ECLI:NL:RBROT:2023:123

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/10/637635 / HA ZA 22-360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van advocaat bij gebrekkige woning en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiseres, die een gebrekkige woning heeft gekocht, schadevergoeding van haar voormalige advocaat, Vermaat, wegens beroepsfouten. Eiseres heeft de woning op 31 augustus 2016 gekocht en heeft in 2017 gebreken gemeld aan haar rechtsbijstandsverzekeraar, DAS. Vermaat heeft eiseres bijgestaan in een procedure tegen de verkopers van de woning, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de schadeclaim van eiseres grotendeels afgewezen omdat zij niet tijdig melding had gemaakt van de gebreken. Eiseres stelt dat Vermaat haar niet heeft geadviseerd om hoger beroep in te stellen, wat zij als een beroepsfout beschouwt. De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat de nalatigheid van Vermaat heeft geleid tot schade. De rechtbank oordeelt dat de verwijten aan Vermaat niet voldoende zijn onderbouwd en dat de vorderingen van eiseres op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad niet kunnen worden toegewezen. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van Vermaat, die zijn vastgesteld op € 8.096,18, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/637635 / HA ZA 22-360
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] (Gemeente [gemeente01] ),
eiseres,
advocaat mr. K. Renssen te 's-Gravenhage,
tegen
D. VERMAAT ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en Vermaat worden genoemd.

1.De zaak in het kort

[eiseres01] heeft een huis met gebreken gekocht. DAS Rechtsbijstand heeft haar bijgestaan toen zij de verkopers aansprak. Vermaat heeft [eiseres01] daarna bijgestaan in de procedure tegen de verkopers. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in die zaak beslist dat [eiseres01] niet tijdig melding heeft gemaakt van een groot aantal gebreken en haar schadeclaim grotendeels afgewezen. [eiseres01] stelt dat Vermaat beroepsfouten heeft gemaakt onder andere doordat geen hoger beroep is ingesteld. Zij vordert daarvoor een schadevergoeding. De rechtbank wijst de vordering af.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
  • de brief van de rechtbank van 27 juli 2022 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 27 september 2022 met een zittingsagenda;
  • de aanvullende producties 24 en 25 van [eiseres01] ;
  • de mondelinge behandeling op 11 november 2022;
  • de spreekaantekeningen van mr. Renssen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres01] heeft op 31 augustus 2016 een woning gekocht van het echtpaar [naam01] (hierna [naam01] c.s.).
3.2.
Op 11 september 2017 heeft [eiseres01] haar rechtsbijstandsverzekeraar DAS laten weten dat er problemen waren met de riolering van de woning. Op 18 oktober 2017 heeft zij DAS laten weten dat er nog meer gebreken aan de woning waren, hierna aangeduid als de overige gebreken.
3.3.
DAS heeft in haar correspondentie met de advocaat van [naam01] c.s. melding gemaakt van gebreken aan de riolering. DAS heeft geen melding gemaakt van de overige gebreken.
3.4.
Op 23 april 2018 heeft [eiseres01] de firma Lengkeek, Laarman & de Hosson (hierna: Lengkeek) opdracht gegeven tot onderzoek naar de overige gebreken. Lengkeek heeft op 18 oktober 2018 een rapport uitgebracht. Dit rapport heeft [eiseres01] op 5 juni 2019 aan [naam01] c.s. gestuurd.
3.5.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft [eiseres01] bij [naam01] c.s. geklaagd over de overige gebreken: niet werkende rolluiken, een gebrekkige constructie van de zoldervloer, een vochtprobleem in de woning, lekkende ramen, een niet warm wordende radiator en het ontbreken van twee groepen in de meterkast. Zij heeft [naam01] c.s. in gebreke gesteld en aansprakelijk gesteld voor de schade.
3.6.
Op 14 mei 2019 heeft DAS namens [eiseres01] aan Vermaat de opdracht gegeven om bijstand te verlenen in rechtbankprocedure tegen [naam01] c.s. Vermaat is daarop namens [eiseres01] een procedure gestart tegen [naam01] c.s.
3.7.
