidt:
“Deze koopovereenkomst is onlosmakelijk verbonden met de opgestelde en ondertekende aanneemovereenkomst tussen Cornerstone Bouwbedrijf B.V. en [bedrijf B] B.V. ten behoeve van de renovatie van de [straatnaam 1] .”
2.6.
In oktober 2021 zijn Cornerstone en [bedrijf B] een project aangegaan voor de ontwikkeling door [bedrijf B] van het pand gelegen aan de [straatnaam 2] in Rotterdam (hierna: [straatnaam 2] ). Hiertoe is een concept aannemingsovereenkomst, gedateerd op 13 oktober 2021, opgesteld, die door partijen niet is ondertekend. Cornerstone en [bedrijf B] zijn voor dit project een totale aanneemsom van € 697.500,00 overeengekomen.
2.7.
[bedrijf B] is op 6 december 2022 in staat van faillissement verklaard.
2.8.
Op 19 april 2023 heeft Cornerstone ten laste van [persoon A] en [persoon B] conservatoir beslag laten leggen op de woningen van [persoon A] en [persoon B] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Cornerstone vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. verklaart voor recht “dat [persoon A] is tekortgeschoten jegens Cornerstone ter zake de overeenkomst ter zake de [straatnaam 1] en de verplichting deze turnkey te leveren”, althans verklaart voor recht “dat [persoon A] zich daartoe hoofdelijk heeft mede verbonden”, met veroordeling van [persoon A] tot betaling aan Cornerstone van € 255.611,42, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
2. verklaart voor recht “dat [persoon A] en/of [persoon B] onrechtmatig jegens Cornerstone hebben gehandeld door de handelwijze genoemd onder punt 3.9 t/m 3.12” met (hoofdelijke) veroordeling van [persoon A] en/of [persoon B] tot betaling aan Cornerstone van € 252.133,13 en overige schade, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
met (hoofdelijke) veroordeling van [persoon A] en/of [persoon B] in de proceskosten en de beslagkosten, te vermeerderen met rente, en in de nakosten.
3.2.
Cornerstone grondt haar vordering op [persoon A] onder 3.1 sub 1 op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar contractuele verbintenissen ter zake de [straatnaam 1] . De vordering jegens [persoon A] en/of [persoon B] , zoals weergegeven onder 3.1 sub 2 grondt Cornerstone op onrechtmatige daad, in het bijzonder op bestuurdersaansprakelijkheid.
3.3.
[persoon A] en [persoon B] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Cornerstone in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Cornerstone, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de (na)kosten van de procedure. [persoon A] betwist dat zij met Cornerstone een koop-/aannemingsovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de [straatnaam 1] , of dat zij anderszins hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de gestelde schade ter zake van de [straatnaam 1] . [persoon A] en [persoon B] betwisten daarnaast onrechtmatig te hebben gehandeld tegenover Cornerstone en aansprakelijk te zijn voor de gestelde schade ter zake van de [straatnaam 2] .
3.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt in het hiernavolgende ingegaan voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.
in reconventie
3.5.
[persoon A] en [persoon B] vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Cornerstone veroordeelt tot opheffing van de op hun woningen gelegde beslagen, binnen een week na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag per beslagen object, met een maximum van € 25.000,00, met veroordeling van Cornerstone, in de (na)kosten van de procedure.
3.6.
Cornerstone voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [persoon A] en [persoon B] in hun vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [persoon A] en [persoon B] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in reconventie, te vermeerderen met rente, en in de nakosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt in het hiernavolgende ingegaan voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.

4.De beoordeling

in conventie

Vordering 1; [straatnaam 1]
4.1.
De vordering van Cornerstone, zoals weergegeven onder 3.1 sub 1, is gegrond op haar stelling dat tussen Cornerstone en [persoon A] een overeenkomst tot stand is gekomen, althans dat [persoon A] hoofdelijk aansprakelijk is naast [bedrijf B] . Die stelling is echter onjuist. Dat leidt ertoe dat deze vordering moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[persoon A] geen contractspartij van Cornerstone
4.2.
