ECLI:NL:RBROT:2023:12232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/10/638978 / HA ZA 22-440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder bij diefstal van lading tijdens wegvervoer onder CMR-verdrag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van Boekestijn Transport Sp. z o.o. en Boekestijn Transport Service B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Boekestijn c.s.) voor de diefstal van een lading elektronica tijdens het wegvervoer. De diefstal vond plaats in de nacht van 6 op 7 december 2021, terwijl de lading was geparkeerd op een beveiligde parkeerplaats in Duiven. Boekestijn c.s. vorderde een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor de schade, dan wel dat hun aansprakelijkheid beperkt is tot de limieten van het CMR-verdrag. DFDS Logistics B.V. en LGI Logistics Solution GmbH waren de gedaagden in deze procedure.

De rechtbank oordeelde dat Boekestijn c.s. in beginsel aansprakelijk is voor het verlies van de lading op grond van artikel 17 lid 1 CMR, maar dat zij een beroep op overmacht deed. De rechtbank concludeerde dat Boekestijn c.s. niet aan de vereisten voor overmacht voldeed, omdat de chauffeur niet alle redelijke maatregelen had genomen om de diefstal te voorkomen. De rechtbank wees de primaire vordering van Boekestijn c.s. af, maar erkende dat hun aansprakelijkheid gelimiteerd is tot de CMR-limieten. DFDS voerde aan dat Boekestijn c.s. opzet of bewuste roekeloosheid niet kon uitsluiten, maar de rechtbank oordeelde dat DFDS niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank dat Boekestijn c.s. slechts aansprakelijk is voor de schade in de zin van artikel 17 lid 1 CMR, en dat die aansprakelijkheid is gelimiteerd overeenkomstig artikel 23 jo. 25 CMR tot 8,33 SDR per kilogram beschadigde of verloren goederen. DFDS en LGI werden veroordeeld in de proceskosten van Boekestijn c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638978 / HA ZA 22-440
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
1. vennootschap naar buitenlands recht
BOEKESTIJN TRANSPORT SP.Z O.O.,
gevestigd te Pniewy (Polen),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOEKESTIJN TRANSPORT SERVICE B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseressen,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DFDS LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam,
2. vennootschap naar het recht van Duitsland
LGI LOGISTICS SOLUTION GMBH,
gevestigd te Hünxe (Duitsland),
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk Boekestijn en Boekestijn Services genoemd worden en gezamenlijk Boekestijn c.s. Gedaagden worden respectievelijk DFDS en LGI genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 december 2021;
  • de conclusie van antwoord;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank op grond waarvan partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging producties van Boekestijn, met producties 1 tot en met 10;
  • de akte overlegging producties van DFDS, met producties 1 tot en met 7;
  • de spreekaantekeningen van partijen (inclusief de aanvullende spreekaantekeningen van mr. Leemhuis);
  • het verhandelde ter zitting, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarvan een verkort proces-verbaal is opgesteld;
  • de akte van DFDS met betrekking tot de Duitse gerechtsprocedure, met producties 8 tot en met 11;
  • de antwoordakte van Boekestijn, met productie 11.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Boekestijn Services en DFDS is een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond van de
drivers instructionheeft DFDS Boekestijn Services opgedragen om op verschillende plaatsen verschillende ladingen ophalen. Boekestijn Services diende onder meer een lading elektronica op te halen bij de loods van LGI in Hünxe (Duitsland). Boekesteijn Services heeft de vervoersopdracht vervolgens doorgegeven aan Boekesteijn.
2.2.
Boekestijn heeft op 6 december 2021 de lading elektronica bij LGI opgehaald. Boekestijn moest deze lading op 7 december 2021 afleveren bij DFDS in Vlaardingen (Nederland). DFDS zou deze lading vervolgens (laten) vervoeren naar Engeland.
2.3.
In de nacht van 6 op 7 december 2021 heeft de chauffeur van Boekestijn de geladen trailer geparkeerd op een bewaakte parkeerplaats in Duiven.
2.4.
De chauffeur van Boekestijn heeft in de ochtend van 7 december 2021 geconstateerd dat het zeil van de trailer aan de zijkant was ingesneden en dat er goederen (in totaal ongeveer 1150 kg) waren weggenomen.