In haar vonnis van 15 april 2020 (hierna: het vonnis) in die zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het volgende overwogen:
"3.8 [eiseres01] heeft geen rechtvaardigingsgrond(en) aangevoerd voor de
lange tijd die zij heeft laten verstrijken tussen het ontdekken van de
aanvullende gebreken en - voor zover nodig - het laten uitvoeren van
onderzoek enerzijds en het moment van kennisgeving aan [naam01] c.s.
anderzijds. Dat [eiseres01] , naar zij stelt, de aanvullende gebreken wel
eerder aan haar rechtsbijstandsverzekeraar heeft gemeld en er op
vertrouwde dat die richting [naam01] c.s. zou communiceren, is onvoldoende.
[eiseres01] is op grond van artikel 7:23 lid 1 BW gehouden binnen bekwame
tijd nadat zij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te
ontdekken [naam01] c.s. van deze gebreken op de hoogte te stellen. Wanneer
zij haar klachten alleen neerlegt bij hoor rechtsbijstandsverzekeraar, dan
komt het voor haar rekening en risico wanneer haar
rechtsbijstandsverzekeraar nalaat [naam01] c.s. tijdig over deze gebreken te
informeren.
3.9
Gelet op de tijd die is verstreken tussen het ontdekken van de diverse
gebreken en de brief van 5 juni 2019, waarbij [naam01] c.s. van deze gebreken
in kennis is gesteld, is de rechtbank met [naam01] c.s. van oordeel dat [eiseres01]
haar klachtplicht heeft geschonden. De rechtbank neemt bij dit
oordeel in aanmerking dat [naam01] c.s. door het verstrijken van dit
tijdsverloop in zijn bewijspositie is benadeeld, aangezien het daardoor
moeilijk is om vast te stellen of deze gebreken al aanwezig waren ten
tijde van de levering van de woning. Daar komt bij, dat [eiseres01] al een
aantal van de door haar gestelde gebreken heeft laten herstellen. (... )"
3.8.
Er is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
3.9.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de vordering van [eiseres01] tot herroeping van het vonnis afgewezen op 15 juni 2021.
3.10.
[eiseres01] heeft Vermaat aansprakelijk gesteld. Vermaat heeft aansprakelijkheid afgewezen.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres01] vordert – samengevat en na eisvermindering – een verklaring voor recht dat Vermaat jegens haar aansprakelijk is op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, en zij vordert dat Vermaat wordt veroordeeld haar een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat, althans van € 85.000, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
Vermaat voert verweer. Vermaat concludeert dat de vorderingen moeten worden afgewezen met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente en een veroordeling in de nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling waar nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de vorderingen van [eiseres01] moeten worden afgewezen. In de overwegingen hierna licht de rechtbank dit toe.
De verwijten
5.2.
[eiseres01] verwijt Vermaat het volgende:
a. [eiseres01] is niet op de geldende termijn voor het instellen van hoger beroep gewezen, hoewel dat bij uitstek de taak is van een advocaat;
[eiseres01] heeft (in het geheel) geen advies gekregen over het al dan niet instellen van hoger beroep, terwijl voor het instellen van hoger beroep alle aanleiding was;
Er is namens [eiseres01] geen hoger beroep ingesteld, terwijl daarvoor alle aanleiding was;
Vermaat heeft verzuimd de factuur van Lengkeek in te dienen bij de rechtbank, waardoor de kosten van deze deskundige (€ 4.686,33) zijn afgewezen door de rechtbank, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd was. Die factuur was wel voorhanden;
Vermaat heeft ten onrechte het verweer dat de woning ouder was dan het opgegeven bouwjaar, meer in het bijzonder dat de woning uit 1920 stamt in plaats van het in de dagvaarding vermelde bouwjaar 1955, niet gevoerd, hoewel Vermaat daarvan wel op de hoogte was.
5.3.
Vermaat betoogt dat de verwijten
a.tot en met
e.noch afzonderlijk noch in samenhang kunnen leiden tot de verklaringen voor recht die [eiseres01] vordert, noch tot de gevorderde schadevergoeding.
Overeenkomst van opdracht- toerekenbare tekortkoming
5.4.
[eiseres01] is destijds voornamelijk bijgestaan door de advocaat mr. Van Hal -Vermeer die toen bij Vermaat werkte, en deels ook door mr. Vermaat, de naamgever van het kantoor. Tussen [eiseres01] en Vermaat (het kantoor) is sprake van een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 BW.
5.5.
De aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 6:74 BW e.v.:
“Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend”.
Maatmancriterium
5.6.