Tussen partijen staat vast dat er voor de [straatnaam 1] nooit enige koop/aannemingsovereenkomst door Cornerstone en [persoon A] is ondertekend. [persoon A] heeft alleen een schriftelijke koopovereenkomst ondertekend met [persoon C] en de aannemingsovereenkomst is getekend door [bedrijf B] en Cornerstone. Cornerstone stelt zich echter op het standpunt dat het de bedoeling van partijen was dat [persoon A] de [straatnaam 1] turnkey zou leveren aan Cornerstone waarbij zij de verbouwing zou laten uitvoeren door [bedrijf B] . Zodra [persoon A] het project [straatnaam 1] zou hebben opgeleverd, zou Cornerstone de [straatnaam 1] als volledig turnkey project overdragen aan de door Cornerstone gevonden eindbelegger [persoon C] . Onder andere vanwege aangepaste (huurbeschermings-)regelgeving in Rotterdam, kozen Cornerstone en [persoon A] ervoor om op papier met een gescheiden koop- en aannemingsovereenkomst te werken, maar er is sprake van één koop- en aannemingsovereenkomst tussen [persoon A] en Cornerstone, aldus Cornerstone.
4.3.
[persoon A] betwist dat zij de verplichtingen onder de aannemingsovereenkomst als eigen verplichtingen heeft aangenomen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat Cornerstone, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [persoon A] , onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat tussen [persoon A] en haar een (mondelinge) koop/aannemingsovereenkomst is gesloten, althans dat dit de bedoeling van partijen was. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.5.
Cornerstone beroept zich allereerst op artikel 26 van de koopovereenkomst tussen [persoon A] en [persoon C] . In tegenstelling tot wat Cornerstone heeft aangevoerd, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het woord “onlosmakelijk” in dit artikel niet dat [persoon A] contractpartij was bij de aannemingsovereenkomst (ondertekend door [bedrijf B] en Cornerstone). [persoon A] heeft dit ook gemotiveerd betwist. Volgens haar is daarmee slechts gedoeld op het feit dat [bedrijf B] de aannemingsklus ter zake van de [straatnaam 1] voor haar rekening zou nemen. De rechtbank volgt deze uitleg. Bij de uitleg van artikel 26 van de koopovereenkomst geldt bovendien dat Cornerstone geen partij is bij de koopovereenkomst tussen [persoon A] en [persoon C] en, zonder nadere motivering op dit punt, dus ook niet kan worden aangenomen dat Cornerstone op de hoogte zou zijn van de partijbedoelingen bij die overeenkomst, laat staan dat zij zich daar zonder meer op zou kunnen beroepen. Ter zitting heeft de advocaat van Cornerstone in het kader van de uitleg van het woord “onlosmakelijk” nog gesteld dat Cornerstone altijd turnkey afneemt, althans “negen van de tien keer” en hieruit (dus) zou voortvloeien dat [persoon A] in privé gebonden was aan de aannemingsovereenkomst. Zelfs als zou vaststaan dat Cornerstone altijd turnkey zou afnemen, volgt hieruit nog niet dat [persoon A] gebonden zou zijn aan de aannemingsovereenkomst. Bovendien is door [persoon E] , werkzaam bij Cornerstone, ter zitting verklaard dat “Cornerstone panden voor beleggers aankoopt, soms turnkey en soms ontwikkelen we het zelf. Daar kan ook variatie in zitten”. Hierdoor staat in rechte ook niet vast dat Cornerstone altijd turnkey afnam.
4.6.
Cornerstone verwijst ter onderbouwing van haar standpunt ook naar correspondentie tussen Cornerstone en andere gegadigden die Cornerstone voor het project [straatnaam 1] heeft benaderd, maar daarvoor geldt dat [persoon A] bij deze correspondentie niet is betrokken en dat daaruit dus niet de bedoeling van [persoon A] kan blijken, hooguit de bedoeling van Cornerstone. Dit geldt ook voor de “samenvatting gespreksverslag bespreking d.d. 2 december 2022” van Cornerstone, waarnaar Cornerstone verwijst. Ook zou uit de door Cornerstone overgelegde correspondentie en het “moodboard” blijken dat [persoon A] het pand aan de [straatnaam 1] turnkey zou leveren, maar het is de rechtbank – zonder nadere motivering, die Cornerstone niet heeft gegeven – niet duidelijk (geworden) hoe deze e-mail van [persoon B] namens [bedrijf B] aan Cornerstone en het daarbij gevoegde “moodboard” kunnen dienen als onderbouwing van de stelling dat [persoon A] zich in privé heeft verbonden de Oostmaastraat turnkey te leveren aan Cornerstone.