2.5.
Hamer van Hussen Groenendijk (hierna: HvH) heeft in opdracht van de verzekeraar van Boekestijn een expertiseonderzoek uitgevoerd. In het rapport ‘Preliminary advice’ staat, voor zover relevant, het volgende:
“It was determined that the parking was well lit, fully fenced with an entry and separate departure gate. The fence is a power fence with alarm. There are CCTV camera’s on the entry and exit as well as on strategic point on the premises. (…) it became clear that an unknown truck/trailer parked next to the trailer of DFDS with its doors open and left about 45 min later.”
2.6.
Gebrüder Weiss Gesellschaft M.B.H. (hierna: Weiss), de opdrachtgever van DFDS, is in Duitsland een gerechtelijke procedure begonnen tegen DFDS om een vergoeding te verkrijgen van de geleden schade. DFDS heeft naar aanleiding van een tijdens deze procedure getroffen schikking met Weiss een schadevergoeding van € 49.000,00 aan Weiss betaald. Dat bedrag is vastgelegd in een van het Duitse gerecht afkomstig (door DFDS in het geding gebracht) document met de titel “
Beschluss”.

3.Het geschil

3.1.
Boekestijn c.s. vordert om, bij uitvoerbaar te verklaren vonnis:
Primair:
voor recht te verklaren dat Boekestijn c.s. niet aansprakelijk is jegens gedaagden voor schade als gevolg van het incident;
Subsidiair:
voor recht te verklaren dat Boekestijn c.s. slechts aansprakelijk is voor de schade in de zin van artikel 17 lid 1 CMR, en dat die aansprakelijkheid is gelimiteerd overeenkomstig artikel 23 jo. 25 CMR tot 8,33 SDR maal het aantal kilogrammen beschadigde en/of verloren goederen;
Zowel primair als subsidiair:
Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de (na)kosten van de prodcedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na het vonnis.
3.2.
DFDS voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Boekestijn c.s., met veroordeling van Boekestijn c.s. in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 14 dagen na de datum van het vonnis.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Dit is een internationale zaak omdat één van de Boekestijn entiteiten en LGI in het buitenland zijn gevestigd (in Polen respectievelijk Duitsland) en de overige partijen in Nederland zijn gevestigd.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de lading elektronica op grond van een vervoersovereenkomst tussen Boekestijn Services en DFDS over de weg is vervoerd en dat zowel de plaats van inontvangstneming als de plaats van aflevering in een bij het CMR-verdrag partij zijnde land zijn gelegen. Het CMR-verdrag is daarom dwingendrechtelijk van toepassing (artikel 1 CMR).
4.3.
De rechtbank stelt vast dat zij bevoegd is op grond van artikel 31 lid 1 aanhef en sub b CMR jo. artikel 630 Rv omdat de plaats van aflevering van de lading elektronica in Nederland was gelegen.
De Nederlandse en Poolse Boekestijn entiteiten
4.4.
In deze procedure treden een Nederlandse en een Poolse Boekestijn entiteit op als eiseressen. Ter zitting heeft Boekestijn c.s. toegelicht dat de opdracht van DFDS aan de Nederlandse Boekestijn entiteit is gegeven, hetgeen blijkt uit de
drivers instructionwaarin Boekestijn Transport Services genoemd is, en dat die de opdracht vervolgens heeft doorgezet aan de Poolse Boekestijn entiteit, getuige het Poolse adres in de vrachtbrief. Gelet op het feit dat beide eiseressen in de dagvaarding en het petitum steeds gezamenlijk in enkelvoud als Boekestijn aangeduid worden en met elkaar worden gelijkgesteld, en DFDS dat ook doet in haar processtukken, gaat de rechtbank voor wat betreft de toewijsbaarheid van het petitum voorbij aan het onderscheid tussen deze entiteiten.
Aansprakelijkheid Boekestijn c.s.
4.5.
Op grond van artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies van goederen, ontstaan tussen het moment van ontvangst en het moment van aflevering. Vast staat dat de lading elektronica tijdens het wegvervoer is gestolen. De diefstal heeft immers in de nacht van 6 op 7 december 2021 plaatsgevonden op de parkeerplaats in Duiven, terwijl de lading elektronica de volgende dag op 7 december 2021 aan DFDS moest worden afgeleverd. Dat maakt dat de aansprakelijkheid van Boekestijn c.s. voor het verlies van de elektronica op grond van artikel 17 lid 1 CMR in beginsel een gegeven is.