Vaste rechtspraak houdt in dat een advocaat als beroepsbeoefenaar zo zorgvuldig moet handelen als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De advocaat heeft een inspanningsverplichting. Hij schiet te kort als hij niet die inspanning levert die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem kan worden verwacht. Niet
iederetekortkoming of beoordelingsfout leidt tot aansprakelijkheid. Het gaat er ook om wat er op het moment van uitvoering van de opdracht verwacht mocht worden.
De leer van de kansschade
5.7.
In essentie komen de verwijten van [eiseres01] erop neer dat haar door nalaten van Vermaat op een aantal punten kansen op een voor haar gunstiger resultaat in het geding tegen [naam01] c.s. zijn onthouden. De leer van de kansschade is geschikt om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een fout schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar oorzaak vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre de kans op succes zich ook echt zou hebben gerealiseerd in de hypothetische situatie dat de fout er niet zou zijn geweest.
De verwijten a. tot en met c.
5.8.
Vermaat voert aan dat [eiseres01] wel is geadviseerd over hoger beroep en ook dat haar dat is afgeraden, ook al is dat niet schriftelijk vastgelegd. Vermaat verwijst daarbij naar de verklaring van mr. Van Hal-Vermeer (productie 4 bij de conclusie van antwoord).
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat op 23 april 2020 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen [eiseres01] , mr. Vermaat en mr. Van Hal-Vermeer. Partijen verschillen van mening over de inhoud van het gesprek.
5.10.
Hoewel het zorgvuldig was geweest de inhoud van dit gesprek schriftelijk aan [eiseres01] te bevestigen, is het nalaten daarvan op zichzelf geen beroepsfout die tot aansprakelijkheid leidt. Op grond van de overwegingen die hierna volgen is het voor de beoordeling van de vordering ook niet van belang de inhoud van dat gesprek nader te onderzoeken.
5.11.
Vermaat heeft al in een brief van 13 juni 2019 aan DAS geschreven:
“Ik begrijp uit de stukken dat verkoper nog niet in gebreke is gesteld. Mij
is niet duidelijk waarom dit advies niet is verstrekt aan verzekerde.”
en:
“De wederpartij is enkel ter zake de riolering in gebreke gesteld. Uw
medewerkers hebben ten onrechte nagelaten om de wederpartij in
gebreke te stellen ter zake de overige gebreken aan het huis.
Op grond hiervan kan een rechter in de aankomende gerechtelijke procedure
oordelen dat cliënte dienaangaande niet aan haar klachtplicht heeft
voldaan, met als mogelijk gevolg dat (een groot deel van) de vorderingen
van cliënten zullen worden afgewezen”
5.12.
In het vonnis is een groot deel van de vorderingen inderdaad op deze grond afgewezen. De kans dat – als er wel hoger beroep was ingesteld – het hof dit oordeel van de rechtbank in stand had gelaten, schat de rechtbank in als groot. [eiseres01] heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd op grond waarvan het verweer van [naam01] c.s. dat zij niet tijdig heeft geklaagd, had kunnen of moeten worden verworpen.
De stelling dat het Hof bij een andere, ruimere, en meer consumentvriendelijke toepassing van de klachtplicht wel zou zijn toegekomen aan het beroep van [eiseres01] op non-conformiteit dan wel een wilsgebrek bij de koop van de woning, is daarvoor niet voldoende.
5.13.
De verwijten
a.tot en met
c.kunnen, ook als deze gegrond zijn, tegen deze achtergrond niet de conclusie dragen dat [eiseres01] de kans op een gunstiger oordeel in hoger beroep van het vonnis is onthouden waardoor zij schade heeft geleden.
Verwijt d
5.14.
Ten aanzien van verwijt
d.– het niet indienen van de factuur van Lengkeek – brengt Vermaat naar voren dat dit niet tot aansprakelijkheid leidt. De kosten van Lengkeek waren niet onredelijk en [naam01] c.s. voerden hiertegen geen verweer. Als de hoofvordering voor de overige gebreken was toegewezen dan zou deze vordering ook zijn toegewezen, aldus Vermaat.
5.15.
