ECLI:NL:RBROT:2023:12138

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10623687 VV EXPL 23-358
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing eis tot schorsing concurrentiebeding in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser01], en zijn werkgever, Between Us Media Marketing Consultants B.V. (BUMMC). De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en was werkzaam als consultant. Hij verzocht de rechter om schorsing van een concurrentiebeding, zodat hij kon beginnen bij een ander adviesbureau, [bedrijf01]. De werkgever verweerde zich tegen deze eis en stelde dat het concurrentiebeding noodzakelijk was ter bescherming van haar bedrijfsbelang.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat het concurrentiebeding niet onbillijk was. De rechter overwoog dat de werknemer voldoende mogelijkheden had om elders werk te vinden, ook buiten de concurrentie van BUMMC. De rechter concludeerde dat het belang van BUMMC bij handhaving van het concurrentiebeding zwaarder woog dan het belang van de werknemer bij schorsing ervan. De primaire eis tot schorsing van het concurrentiebeding werd afgewezen, evenals de subsidiaire eis tot vergoeding van kosten door BUMMC.

De kantonrechter stelde de proceskosten vast op € 793,-, die door de werknemer aan BUMMC moesten worden betaald. Dit vonnis benadrukt de belangenafweging die rechters maken bij geschillen over concurrentiebedingen en de mogelijkheden voor werknemers om hun arbeidskeuze te maken zonder onredelijke beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10623687 VV EXPL 23-358
datum uitspraak: 7 september 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01]
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel,
tegen
Between Us Media Marketing Consultants B.V.,
vestigingsplaats: Bodegraven, kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.J.L. Mulderink.
De partijen worden ‘ [eiser01] ’ en ‘BUMMC’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2023, met bijlagen;
  • de e-mail en brief van BUMMC met bijlagen;
  • de e-mail van [eiser01] met aanvullende bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigden van partijen.
1.2.
Op 29 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [eiser01] en met [naam01] voor BUMMC, bijgestaan door de gemachtigden.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?

2.1.
Op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is [eiser01] sinds
1 november 2021 bij BUMMC werkzaam in de functie van consultant / community manager, per 1 januari 2023 met de nieuwe titel senior consultant, voor 40 uur per week. De arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding. [eiser01] kan in dienst treden bij adviesbureau [bedrijf01] in de functie van medior consultant sustainability. In verband hiermee heeft hij BUMMC gevraagd hem vrij te stellen van het concurrentiebeding. Partijen hebben hierover onderhandeld, maar zonder het door [eiser01] gewenste resultaat. [eiser01] heeft zijn arbeidsovereenkomst nog niet opgezegd. Vanaf 10 juli jl. heeft hij niet meer gewerkt voor BUMMC, omdat hij zich ziek heeft gemeld.
De eis
2.2.
[eiser01] eist samengevat:
1. primair: het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te schorsen zodat hij zijn werkzaamheden voor [bedrijf01] kan aanvangen na het einde van zijn arbeidsovereenkomst bij BUMMC;
subsidiair: te bepalen dat BUMMC gehouden is aan [eiser01] , voor de duur waarvoor zij hem na opzegging van zijn arbeidsovereenkomst aan het concurrentiebeding houdt, maandelijks een vergoeding te betalen van € 3.985,68;
2. BUMMC te veroordelen in de proceskosten.
Het verweer
2.3.
BUMMC is het niet eens met de eis en concludeert samengevat tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten.
Wat vindt de kantonrechter
2.4.
Gelet op de eis en de onderbouwing daarvan heeft [eiser01] spoedeisend belang bij een oordeel hierover. Daarom is hij ontvankelijk in zijn eis.
2.5.
Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, kan op grond van art. 7:653 lid 3, aanhef en onder b, BW door de rechter geheel of gedeeltelijk worden vernietigd indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Een vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een dergelijk beding kan niet in kort geding worden toegewezen. In kort geding kan wel een vordering tot schorsing van een dergelijk beding worden toegewezen. Bij de beoordeling van deze vordering dient de voorzieningenrechter zich een voorlopig oordeel te vormen over de op grond van art. 7:653 lid 3, aanhef en onder b, BW te maken belangenafweging. [1]
2.6.