4.6.
Boekestijn c.s. vordert in verband met deze ladingdiefstal een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor de schade althans dat zij beperkt aansprakelijk is, tot de limieten van het CMR. Ter onderbouwing van de primair gevorderde verklaring voor recht doet zij een beroep op overmacht (artikel 17 lid 2 CMR). Ter onderbouwing van de subsidiair gevorderde verklaring voor recht stelt zij dat zij in elk geval gelimiteerd aansprakelijk is voor het verlies van de lading gedurende het wegvervoer.
Het beroep op overmacht van Boekestijn c.s.
4.7.
Boekestijn c.s. meent dat zij niet aansprakelijk is voor de ontstane schade aangezien het incident (diefstal door derden) een omstandigheid is geweest die zij niet heeft kunnen verhinderen. Zij licht toe dat de chauffeur de zending op 6 december 2021 bij LGI heeft opgehaald en dat hij in verband met het bereiken van de maximale rijtijden moest overnachten. De chauffeur van Boekestijn heeft gekozen voor een veilige parkeerplek, namelijk de beveiligde parkeerplaats bij Duiven die Boekestijn vaker gebruikt op grond van een interne instructie. De parkeerplaats is goed verlicht, volledig omheind met een
power fencehek met alarmsysteem en heeft een aparte toegangs- en vertrekpoort welke zijn voorzien van beveiligingscamera’s. Daarnaast had Boekestijn de vrachtwagen zelf beveiligd, namelijk door de ladingklep te verzegelen met een codeslot. Boekestijn c.s. stelt dat zij redelijkerwijs niet meer dan dat had kunnen doen om de diefstal te voorkomen.
4.8.
DFDS bestrijdt het beroep van Boekestijn c.s. op overmacht. Zij voert onder meer (voor zover relevant) aan dat de chauffeur niet alle maatregelen heeft getroffen om de diefstal te voorkomen omdat de vrachtwagen buiten het zicht van de camera’s was geparkeerd.
4.9.
De rechtbank overweegt dat Boekestijn c.s. voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van artikel 17 lid 2 CMR moet aantonen dat haar chauffeur alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om de diefstal van de lading elektronica te voorkomen. Boekestijn heeft de lading elektronica op 6 december 2021 bij LGI opgehaald. Omdat de lading op 7 december 2021 bij DFDS in Vlaardingen moest worden afgeleverd en de chauffeur de maximale rijtijden had bereikt, moest er worden overgestaan. De chauffeur heeft de vrachtwagen in de avond van 6 december 2021 geparkeerd op de parkeerplaats in Duiven. De parkeerplaats is volgens het expertiserapport van HvH voorzien van meerdere camera’s bij de in- en uitgang en op bepaalde plekken. In dit geval zijn geen camerabeelden van de diefstal beschikbaar omdat de chauffeur van Boekestijn de vrachtwagen buiten het zicht van de camera’s heeft geparkeerd. Aan de hand van de camera’s bij de in- en uitgang en de parkeerkaarten is achteraf gereconstrueerd dat de diefstal heeft plaatsgevonden doordat een tweede vrachtwagen op enig moment naast de vrachtwagen van Boekestijn is geparkeerd, de zijkant van de trailer van de vrachtwagen van Boekestijn met een scherp voorwerp is ingesneden, de tweede vrachtwagen na 45 minuten weer is weggereden van de parkeerplaats en de chauffeur de volgende ochtend heeft geconstateerd dat de lading elektronica zich niet meer in de trailer bevond.
4.10.
Doordat de chauffeur van Boekestijn de vrachtwagen buiten het zicht van de camera’s heeft geparkeerd kan niet gezegd worden dat (de chauffeur van) Boekestijn alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om de diefstal van de lading elektronica te voorkomen. Van (de chauffeur van) Boekestijn had mogen worden verwacht dat hij zich ervan had vergewist dat hij de vrachtwagen in het zicht van de camera’s had geparkeerd. Het enkele feit dat de chauffeur op zichzelf voor een bewaakte parkeerplaats heeft gekozen, is in dit geval onvoldoende om te concluderen dat hij daarmee alle redelijkerwijs van hem te vergen voorzorgsmaatregelen heeft genomen om een beroep op overmacht te rechtvaardigen. Gelet op dit oordeel behoeft de rechtbank niet verder in te gaan op de discussie tussen partijen over de vraag of Boekestijn had moeten zorgen voor een
anti slash curtainnu de trailer waarin de lading zich bevond van DFDS afkomstig was.
