ECLI:NL:RBROT:2023:12099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
10624841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en schadevergoeding na niet goed uitgevoerde werkzaamheden

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam01], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde01], wegens het niet betalen van een factuur van € 1.845,29 voor werkzaamheden die op 14 juli 2022 zijn uitgevoerd. Gedaagde heeft de betaling geweigerd, omdat hij van mening is dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade aan zijn woning en extra kosten voor het inhuren van mankracht en gereedschap. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2022. De tegeneis van gedaagde, die een schadevergoeding van € 5.000,- eiste, is afgewezen omdat gedaagde niet heeft aangetoond dat eiser in verzuim was. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende gelegenheid heeft gegeven aan eiser om de werkzaamheden te herstellen, waardoor eiser niet in verzuim is geraakt. De proceskosten zijn voor gedaagde, maar de dagvaardingskosten zijn voor rekening van eiser, omdat de dagvaarding summier was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10624841 CV EXPL 23-21007
datum uitspraak: 15 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] , die handelt onder de naam [handelsnaam01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: Juristu Incassodiensten,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van 14 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [eiser01] van 13 oktober 2023, met bijlagen;
  • de aanvullende bijlagen van [gedaagde01] van 18 oktober 2023.
1.2.
Op 8 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren [eiser01] en [gedaagde01] aanwezig.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser01] heeft in opdracht van [gedaagde01] op 14 juli 2022 een trapgat uit een betonnen vloer gezaagd in de woning van [gedaagde01] . [eiser01] heeft voor deze werkzaamheden op 20 juli 2022 een factuur van € 1.845,29 aan [gedaagde01] gestuurd. [gedaagde01] heeft deze factuur niet betaald, omdat hij van mening is dat het gat in de betonnen vloer op de verkeerde manier gezaagd is, waardoor de betonnen plaat niet uit de vloer getild kon worden. Ook zou het factuurbedrag hoger zijn dan vooraf was afgesproken. [gedaagde01] stelt dat hij schade heeft geleden omdat [eiser01] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Volgens [gedaagde01] is er schade veroorzaakt aan zijn woning, heeft hij extra gereedschap en mankracht moeten inhuren en heeft hij voor een tweede maal een kraan moeten laten komen om de betonnen plaat alsnog uit de vloer te tillen. [gedaagde01] wil dat [eiser01] hiervoor een schadevergoeding van € 5.000,- betaalt.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser01] toe tot een hoofdsom van € 1.000,- met de wettelijke rente daarover vanaf 28 oktober 2023. De tegeneis van [eiser01] wordt afgewezen. Hierna legt de kantonrechter uit waarom hij tot deze beslissing is gekomen.
[gedaagde01] moet een bedrag van € 1.000,- aan hoofdsom betalen
2.3.
Partijen zijn het er over eens dat zij hadden afgesproken dat [eiser01] een gat uit een betonnen vloer in de woning van [gedaagde01] zou zagen voor het realiseren van een trapgat ten behoeve van het creëren van een extra verdieping in de woning. Uit hetgeen partijen op de zitting hebben verklaard leidt de kantonrechter af dat zij het er ook over eens zijn dat het gat zodanig gezaagd moest worden dat de gezaagde betonnen plaat er door middel van een kraan uitgetild kon worden. Dat wil zeggen dat het de bedoeling was dat de betonnen plaat diagonaal uitgezaagd moest worden op de manier zoals hieronder afgebeeld (waarbij er op de stippellijnen gezaagd moest worden).
Ook is op de zitting gebleken dat partijen het eens zijn over het feit dat, voorafgaand aan de werkzaamheden was afgesproken dat [gedaagde01] voor deze werkzaamheden een bedrag van € 1.000,- contant aan [eiser01] zou betalen.
2.4.
[gedaagde01] heeft gesteld dat [eiser01] de betonnen plaat op de verkeerde manier heeft gezaagd, zodanig dat de ingeschakelde kraan de betonnen plaat niet uit de vloer kon tillen. Uit de overgelegde WhatsApp-correspondentie in de periode van 14 juli tot en met 19 juli 2022 volgt dat [eiser01] , nadat [gedaagde01] heeft medegedeeld dat de betonnen plaat verkeerd gezaagd zou zijn, geen enkele maal betwist dat hij de werkzaamheden niet juist zou hebben uitgevoerd. Sterker nog, [eiser01] geeft meerdere malen aan dat hij het ‘erg vervelend’ vindt dat het niet gelukt is de betonnen plaat uit de vloer te tillen. Op de concrete vraag van de kantonrechter of [eiser01] inderdaad op de verkeerde manier heeft gezaagd, heeft [eiser01] op de zitting slechts verklaard:
‘Hoe ik ook zaag, hij gaat er nooit uit zonder dat de randen uitgehakt worden’. Gelet hierop heeft [eiser01] naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende betwist dat hij de betonnen plaat niet heeft uitgezaagd op de manier zoals partijen vooraf hadden afgesproken.
2.5.
Op grond van bovenstaande is voldoende komen vast te staan dat [eiser01] de werkzaamheden niet heeft uitgevoerd op de wijze zoals was overeengekomen. Daarmee is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [eiser01] . Dat betekent echter nog niet dat [gedaagde01] daarom het overeengekomen bedrag van
€ 1.000,- niet hoeft te betalen. Dat zou wel het geval zijn als [gedaagde01] de overeenkomst met [eiser01] had ontbonden. Dat heeft hij echter niet gedaan en ook in deze procedure heeft hij geen ontbinding van de overeenkomst gevorderd.
2.6.