Het concurrentiebeding waar het in dit geval om gaat, luidt als volgt:
“8. Competition clause
Without the prior written consent of the Employee, the Employee is prohibited, during and one year after termination of the employment contract, to operate in any form of employment, equivalent, similar or related to that of the Employer, either directly, indirectly or financially in any form whatsoever in the European Union and Switzerland.”
Op overtreding staat een boete van € 7.500,- plus € 1.500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
2.7.
Gezien de standpunten van partijen hierover begrijpen zij deze bepaling aldus dat [eiser01] zichzelf (als employee) toestemming kan geven om bij een andere partij in dienst te treden. Maar niet is gesteld dat hij zichzelf schriftelijk heeft vrijgesteld of kan vrijstellen van wat in het beding verboden is. Dan was deze procedure niet nodig geweest. Klaarblijkelijk weerhoudt het concurrentiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst [eiser01] ervan om zijn arbeidsovereenkomst met BUMMC op te zeggen om in dienst te treden bij [bedrijf01] en hebben partijen dat beding ook zo begrepen. Vandaar de eis.
2.8.
Uit de eis en de motivering daarvan volgt al dat BUMMC en [bedrijf01] concurrenten zijn, althans dat zij zich (deels) bezighouden met dezelfde activiteiten. Gesteld is door [eiser01] dat beide bedrijven adviseren op het gebied van verduurzaming, maar dat slechts sprake is van een kleine overlap van activiteiten. Dat laatste betwist BUMMC. Zij weerspreekt ook dat de bedrijven ieder een ander marktsegment zouden bedienen, BUMMC de multinationals en [bedrijf01] het mkb. Volgens BUMMC bedienen partijen voor een groot deel vergelijkbare marktpartijen en richt zij zich ook op het mkb. Net als BUMMC heeft [bedrijf01] een kantoor in Rotterdam. BUMMC weerspreekt tevens dat zij zich alleen zou richten op de bedrijfskundige kant van duurzaamheid en voert aan dat zij zich ook bezig houdt met de technische kant daarvan, zoals [bedrijf01] dat doet. In dit verband is gewezen op de vacaturetekst van de door [eiser01] beoogde functie bij [bedrijf01] . Gelet hierop zal indiensttreding van [eiser01] bij [bedrijf01] in strijd zijn met het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding, zodat [eiser01] belang heeft bij schorsing van het beding, wat hem beperkt in zijn recht op vrije arbeidskeuze, en BUMMC belang heeft bij handhaving ervan. Over wiens belang moet prevaleren het volgende.
2.9.
Wat de mogelijkheid van arbeidskeuze betreft is van betekenis dat BUMMC bij de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht dat het beding niet bedoeld is om [eiser01] aan haar te binden, dat het hem vrij staat om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, maar dat zij slechts wil beletten dat hij gedurende een jaar na afloop van het dienstverband in dienst treedt bij een concurrerend consultancybedrijf, zoals [bedrijf01] . Te kennen is gegeven dat [eiser01] op grond van een dienstverband wel kan gaan werken bij bedrijven die zelf kennis in huis willen halen op het gebied waarop BUMMC actief is, waaronder grote multinationals met gelet op de aard van de werkzaamheden ‘sustainability’ veel beschikbare arbeidsplaatsen. [eiser01] , die aan de School of Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam met goed gevolg het masterexamen in Global Business & Sustainability heeft afgelegd, kan dus werkzaam blijven in het vakgebied waarvoor hij is opgeleid. BUMMC wil alleen niet dat hij de kennis en vaardigheden die hij bij haar heeft opgedaan, en die hij op de universiteit niet heeft geleerd, op korte termijn gaat inzetten bij een consultancybedrijf dat dezelfde werkzaamheden verricht en dezelfde markt bedient als zij. Daarbij voert BUMMC aan dat [eiser01] beschikt over haar complete database aan relaties, dat hij kennis heeft van de marktbenadering die zij toepast en van de door haar ontwikkelde tools, templates en proces-aanpakken. [eiser01] heeft dit alles niet, of onvoldoende weersproken.
2.10.