4.11.
De rechtbank zal de primaire vordering afwijzen.
Gelimiteerde aansprakelijkheid Boekestijn c.s.
4.12.
Boekestijn c.s. voert ter onderbouwing van haar subsidiaire vordering aan dat het uitgangspunt is dat haar aansprakelijkheid is beperkt tot de limiet op grond van artikel 23 CMR.
4.13.
Daartegenover staat het beroep van DFDS op doorbreking van de CMR-limieten. DFDS heeft in dat kader een beroep gedaan op de verzwaarde motiveringsplicht van Boekestijn c.s. en heeft erop gewezen dat opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Boekestijn niet kan worden uitgesloten. DFDS wijst op enkele (volgens haar) opmerkelijke omstandigheden: Boekestijn c.s. heeft op geen enkele manier onderzocht of de chauffeur betrokken is geweest bij de diefstal, de telefoon en laptop van de chauffeur zijn niet uitgelezen, er is een grote hoeveelheid lading ontvreemd zonder dat de chauffeur dat gemerkt zou hebben, de politie is niet overtuigd van het verhaal van de chauffeur, volgens de politie vinden op de parkeerplaats in Duiven vaker diefstallen plaats en de politie heeft het vermoeden dat de diefstal een
inside jobis geweest. Als de vervoerder dit soort opvallende omstandigheden niet kan verklaren, moet ervan uit worden gegaan dat de vervoerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende verzwaarde motiveringsplicht zodat ervan uit moet worden gegaan dat Boekestijn onbeperkt aansprakelijk is.
4.14.
Boekestijn c.s. heeft in reactie op dit standpunt betoogd dat op haar geen verzwaarde motiveringsplicht rust en dat, voor zover een dergelijke plicht wel op haar zou rusten, zij daaraan heeft voldaan.
4.15.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het uitgangspunt is dat Boekestijn c.s. beperkt aansprakelijk is conform de limieten van artikel 23 CMR. Artikel 23 CMR bepaalt dat een schadevergoeding bij geheel of gedeeltelijk verlies van goederen niet meer kan bedragen dan 8,33 rekeneenheden voor elke ontbrekende kilogram brutogewicht. DFDS beroept zich op artikel 29 CMR en stelt dat Boekestijn c.s. ongelimiteerd aansprakelijk is. Op grond van artikel 29 CMR kan een vervoerder zich niet op de limieten van artikel 23 CMR beroepen als de schade het gevolg is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld. De stelplicht en bewijslast voor het standpunt dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de vervoerder rust op DFDS nu zij degene is die daarop een beroep doet. Bij de toepassing van een verzwaarde motiveringsplicht gaat het erom dat er hogere eisen worden gesteld aan de onderbouwing van de betwisting van Boekestijn c.s. en dat Boekestijn c.s. de beschikbare informatie met DFDS deelt, maar dat heeft niet tot gevolg dat de bewijslast verschuift. De stelplicht en bewijslast op grond van artikel 29 CMR blijft aldus rusten op DFDS.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voor de toepassing van de verzwaarde motiveringsplicht eerst plaats kan zijn als de partij op wie de stelplicht rust de benodigde feiten al in zekere mate aannemelijk heeft gemaakt (vergelijk de conclusie van A-G mr. Wuisman, ECLI:NL:PHR:2008:BF1888). Een verzwaarde motiveringsplicht aan de zijde van Boekestijn c.s. ontslaat DFDS immers niet van haar eigen stelplicht en bewijslast.