De rechtbank oordeelt dat verwijt
d.geen beroepsfout betreft die tot aansprakelijkheid van Vermaat leidt. Juist is dat Vermaat geen factuur van Lengkeek in het geding heeft gebracht en dat het voor de hand had gelegen dat wel te doen. In het vonnis is de vordering tot vergoeding van de kosten van Lengkeek afgewezen omdat [eiseres01] deze kosten onvoldoende had onderbouwd (zie 3.19 van het vonnis). Dat Vermaat die factuur niet heeft overgelegd in de zaak tegen [naam01] c.s. is niet zorgvuldig – dat geeft Vermaat ook toe – maar dat nalaten leidt hier niet tot aansprakelijkheid. Het rapport van Lengkeek zag namelijk op het onderzoek naar de overige gebreken. Op dat onderdeel is in het vonnis de vordering afgewezen omdat dat [eiseres01] niet tijdig had geklaagd. Ook als de kosten van Lengkeek wel onderbouwd waren met een factuur, ligt het nog steeds voor de hand dat de vordering tot vergoeding van die kosten in het vonnis zou zijn afgewezen omdat deze kostenpost als nevenvordering samenhing met de afgewezen hoofdvordering en deze het lot daarvan – afwijzing – zou delen. Daarmee kan ook verwijt
d.niet tot aansprakelijkheid leiden.
Verwijt e
5.16.
Ten aanzien van verwijt
e.tot slot – het verwijt dat Vermaat ten onrechte niet het verweer heeft gevoerd dat de woning nog ouder was dan vermeld in de dagvaarding (waar sprake was van een bouwjaar 1955 in plaats van 1976 of 1977) maar stamt uit 1920 – brengt Vermaat naar voren dat [naam01] c.s. al met succes verweer voerden tegen de klacht dat de woning stamde uit het bouwjaar 1955. Dat verweer zou ook succesvol zijn geweest tegen een klacht over een eerder bouwjaar, aldus Vermaat.
5.17.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres01] vindt dat Vermaat onder meer als grond voor de vordering tegen [naam01] c.s. niet had moeten aanvoeren dat de woning uit 1955 stamt, maar al dateert van1920 en dus nog veel eerder is gebouwd dan in 1976/1977 waarvan [eiseres01] bij de koop op grond van informatie van [naam01] c.s. uitging.
5.18.
In dit verband is van belang dat de grond van de vordering van [eiseres01] tegen [naam01] c.s. was dat de woning vanwege dat (veel) eerdere bouwjaar niet beantwoordde aan de overeenkomst. De koopovereenkomst met [naam01] c.s. bepaalt op dit punt:
“6.3. De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen
bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woning (...) Verkoper staat niet in
voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn. Verkoper staat
ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die
aan koper bekend zijn of kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze
koopovereenkomst.”
5.19.
In het vonnis (onder 3.12) is geoordeeld dat [eiseres01] – tegenover het gemotiveerde verweer van [naam01] c.s. op dat punt – haar stelling dat de woning vanwege het bouwjaar niet aan de overeenkomst beantwoordde, onvoldoende heeft onderbouwd.
Dat betekent dus dat, waar het de ouderdom van de woning betreft, niet (voldoende) was onderbouwd dat de woning bij overdracht daarvan aan [eiseres01] niet de feitelijke eigenschappen bezat die nodig zijn voor een normaal gebruik als woning.
5.20.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat in het vonnis (of in een hoger beroep daartegen) anders zou zijn geoordeeld, als zou zijn aangevoerd dat de woning anders dan [eiseres01] mocht aannemen niet uit 1976/1977 stemde, maar in oorsprong al uit 1920. Immers, ook nu nog heeft [eiseres01] niet onderbouwd dat en waarom een oorspronkelijk bouwjaar van de woning in 1920 met zich brengt dat de woning
– ondanks latere verbouwingen en verbeteringen daaraan – bij de eigendomsoverdracht aan haar niet beschikte over de feitelijke eigenschappen die nodig zijn voor een normaal gebruik als woning. Bij gebreke van een toereikende feitelijke grondslag kan ook verwijt
e.dus niet tot toewijzing van de vordering leiden.
Conclusie
5.21.
De aangevoerde verwijten kunnen bij gebreke van een voldoende feitelijke grondslag geen van alle tot toewijzing van de vordering op grond van toerekenbare tekortkoming leiden. [eiseres01] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die los daarvan tot de conclusie zouden kunnen leiden dat er sprake is van schadeplichtigheid van Vermaat op grond van onrechtmatig handelen.
Proceskosten
5.22.
[eiseres01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vermaat worden vastgesteld op:
- explootkosten € 125,03
- informatiekosten € 6,15
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2 punten × tarief IV a € 1.114,00)
Totaal € 8.096,18
Hier kan nog een bedrag bijkomen in verband met tenuitvoerlegging van dit vonnis. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van Vermaat tot op heden vastgesteld op € 8.096,18 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.
3246/ 196