Bovendien is ontbinding van de overeenkomst in dit geval ook niet mogelijk. Daarvoor is immers nodig dat [eiser01] in verzuim is. Om dat verzuim in te laten treden had [gedaagde01] [eiser01] een redelijke termijn moeten geven om alsnog na te komen en er voor zorg te dragen dat de betonnen plaat alsnog zodanig zou worden gezaagd dat deze wel uit de vloer kon worden getild. Gebleken is dat [gedaagde01] aan [eiser01] op 14 juli 2022 per WhatsApp-bericht heeft medegedeeld dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd en hem heeft verzocht langs te komen om een en ander te herstellen. [eiser01] heeft in reactie daarop aan het einde van diezelfde dag medegedeeld dat hij de volgende dag (15 juli 2022) aan het eind van de ochtend daarvoor langs kon komen. [gedaagde01] heeft echter op 14 juli 2022 zelf al de nodige zaag- en hakwerkzaamheden aan de betonnen vloer verricht en heeft de volgende ochtend door middel van WhatsApp-berichten van 9:28 uur en 10:27 uur aan [eiser01] medegedeeld dat hij zelf opnieuw een kraan heeft geregeld en dat [eiser01] niet meer hoefde te komen. Daarmee heeft [gedaagde01] [eiser01] de kans ontnomen om alsnog zijn verplichtingen na te komen en ervoor te zorgen dat de betonnen plaat alsnog zodanig zou worden gezaagd dat deze wel uit de vloer kon worden getild. [eiser01] is daardoor niet in verzuim geraakt.
2.7.
[gedaagde01] heeft hiermee niet op de juiste manier gehandeld. Omdat van ontbinding van de overeenkomst geen sprake is en om bovengenoemde redenen ook geen sprake kan zijn, bestaat er geen reden voor [gedaagde01] om het overeengekomen bedrag van
€ 1.000,- niet te betalen. Dat bedrag wordt daarom toegewezen.
2.8.
De kantonrechter ziet geen aanleiding een hoger bedrag aan hoofdsom toe te wijzen dan het hiervoor genoemde bedrag van € 1.000,-. Het restant van de factuur van 20 juli 2022 van € 845,29 ziet - volgens [eiser01] - op meerwerk, maar hij heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat hij, bovenop de werkzaamheden waarvoor hij het bedrag van € 1.000,- in rekening heeft gebracht, (extra) werkzaamheden heeft uitgevoerd die buiten de overeengekomen diensten vallen én dat dit meerwerk tussen partijen is overeengekomen.
[gedaagde01] moet de wettelijke rente betalen
2.9.
Vast staat dat [gedaagde01] het bedrag van € 1.000,- niet binnen de op de factuur vermelde betalingstermijn heeft betaald. [eiser01] heeft [gedaagde01] in zijn WhatsApp-bericht van 25 oktober 2022 in gebreke gesteld en een termijn tot 28 oktober 2022 gegeven om alsnog te betalen, maar [gedaagde01] is niet tot betaling overgegaan. De gevorderde wettelijke rente vanaf 28 oktober 2022 over de hoofdsom van € 1.000,- wordt daarom toegewezen.
[gedaagde01] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
2.10.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [eiser01] heeft pas recht op een vergoeding als aan [eiser01] een brief is gestuurd waarin hij de kans heeft gekregen om binnen veertien dagen vanaf de dag nadat de brief bij [gedaagde01] is bezorgd alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). Geen van de door [eiser01] gestuurde aanmaningen voldoet echter aan de genoemde vereisten.
De tegeneis van [gedaagde01] wordt afgewezen
2.11.
[gedaagde01] wil dat [eiser01] een schadevergoeding van € 5.000,- aan hem betaalt omdat hij schade heeft geleden doordat [eiser01] zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Om aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding is echter vereist dat [eiser01] in verzuim is. Zoals hiervoor bij r.o. 2.6 al is geoordeeld is van verzuim aan de zijde van [eiser01] geen sprake. Dat betekent dat voor toewijzing van de door [gedaagde01] geëiste schadevergoeding geen aanleiding bestaat, nog daargelaten dat [gedaagde01] niet heeft toegelicht hoe het door hem geëiste bedrag precies is opgebouwd en hij de schade onvoldoende heeft onderbouwd.
Proceskosten
2.12.
[gedaagde01] krijgt in conventie voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Daarbij geldt echter dat de dagvaarding van [eiser01] zijn vordering en de grondslag daarvan in de dagvaarding zodanig summier en onsamenhangend heeft geformuleerd, dat voor de kantonrechter op basis daarvan onduidelijk was wat hem nu precies als grondslag voor het gevorderde ter beoordeling werd voorgelegd. Slechts door hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling is er daarin enige opheldering verschaft. Dat leidt er dan ook toe dat de dagvaardingskosten voor rekening van [eiser01] blijven en er ook geen punt gemachtigdensalaris voor de dagvaarding zal worden toegekend. Ook voor de mondelinge behandeling wordt geen gemachtigdensalaris toegewezen, omdat [eiser01] op die zitting niet is bijgestaan door een gemachtigde. Dit betekent dat [gedaagde01] met betrekking tot de proceskosten slechts wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 244,-.
2.13.
Omdat de tegeneis van [gedaagde01] wordt afgewezen moet [gedaagde01] in beginsel ook in reconventie de proceskosten betalen. Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie en het feit dat er in reconventie geen afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht, zullen die kosten aan de kant van [eiser01] op nihil worden gesteld.
2.14.
Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [1]
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 1.000,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 28 oktober 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 244,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af;
in reconventie
3.5.
wijst de vordering van [eiser02] af;
3.6.
veroordeelt [eiser02] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder01] tot vandaag worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853