De stelling van DFDS dat opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Boekestijn niet kan worden uitgesloten omdat de diefstal van de lading volgens haar onder verdachte omstandigheden plaatsvond en de politie een
inside jobvermoedt, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om een verzwaarde motiveringsplicht op te leggen aan Boekestijn c.s.. Desgevraagd heeft de raadsman van DFDS ter zitting verklaard dat de mededelingen van de politie (het vermoeden van een
inside joben het niet overtuigend vinden van de verklaring van de chauffeur) telefonisch aan hem zijn gedaan. Daarvan is verder geen onderbouwing. Deze speculaties leveren naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten op om te vermoeden dat de chauffeur van Boekestijn zelf betrokken is geweest bij de diefstal. Een dergelijk vermoeden volgt in elk geval niet uit (enkel) het feit dat de chauffeur zijn vrachtwagen buiten het zicht van de camera’s heeft geparkeerd. Het ontbreken van concrete aanknopingspunten voor de stelling dat de schade het gevolg is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van de vervoerder maakt dat voor een verzwaarde motiveringsplicht aan de zijde van Boekestijn geen plaats is. De rechtbank gaat ook aan de onvoldoende gemotiveerde stelling van DFDS voorbij dat er aanleiding bestaat voor een doorbreking van de CMR limieten op grond van artikel 29 CMR.
4.17.
Gelet hierop is de rechtbank aldus van oordeel dat Boekestijn c.s. op grond van het CMR gelimiteerd aansprakelijk is voor de diefstal van de lading elektronica..
Het beroep van DFDS op artikel 39 CMR
4.18.
DFDS stelt dat Boekestijn c.s. opvolgend vervoerder is in de zin van artikel 34 CMR en dat DFDS op grond van artikel 37 sub a CMR een recht van verhaal heeft op Boekestijn in verband met de door DFDS betaalde schadevergoeding van € 49.000,- aan Weiss. Omdat de aan Weiss betaalde schadevergoeding voortvloeit uit een schikking die is vastgesteld bij rechterlijke uitspraak en Boekestijn c.s. in kennis was gesteld van het rechtsgeding in Duitsland en de mogelijkheid heeft gehad zich daarin te voegen of tussen te komen, is Boekestijn c.s. volgens DFDS op grond van artikel 39 lid 1 CMR niet gerechtigd om de gegrondheid van de betaling door DFDS te betwisten. DFDS meent dat zij aanspraak kan maken op betaling van € 49.000,- van Boekestijn c.s. (wat zij ook doet in een separate procedure voor de Nederlandse rechter) en dat de vorderingen van Boekestijn c.s. in deze procedure alsnog moeten worden afgewezen.
4.19.
Boekestijn c.s. bestrijdt niet dat haar Poolse entiteit Boekesteijn als opvolgend vervoerder kwalificeert onder de vervoersovereenkomst, maar betoogt in eerste plaats dat artikel 39 CMR niet van toepassing is omdat DFDS Boekestijn entiteit in deze procedure niet heeft aangesproken tot vergoeding van schade op grond van de opvolgend vervoerregeling en een regresvordering op de voet van de opvolgend vervoerregeling op grond van 39 lid 2 CMR alleen kan worden ingesteld voor de bevoegde rechtbank in Polen.
In tweede plaats bestrijdt Boekestijn dat aan de voorwaarden van artikel 39 CMR is voldaan. Volgens haar is het door DFDS overgelegde ‘
Beschluss’ geen rechtelijke uitspraak op grond waarvan een rechter heeft geoordeeld over de mate van aansprakelijkheid van de vervoerder op grond van het CMR, maar enkel een buiten rechte getroffen schikking tussen DFDS en Weiss die door de Duitse rechtbank is bekrachtigd ten behoeve van de uitvoerbaarheid ervan.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.21.
Artikel 37 CMR luidt volgens de authentieke Engelse tekst als volgt:
“Article 37
A carrier who had paid compensation in compliance with the provisions of this Convention, shall be entitled to recover such compensation (…) from the other carriers who have taken part in the carriage, subject to the following provision:
a. a) the carrier responsible for the loss or damage shall be solely liable for the compensation whether paid by himself or by another carrier;
b) when the loss or damage has been caused by the action of two or more carriers, each of them shall pay an amount proportionate to his share of liability; should it be impossible to apportion the liability, each carrier shall be liable in proportion to the share of the payment for the carriage which is due to him;
c) if it cannot be ascertained to which carriers liability is attributable for the loss or damage, the amount of the compensation shall be apportioned al the carriers as laid down in (b) above.”