4.7.
Evenmin volgen de door Cornerstone gestelde afspraken uit een geluidsfragment dat zij heeft overgelegd. In die (door Cornerstone heimelijk gemaakte) opname wordt volgens Cornerstone door [persoon A] bevestigd dat de [straatnaam 1] turnkey zou worden geleverd. Door [persoon A] is onweersproken aangevoerd dat zij bij dat gesprek niet aanwezig is geweest en dat degene die op de geluidsopname zegt dat er een turnkey-contract was, mevrouw [persoon G] is, werkzaam bij Cornerstone.
4.8.
Tot slot overweegt de rechtbank in dit verband dat Cornerstone ter zitting heeft erkend dat zij de aanneemsom voor de [straatnaam 1] in delen betaalde aan [bedrijf B] en niet aan [persoon A] . Ter zitting heeft Cornerstone desgevraagd verklaard dat de betalingen aan [bedrijf B] bedoeld waren voor [persoon A] als contractspartij (en dat er dus sprake was van betaling aan een derde), maar dit is door [persoon A] betwist en door Cornerstone verder niet onderbouwd, zodat ook hieruit niet kan worden afgeleid dat niet [bedrijf B] , maar [persoon A] contractpartij was bij de aannemingsovereenkomst met Cornerstone.
4.9.
Als het de bedoeling van partijen was, zoals Cornerstone (subsidiair) stelt, om [persoon A]
naast[bedrijf B] als contractspartij te binden aan de verplichtingen van [bedrijf B] uit de aannemingsovereenkomst, dan had dit naar het oordeel van de rechtbank expliciet opgenomen moeten worden in afspraken tussen Cornerstone, [bedrijf B] en [persoon A] gezien de vergaande consequenties die dit heeft voor [persoon A] . Dit is echter niet gebeurd. Het volgt niet uit artikel 26 van de koopovereenkomst tussen [persoon A] en [persoon C] . Evenmin is gesteld of gebleken dat er andere duidelijke separate afspraken in dit verband zijn gemaakt. Door de bestuurder van Cornerstone, de heer [persoon H] , is dit ter zitting ook met zoveel woorden erkend, toen hij verklaarde dat “het de setting er niet naar was om dingen gedetailleerder op papier te zetten”.
Vordering 2; [straatnaam 2]
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de niet ondertekende aannemingsovereenkomst van 13 oktober 2021 (zie 2.6) tussen Cornerstone en [bedrijf B] de geldende aannemingsovereenkomst is.
4.11.
Cornerstone stelt – samengevat – dat [persoon A] en [persoon B] (de bestuurders) [bedrijf B] (de vennootschap) verbintenissen hebben laten aangaan waarvan zij wisten of redelijkerwijze behoorden te begrijpen dat [bedrijf B] die niet zou kunnen nakomen en dat [bedrijf B] ook geen verhaal zou bieden voor de eventuele schade die Cornerstone daardoor zou lijden. Oftewel, zo stellen Cornerstone, er is sprake van schending van de Beklamel-norm (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521).
4.12.
Uitgangspunt is dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan, naast aansprakelijkheid van de vennootschap, ook aanleiding bestaan voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap. Voor het aannemen van deze aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen gelden dan in het algemeen het geval is. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Het is daarbij aan de benadeelde crediteur om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de betreffende bestuurder persoonlijk jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van Cornerstone, in samenhang met de door haar overlegde producties, niet tot de conclusie leiden dat [persoon A] en [persoon B] als bestuurders van [bedrijf B] in hun verhouding tot Cornerstone een persoonlijk ernstig verwijt treft. Cornerstone heeft – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [persoon A] en [persoon B] – onvoldoende onderbouwd gesteld en toegelicht (i) in welke verbintenissen uit de overeenkomst [bedrijf B] is tekortgeschoten en (ii) waarvan precies [persoon A] en [persoon B] als bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank licht dit hieronder toe.
