ECLI:NL:RBROT:2023:1218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
9755091 CV EXPL 22-8756
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand bedrijfsruimte en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over een huurachterstand van een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst tussen partijen, die op 1 juli 2021 inging, eindigde op 24 december 2021 op initiatief van [gedaagde01]. De huurachterstand die was ontstaan, bedroeg € 2.731,-. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde01] niet betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] niet voldoende heeft betwist dat er een huurachterstand was en heeft de vordering van [eiseres01] toegewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde01] een boete van € 363,- verschuldigd was wegens te late betaling, evenals buitengerechtelijke incassokosten van € 481,70. De totale vordering die [gedaagde01] aan [eiseres01] moest betalen, inclusief rente, kwam uit op € 3.599,75. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.052,74, die ook door [gedaagde01] moesten worden vergoed. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9755091 CV EXPL 22-8756
datum uitspraak: 13 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarders [naam01] en [naam03] te Vlaardingen,
tegen:
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte voor comparitie van [eiseres01] , met bijlagen.
1.2.
Op 2 december 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aan de zijde van [eiseres01] aanwezig: [naam01] , deurwaarder, [naam02] , directeur, en een kantoorgenoot van de deurwaarder. Aan de zijde van [gedaagde01] is niemand verschenen.

2..De feiten

2.1.
[eiseres01] en [gedaagde01] hebben met ingang van 1 juli 2021 een huurovereenkomst voor de duur van 3 jaar met elkaar gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres01] in [plaats01] . Deze overeenkomst is per 24 december 2021 geëindigd op initiatief van [gedaagde01] .
2.2.
[gedaagde01] was maandelijks € 1.100,- (exclusief btw) aan huur verschuldigd. In de huurbetalingen is een achterstand ontstaan.
2.3.
Artikel 6.1 van de huurovereenkomst luidt – voor zover hierbij van belang - als volgt:
“Huurder zal voor de ingangsdatum:
Een waarborgsom betalen ter grootte van een bedrag van € 3.993,- als zijnde 3 maanden huur + BTW component. (…)”
2.4.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. Artikel 23.2 van de algemene bepalingen luidt – voor zover hierbij van belang - als volgt:
“Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle geldt, met een minimum van € 300 per maand. (…)”

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 3.604,46 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende. Tot en met december 2021 heeft [gedaagde01] een huurachterstand van € 2.731,- laten ontstaan. Ondanks aanmaning is betaling uitgebleven. [gedaagde01] moet daarom niet alleen de huurachterstand, maar ook een boete, rente en buitengerechtelijke incassokosten betalen.
3.3.
[gedaagde01] heeft erkend dat sprake is van een huurachterstand, maar is het niet eens met de hoogte van het gevorderde bedrag. [eiseres01] heeft er bij het opstellen van de eindafrekening namelijk geen rekening mee gehouden dat [gedaagde01] € 5.500,- aan borg heeft betaald. Ook heeft [eiseres01] niets gezegd over schade en heeft [gedaagde01] een bedrag overgemaakt aan de makelaar. [gedaagde01] heeft een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij op 1 juli 2021 € 5.324,- aan [eiseres01] heeft betaald.

4..De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde01] nog een bedrag aan [eiseres01] verschuldigd is. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en wel om de volgende redenen.
huurachterstand
4.2.
Het bestaan en de hoogte van de huurachterstand zijn door [gedaagde01] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Voorafgaand aan- en tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres01] nog gereageerd op het antwoord van [gedaagde01] . Volgens [eiseres01] klopt het niet dat [gedaagde01] € 5.500,- aan borg heeft betaald. De betaling van € 5.324,- waarvan [gedaagde01] een betalingsbewijs heeft overgelegd bestond uit € 1.331,- aan huur voor de maand juli 2021 en € 3.993,- aan waarborg als bedoeld in artikel 6.1 van de huurovereenkomst, aldus [eiseres01] . Met betrekking tot de waarborg heeft [eiseres01] nader toegelicht dat zij met [gedaagde01] heeft afgesproken dat de borg zou worden aangewend als schadevergoeding door de voortijdige opzegging en de daaruit voortvloeiende tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de huurovereenkomst, die immers aanvankelijk voor 3 jaar was aangegaan. De makelaarskosten die [gedaagde01] heeft betaald waren niet ter aflossing van de huurschuld, maar voor het vinden van de nieuwe huurder voor de bedrijfsruimte.
4.3.
[gedaagde01] heeft op het voorgaande niet gereageerd, want hij is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de mondelinge behandeling. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van [eiseres01] . Gelet op het voorgaande wordt de gevorderde huurachterstand van € 2.731,- toegewezen.
boete vanwege te laat betalen
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres01] nader toegelicht dat [gedaagde01] op grond van artikel 23.2 van de algemene bepalingen een boete moet betalen vanwege het te laat betalen van de huur. De verschuldigdheid van de gevorderde boete van € 363,- is door [gedaagde01] niet betwist. Dit deel van de vordering wordt daarom eveneens toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.5.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 481,70 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
rente
4.6.
De rente over de huurachterstand en de boete wordt toegewezen, omdat [eiseres01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
conclusie
4.7.
[gedaagde01] moet (exclusief rente vanaf 8 maart 2022 en proceskosten) nog € 3.599,75 aan [eiseres01] betalen. Dit bedrag bestaat uit € 2.731,- aan huurachterstand, € 363,- aan boete, € 481,70 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 24,05 aan rente tot 8 maart 2022.
proceskosten
4.8.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht en € 436,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 218,-). Dit is totaal € 1.052,74. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 109,- (1/2 punt x € 218,- met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 3.599,75 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.094,- vanaf 8 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.052,74;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
43416