Artikel 39 CMR luidt volgens de authentieke Engelse tekst, voor zover relevant, als volgt:
“Article 39
no carrier against whom a claim is made under articles 37 and 38 shall be entitled to dispute the validity of the payment made by the carrier making the claim if the amount of the compensation was determined by judicial authority after the first mentioned carrier had been given due notice of the proceedings and afforded an opportunity of entering an appearance.
a carrier wishing to take proceedings to enforce his right of recovery may make his claim before the competent court or tribunal of the country in which one of the carriers concerned is ordinarily resident, or has his principal place of business or the branch or agency through which the contract of carriage was made. All the carriers concerned may be made defendants in the same action. (…)”
4.22.
Aan het eerste bezwaar van Boekestijn gaat de rechtbank voorbij. Aan Boekestijn c.s. kan worden toegegeven dat een strikte lezing van artikel 39 lid 1 en 2 CMR ertoe zou kunnen leiden dat DFDS geen beroep op het artikel toekomt omdat zij in deze procedure geen eis in reconventie heeft ingesteld en in die zin in deze procedure geen recht van verhaal uitoefent op Boekestijn c.s. als (feitelijk) vervoerder. In dit geval is echter relevant dat DFDS Boekestijn c.s. wél aansprakelijk houdt en dat zij daarvoor een aparte gerechtsprocedure is gestart voor deze rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat voor de toepassing van artikel 39 CMR wel acht geslagen moet worden op de procedure die door DFDS is gestart en dat het evident is dat DFDS Boekestijn c.s. verantwoordelijk houdt voor de schade als gevolg van de diefstal en verhaal uitoefent op Boekestijn c.s. De rechtbank leest artikel 39 lid 1 CMR niet zo strikt dat DFDS zich niet op het artikel zou kunnen beroepen omdat DFDS haar verhaal op Boekestijn c.s. niet in onderhavige procedure uitoefent, maar in een andere voor deze rechtbank aanhangige procedure. Daar komt bij dat de rechtbank in de tekst van artikel 39 lid 2 CMR geen exclusieve, maar een aanvullende jurisdictieregel leest omdat de gebruikte bewoordingen ‘
may make his claim’ (en ‘kan zulks doen’ in de Nederlandse geautoriseerde tekst) duiden op een keuzemogelijkheid.
4.23.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van de vraag of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 39 lid 1 CMR. Daarbij neemt de rechtbank als (niet bestreden) uitgangspunt dat de opvolgend vervoerregeling van 34 e.v. CMR van toepassing is. Artikel 37 CMR regelt de mate waarin vervoerders onderling verhaal kunnen nemen op elkaar. Er dient sprake te zijn van een schadevergoeding welke is bepaald op basis van het CMR. Op grond van dit artikel kan de regresnemende vervoerder alleen verhaal uitoefenen op andere vervoerders als een rechter heeft geoordeeld over de aansprakelijkheid van een vervoerder op grond van het CMR en over de omvang daarvan. Als daarvan sprake is, kan de opvolgende vervoerder – als hij in kennis is gesteld van het rechtsgeding en hij de mogelijkheid heeft gehad daarin te voegen of tussen te komen – zich op grond van artikel 39 CMR niet verweren met het standpunt dat de regresnemende vervoerder niet aansprakelijk was op grond van het CMR.
4.24.