4.14.
Cornerstone stelt allereerst dat [bedrijf B] aan Cornerstone betalingsverzoeken heeft gestuurd voor bestellingen van staal, fundering en kozijnen. Aan die betalingsverplichtingen is wel voldaan door Cornerstone, maar de bestellingen zijn vervolgens ten onrechte niet geplaatst. De rechtbank begrijpt dit verwijt zo dat Cornerstone betalingen heeft gedaan voor specifieke bestellingen die, ondanks toezeggingen door [persoon A] en [persoon B] , althans door [persoon D] , werkzaam bij [bedrijf B] , niet zijn gedaan en door het faillissement ook niet meer kunnen worden gedaan, waardoor Cornerstone nu zelf moet bestellen tegen hogere prijzen en dat [persoon A] en [persoon B] daarvan een ernstig verwijt treft.
4.15.
[persoon A] en [persoon B] hebben gemotiveerd betwist dat [bedrijf B] met Cornerstone afspraken heeft gemaakt over het doen van specifieke bestellingen en ook dat zij Cornerstone met het oog hierop facturen heeft gestuurd die door Cornerstone vooraf zouden zijn voldaan (waarna [bedrijf B] dan de betreffende bestellingen zou hebben gedaan). Cornerstone heeft van de gestelde bestellingen geen facturen (van [bedrijf B] ) overgelegd of correspondentie waaruit blijkt dat zij met [bedrijf B] de afspraak heeft gemaakt dat de desbetreffende bestellingen, te weten voor het staal, de fundering en de kozijnen, gedaan moesten worden en dat [bedrijf B] hiervoor separaat zou factureren en zij dat ook heeft gedaan.
4.16.
Ter nadere motivering van hun verweer op dit punt hebben [persoon A] en [persoon B] er ook op gewezen dat in de aannemingsovereenkomst geen betalingsschema is overeengekomen, maar dat dit pas later is overeengekomen. In dat kader verwijzen zij naar een e-mail van 4 februari 2022 van [persoon D] (van [bedrijf B] ) aan [persoon E] (van Cornerstone), met daarin een betaalschema, waarvan zij stellen dat dit tussen [bedrijf B] en Cornerstone is overeengekomen. De e-mail luidt:
“Zoals we net aan de telefoon besproken hebben bijgaand facturatie overzicht voor de [straatnaam 2] .
1e termijn 15% in jan (reeds verstuurd)
2e termijn 20% in feb.
3e termijn 15% in maart
4e termijn 10% in april
5e termijn 5 % in Mei
6e termijn 5 % in juni
7e termijn 5 % in juli
8e termijn 5 % in augustus
9e termijn 5 % in september
10 termijn 5 % in oktober
11e termijn 5 % in november
12e termijn 5 % in december”
Cornerstone heeft ter zitting weliswaar betwist dat dit betaalschema is overeengekomen, maar deze betwisting is niet voldoende gemotiveerd. Dat dit schema niet door de bestuurder van Cornerstone zou zijn goedgekeurd of ondertekend, zoals Cornerstone heeft aangevoerd, is hiervoor onvoldoende. Onbetwist staat immers vast dat [persoon E] degene was aan wie Cornerstone de dagelijkse gang van zaken op de bouw (ook bij de [straatnaam 2] ) had overgelaten en met wie [persoon D] , namens [bedrijf B] ook veelvuldig correspondeerde in het kader van de uitvoering van de aannemingsovereenkomst. Dat [persoon E] , in tegenstelling tot wat in de e-mail staat, het betaalschema niet zou hebben afgesproken, althans dat Cornerstone bezwaren zouden hebben tegen dit schema, is niet gebleken. Hiermee staat in rechte vast dat Cornerstone wat haar betalingsverplichtingen betreft gehouden was aan dit betaalschema.
4.17.