Gelet hierop lijkt BUMMC een niet onaanzienlijk bedrijfsbelang te hebben bij handhaving van het concurrentiebeding, wat gelegen is in de bescherming van haar bedrijfsdebiet, terwijl [eiser01] door het beding slechts in beperkte mate wordt belemmerd om elders werkzaam te zijn. Het beding belet [eiser01] weliswaar om werkzaamheden te verrichten voor met BUMMC concurrerende consultancybedrijven, maar dat is tijdelijk en staat er niet aan in de weg om werkzaam te blijven in zijn vakgebied bijvoorbeeld bij een multinational. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser01] naar voren gebracht dat dat ‘corporate’ is en indiensttreding bij een groot bedrijf niet is wat hij wil, maar dat laat onverlet dat hij met zijn universitaire diploma en reeds opgedane ervaring bij diverse andere organisaties aan de slag zal kunnen gaan, waarschijnlijk ook op het gebied van duurzaamheid, in de huidige krappe arbeidsmarkt. Bij de belangenafweging speelt ook een rol dat [eiser01] het concurrentiebeding voldoende bewust is aangegaan, mede gelet op zijn opleidings- en werkniveau. Ook is relevant dat hij zelf het initiatief heeft genomen om zijn arbeidsovereenkomst met BUMMC te beëindigen met het specifieke doel om aansluitend in dienst te treden bij [bedrijf01] . Ook wordt betrokken de niet onredelijke duur van het beding van een jaar. Verder weegt mee dat de door [eiser01] gewenste overstap naar [bedrijf01] geen wezenlijke verbetering van positie oplevert, want hij gaat er niet meer verdienen en hij zal er naar gesteld ook niet steeds op afstand kunnen werken. De managementstijl daar is onbekend. De mogelijkheid om bij [bedrijf01] gedurende 24 uur per week te werken, kan mogelijk ook bij een niet met BUMMC concurrerende werkgever worden gerealiseerd.
2.11.
[eiser01] heeft gesteld dat hij weg wil bij BUMMC omdat de managementstijl hem niet ligt. Hetgeen door [eiser01] daarover is gestelden over de directe en negatieve feedback cultuur en top-down approach, is gemotiveerd weersproken en lijkt, gelet op de inhoud van e-mails en (maandelijkse) reviews die BUMMC in het geding heeft gebracht, geen recht te doen aan de werksituatie bij BUMMC, maar gezocht met het oog op het door [eiser01] gewenste doel. Dat hij hoge werkdruk heeft ervaren en dat enkele keren te kennen heeft gegeven, kan zo zijn, maar BUMMC heeft uiteengezet dat zij, hiermee geconfronteerd, gereageerd heeft door werk bij hem weg te halen. Ook is zij bereid geweest de wens van [eiser01] om meer op afstand te kunnen werken deels te honoreren. Tevens is de mogelijkheid van een door [eiser01] gewenste overstap naar de vestiging in Sydney, Australië, besproken. Zelfs is BUMMC bereid geweest om [eiser01] desgevraagd, wegens privéomstandigheden van hem en zijn vriendin, vier maanden onbetaald verlof te gunnen vanaf 1 juni 2023. Dat BUMMC daarop is teruggekomen, omdat [eiser01] haar kort nadien op de hoogte stelde van zijn wens om bij [bedrijf01] te gaan werken, is niet onbegrijpelijk. Dat spanning is ontstaan tussen partijen valt BUMMC niet in overwegende mate te verwijten, maar lijkt vooral het gevolg van de (veranderende) omstandigheden en wensen en de eigen agenda aan de kant van [eiser01] alsmede zijn (gebrekkige) communicatie hierover. Dat de uitval na ziekmelding door [eiser01] (deels) hiermee verband houdt, is misschien zo, maar ook daarmee is BUMMC ongewild geconfronteerd en het levert geen omstandigheid op waarin hij niet gehouden kan worden aan het concurrentiebeding.
2.12.
In het licht van het voorgaande wordt [eiser01] niet onbillijk benadeeld doordat hij nu niet voor [bedrijf01] kan gaan werken. Al met al weegt het door [eiser01] gestelde belang bij schorsing van het concurrentiebeding naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet zwaarder dan het door BUMMC gestelde belang bij handhaving van het beding. Daarom wordt de primaire eis tot (gedeeltelijke) schorsing van het beding afgewezen. De subsidiaire eis wordt eveneens afgewezen, want het concurrentiebeding belemmert [eiser01] niet in belangrijke mate om anders dan in dienst van BUMMC werkzaam te zijn.
2.13.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van BUMMC tot vandaag vast op
€ 793,- aan salaris voor de gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van BUMMC tot vandaag worden vastgesteld op € 793,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 juni 2022 ECLI:NL:HR:2022:894.