Vast staat dat de Duitse gerechtsprocedure tussen DFDS en Weiss is geëindigd doordat zij onderling een schikking hebben bereikt op grond waarvan DFDS een bedrag van € 49.000,- aan Weiss heeft betaald en die schikking is vastgelegd in een rechterlijk ‘
Beschluss’. Hoewel DFDS terecht stelt dat een voor de Duitse rechter getroffen schikking op grond van artikel 31 lid 3 CMR ook in Nederland moet worden erkend en kan worden tenuitvoergelegd, gaat de werking van dit artikel niet zo ver dat een schikking in een Duitse procedure in die zin erkend wordt dat de opvolgende vervoerder een dergelijke schikking op grond van artikel 39 lid 1 CMR tegen zich moet laten gelden. Een schikking komt tot stand doordat partijen onderling de inhoud daarvan met elkaar afspreken. Het bevat geen rechterlijk oordeel over de aansprakelijkheid van de vervoerder of de hoogte van de schadevergoeding. Het ‘
Beschluss’ is in die zin vergelijkbaar met een proces-verbaal van de mondelinge behandeling voor de Nederlandse rechter waarin een tussen partijen bereikte schikking is vastgelegd. Daarin is dan immers ook niet inhoudelijk geoordeeld over de kwestie, maar levert het proces-verbaal wel een uitvoerbare titel op voor de partij die uit hoofde van een schikking bijvoorbeeld aanspraak kan maken op betaling van een bedrag aan schadevergoeding. Alleen een beslissing waarin de rechter inhoudelijk heeft geoordeeld over de (omvang van de) aansprakelijkheid van de vervoerder valt onder de werking van 39 lid 1 CMR. Dit blijkt uit de tekst van het artikel zelf, uit de zinsnede: ‘if the amount of the compensation was determined by judicial authority’. Die uitleg wordt ondersteund door het arrest van de Hoge Raad in de zaak Beurskens/Veldhuizen (ECLI:NL:HR:2015:2528, NJ 2016/219, paragraaf 3.8.2.) en de conclusie van de advocaat-generaal mr. P. Vlas in die zaak (ECLI:NL:PHR:2015:783 paragraaf 2.25).
4.25.
Een andere opvatting zou de ratio achter het CMR, dat ervan uit gaat dat een vervoerder over het algemeen (behoudens uitzonderingen) tot de limieten van artikel 23 CMR aansprakelijk is, doorkruisen. De rechtbank heeft in dit geval geoordeeld dat Boekestijn c.s. gelimiteerd aansprakelijk is, hetgeen berekend met de rekeneenheden en het gewicht van de gestolen lading neerkomt op een schadevergoedingsverplichting van (grof geschat) € 12.000,-. Het is vanuit die gedachte ook niet verdedigbaar dat Boekestijn c.s. door een tussen DFDS en Weiss getroffen schikking – die door DFDS vrijwillig wordt aangegaan, om moverende redenen is vastgesteld op € 49.000,- en waarbij Boekestijn c.s. geen partij is – meer aan DFDS zou moeten betalen dan de hoogte van haar schadevergoedingsverplichting op grond van de limieten van het CMR.
4.26.
Dat betekent dat de als subsidiair door Boekestijn c.s. gevorderde verklaring van recht dat zij gelimiteerd aansprakelijk is voor het verlies van de lading elektronica tijdens het wegvervoer zal worden toegewezen.
Verstek LGI
4.27.
Tegen LGI is verstek verleend. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv zal dit vonnis wat haar betreft als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
4.28.
Boekestijn grondt haar vorderingen tegen LGI op het feit dat LGI op de overkoepelende CMR-vrachtbrief als afzender staat genoemd en voor het geval LGI terecht als afzender kwalificeert haar op grond van het CMR een abstract vorderingsrecht jegens Boekestijn c.s. toekomt. Voor het geval LGI geen partij bij de vervoerovereenkomst zou LGI volgens Boekestijn c.s. wel een vordering kunnen instellen op grond van onrechtmatige daad. Het CMR houdt ook uitdrukkelijk rekening met die mogelijkheid, nu in artikel 28 CMR is bepaald dat de vervoerder zich in dat geval op de verdragsbepalingen kan beroepen.
Voor zover de vorderingen zich richten tegen LGI, komen deze de rechtbank gelet op voormelde toelichting van Boekestijn c.s. niet ongegrond of onrechtmatig voor.
Proceskosten en nakosten
4.29.
DFDS en LGI zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Boekestijn c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 98,52
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.495,00 (2,5 punten × tarief € 598,00)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.442,52
4.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Boekestijn c.s. slechts aansprakelijk is voor de schade in de zin van artikel 17 lid 1 CMR, en dat die aansprakelijkheid is gelimiteerd overeenkomstig artikel 23 jo. 25 CMR tot 8,33 SDR maal het aantal kilogrammen beschadigde en/of verloren goederen;
5.2.
veroordeelt DFDS en LGI in de proceskosten aan de zijde van Boekestijn c.s. van € 2.442,52, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als DFDS althans LGI niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt DFDS en LGI in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
3266/2054