De rechtbank stelt verder vast dat, zoals ook ter zitting is besproken, partijen niet in de aannemingsovereenkomst, maar evenmin nadien in het betaalschema, afspraken hebben gemaakt over het koppelen van deelbetalingen aan specifieke werkzaamheden of bestellingen. Cornerstone erkende ter zitting ook met zo veel woorden dat het achteraf bezien verstandiger was geweest (wel) met zogenaamde ‘milestones’ te werken en om die te koppelen aan deelbetalingen. Anders dan Cornerstone stelt, is zo’n afspraak ook niet specifiek gemaakt voor het bestellen van staal. Uit de door Cornerstone als productie 26 in het geding gebrachte Whatsappberichten volgt dit niet. Hieruit volgt niet dat tussen Cornerstone en [bedrijf B] is overeengekomen dat het staal al in juni 2022 zou worden geleverd en dat [bedrijf B] daarvoor een factuur heeft gestuurd. Dit geldt eveneens voor de in diezelfde productie opgenomen berichten van 24 en 25 augustus 2022, waaruit volgens Cornerstone zou blijken dat [bedrijf B] afspraken niet zijn nagekomen.
4.18.
Bovendien heeft Cornerstone onvoldoende weersproken dat de betalingen van de eerste twee termijnen van 15% respectievelijk 20% (uit het betaalschema) door haar niet conform de afspraak zijn verricht. Hierover is ook gecorrespondeerd. [persoon A] en [persoon B] hebben daarbij verwezen naar een Whatsappbericht van 28 februari 2022, waarin [persoon B] aan [persoon E] bericht:
“per morgen haal ik de jongens weg bij de graaf. Ik zal je dit nog bevestigen per mail vandaag. Baal er zelf ook van maar kan niet door. De beloftes die gedaan zijn vorige week zijn ook niet nagekomen, en voel me niet serieus genomen. (Wel door jou)”
[persoon E] toonde hiervoor begrip met de volgende reactie:
“duidelijk verhaal! Baal er zelf ook van zoals je weet maar begrijp je wel. Zodra ik meer duidelijk heb gaaf ik je een seintje.”
Vast staat dus dat er toen in ieder geval niet verder gewerkt zou worden. Later, op 12 juli 2022, is nog wel gesproken over een nieuwe planning, het koppelen van deelbetalingen aan specifieke werkzaamheden en een hogere aanneemsom (als gevolg van de prijsstijgingen), maar ter zitting heeft de advocaat van Cornerstone verklaard dat Cornerstone daarmee niet akkoord is gegaan en ook [persoon A] en [persoon B] stellen zich op het standpunt dat hierover toen geen specifieke afspraken meer zijn gemaakt.
4.19.
Op grond van het voorgaande geldt dat in rechte niet vaststaat dat [bedrijf B] is tekortgeschoten in op haar rustende verbintenissen ter zake van de bestelling van staal, fundering en kozijnen, zodat van een daarop gebaseerde (afgeleide) bestuurdersaansprakelijkheid van [persoon A] en [persoon B] evenmin sprake kan zijn.
4.20.
Los van het voorgaande heeft Cornerstone in het kader van de bestuurdersaansprakelijkheid nog gesteld dat zij een totaalbedrag van € 219.125,00 heeft aanbetaald aan [bedrijf B] voor de [straatnaam 2] , terwijl [bedrijf B] maar voor, afgerond, € 27.000,00 aan werkzaamheden heeft verricht. Dit leidt bij Cornerstone tot schade vanwege het faillissement van [bedrijf B] in december 2022. Cornerstone is het door haar betaalde bedrag kwijt en zij moet nu derden inschakelen en bestellingen doen en dat is duurder, aldus Cornerstone.
4.21.
Ook ten aanzien van dit verwijt oordeelt de rechtbank dat Cornerstone – mede in het licht van wat hiervoor is geoordeeld over het ontbreken van afspraken over het koppelen van deelbetalingen aan specifieke werkzaamheden of bestellingen – onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van een tekortkoming van [bedrijf B] onder de aannemingsovereenkomst waardoor Cornerstone schade lijdt en waarvoor [persoon A] en [persoon B] vervolgens als bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. [persoon A] en [persoon B] hebben bovendien ook betwist dat er voor slechts € 27.000,00 aan werkzaamheden zouden zijn verricht. Aan sloopwerkzaamheden, tekenwerk, meerwerk en prijsstijgingen zou al € 200.000,00 zijn besteed.
4.22.
Hier komt bij dat, zo al sprake zou zijn van enige tekortkoming van [bedrijf B] onder de aannemingsovereenkomst, Cornerstone vervolgens onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [persoon A] en [persoon B] ten tijde van de gestelde betalingen door Cornerstone wisten of redelijkerwijze behoorden te begrijpen dat [bedrijf B] niet meer zou (kunnen) nakomen en dat [bedrijf B] ook geen verhaal zou bieden voor de eventuele schade die Cornerstone daardoor zou lijden. In dit kader is ook relevant dat [persoon A] en [persoon B] in dit verband onweersproken hebben aangevoerd, dat [persoon B] (en haar vader) in de periode na 18 mei 2022 in privé nog € 300.000,00 in de vennootschap heeft ingebracht. Ook hierop strandt de vordering van Cornerstone. De door Cornerstone overgelegde, en de door [persoon A] en [persoon B] weersproken, verklaring van mevrouw [persoon F] , biedt hiervoor ook geen bewijs. [persoon F] stelt dat zij bij de verbouwing van haar huis door [bedrijf B] aan het lijntje is gehouden en dat zij vermoedt dat “men [ [bedrijf B] ] reeds eind 2021 begin 2022 al bezig waren voor te sorteren op een faillissement”. [persoon F] was op geen enkele wijze betrokken bij de aannemingsovereenkomst en het project [straatnaam 2] .
4.23.
Dat volgens Cornerstone uit de door haar overgelegde Whatsappcorrespondentie tussen [persoon B] en [persoon E] zou blijken “van de onzorgvuldige handelwijze van [persoon A] en [persoon B] ”, volgt de rechtbank evenmin. Volgens Cornerstone volgt uit die berichten dat [persoon A] en [persoon B] zich bezighielden met het verrichten van betalingen en inzage hadden in de financiële administratie. Dat behoort nu juist tot de taak van het bestuur van een vennootschap. Het is de rechtbank – zonder nadere motivering, die Cornerstone niet geeft – niet duidelijk hoe dit een persoonlijk ernstig verwijt aan [persoon A] en [persoon B] oplevert. Daarbij zou volgens Cornerstone ook uit een door haar overgelegd geluidsfragment blijken dat [persoon A] en [persoon B] onzorgvuldig hebben gehandeld en zeer gemakzuchtig zouden hebben gedacht over “even een Bv’tje laten klappen”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt, zoals ook door [persoon A] en [persoon B] aangevoerd, uit dit geluidsfragment eerder het tegenovergestelde; dat [persoon B] niet lichtzinnig denkt over het besluit om faillissementsaangifte te doen (anders dan sommige anderen).
in reconventie
4.24.
Met de afwijzing van de vorderingen in conventie staat de ondeugdelijkheid van de vorderingen van Cornerstone behoudens een andersluidend oordeel in een eventueel hoger beroep vast. Daarmee bestaat een grond voor opheffing van de beslagen als bedoeld in artikel 705 Rv en zal de rechtbank een belangenafweging moeten maken. Het materiële belang van [persoon A] en [persoon B] bij opheffing van de gelegde beslagen is daarbij in beginsel gegeven. Door Cornerstone zijn geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan haar belang bij handhaving van de beslagen zwaarder dient te wegen dan de belangen van [persoon A] en [persoon B] bij opheffing daarvan.
4.25.
De vordering tot opheffing van de beslagen zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de beslagen op de desbetreffende woningen zelf zal opheffen. Het gaat om de beslagen op de twee woningen van [persoon A] en [persoon B] genoemd in het door Cornerstone overgelegde beslagverlof (productie 16 dagvaarding).
in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.26.
Cornerstone is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kosten aan de zijde van [persoon A] en [persoon B] worden begroot op:
- griffierecht € 2.277,00
- salaris advocaat € 8.532,50 (2,5 punten × tarief € 3.413,00)
- nakosten
€ 271,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.080,50

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
heft op de namens Cornerstone gelegde beslagen op de woningen van [persoon A] en [persoon B] , zoals vermeld in het beslagverlof in productie 16 bij dagvaarding,
5.3.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt Cornerstone in de proceskosten van € 11.080,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Cornerstone niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Cornerstone € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.
3242/3455