ECLI:NL:RBROT:2023:11782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
10448265 CV EXPL 23-10399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over causaal verband tussen gebrekkig balkon en vochtproblemen

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, staat de vraag centraal of er een causaal verband bestaat tussen een gebrekkig balkon en de vochtproblemen die zich hebben voorgedaan in de woningen van de eiser. De eiser, eigenaar van een pand in Rotterdam, heeft huurders die klachten hebben geuit over vochtproblemen. De gedaagde, die eerder eigenaar was van een naastgelegen woning, heeft een balkon laten plaatsen, wat mogelijk de oorzaak van de klachten zou kunnen zijn. Na een onderzoek door de Lekdetectiecentrale (LDC) en een tegenonderzoek door EDL-gevelspecialist, wordt de aansprakelijkheid van de gedaagde betwist. De kantonrechter oordeelt dat het causaal verband tussen het door de eiser gestelde gebrek en de schade niet is komen vast te staan. De gedaagde heeft zijn aansprakelijkheid in eerste instantie erkend, maar kan deze intrekken nu de oorzaak van de schade niet vaststaat. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10448265 CV EXPL 23-10399
datum uitspraak: 1 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. K.L. Meijer,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.H. Sellmeijer.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 april 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 28 juni 2023 van [gedaagde01] , met één bijlage;
  • de brief van 16 oktober 2023 van [eiser01] , met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser01] .
1.2.
Op 27 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens [eiser01] : mevrouw [naam01] (partner en gemachtigd namens [eiser01] ), de heer [naam02] (aannemer), met de gemachtigde van [eiser01] ;
  • [gedaagde01] , met mr. S. Eernstman als gemachtigde.

2.De beoordeling

Samenvatting en conclusie
2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [eiser01] is eigenaar van het pand aan de [adres01] in Rotterdam. [eiser01] verhuurt de woningen in dit pand. Tot februari 2021 was [gedaagde01] eigenaar van de naastgelegen woning aan de [straatnaam01] 213 B. Medio 2020 heeft [gedaagde01] een balkon laten plaatsen aan de gevel van zijn woning. Vervolgens wordt er op 24 augustus 2020 door de huurders van [eiser01] van de woningen met nummer 219 B en 219 C geklaagd over vochtproblemen. Nadat [eiser01] zelf herstelwerkzaamheden heeft laten uitvoeren, maar het probleem nog steeds niet lijkt te zijn verholpen, wordt uiteindelijk in opdracht van [gedaagde01] een onderzoek uitgevoerd door de Lekdetectiecentrale (hierna: LDC). In eerste instantie erkent [gedaagde01] aansprakelijkheid voor het probleem. Op 29 januari 2021 schakelt [gedaagde01] EDL-gevelspecialist (hierna: EDL) in. EDL is het niet eens met het rapport van de LDC en heeft andere werkzaamheden uitgevoerd dan door LDC zijn geadviseerd.
[eiser01] eist in deze procedure dat [gedaagde01] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 12.221,55, bestaande uit de huurkorting die [eiser01] aan zijn huurders heeft gegeven en de herstelkosten die [eiser01] zelf heeft gemaakt. [gedaagde01] is het daar niet mee eens, omdat er volgens EDL voor de vochtproblemen een andere oorzaak is dan het door [gedaagde01] aangebracht balkon. [gedaagde01] betwist dan ook dat het balkon gebrekkig is. De kantonrechter geeft [gedaagde01] gelijk en wijst de vordering van [eiser01] af. Hierna wordt uitgelegd hoe tot dat oordeel is gekomen.
Het causaal verband tussen het door [eiser01] gestelde gebrek en de gestelde schade staat niet vast
2.2.
Op 16 januari 2021 heeft de LDC een onderzoek ter plaatste uitgevoerd. Volgens de LDC is de conclusie van het onderzoek dat de vochtplekken bij nummers 209 B en 209 C één op één overeenkomen met het balkon bij nummer 213 B, doordat het lood niet volledig is aangebracht. De LDC adviseert om het lood volledig aan te brengen en goed af te kitten. Daarnaast dienen de bouten te worden afgewerkt, zodat er geen water langs de muur naar beneden kan lopen, en moet de voorzijde bij de muur van het balkon goed worden afgedicht zodat daar geen water tussen kan komen.
2.3.
Naar aanleiding van dat onderzoek heeft [gedaagde01] de aansprakelijkheid voor de schade erkend en EDL ingeschakeld om de werkzaamheden te laten uitvoeren. EDL heeft het rapport van de LDC bestudeerd en ook een onderzoek op locatie uitgevoerd. Volgens EDL kloppen de constateringen van de LDC niet en is het enige wat voor herstel in aanmerking komt een kort stukje zijgevel dat uitsteekt buiten nummer 213. Dit heeft EDL vervolgens in februari 2021 hersteld door het stukje zijgevel van een impregneer laag te voorzien. Volgens EDL heeft de lekkage in ieder geval niet kunnen plaatsvinden als gevolg van de bevestigingsconstructie van het balkon.
2.4.
[eiser01] betwist de gestelde werkzaamheden door EDL. Vast staat wel dat er in ieder geval na de werkzaamheden door EDL (wat dat ook moge zijn) geen lekkages meer zijn gemeld. Hoewel uit het rapport van de LDC volgt dat de oorzaak van de lekkages wel te vinden is bij de constructie van het balkon, blijkt dit niet uit het feit de lekkages zijn verholpen terwijl de werkzaamheden zoals door de LDC zijn voorgesteld in ieder geval niet zijn verricht. Ook al heeft [gedaagde01] de bevindingen van EDL niet in het geding gebracht, dan kan op basis van het voorgaande er niet meer zonder meer van worden uitgegaan dat het rapport van de LDC – en daarmee de oorzaak van het probleem – juist is. Nu de stelplicht bij [eiser01] ligt en hij zijn stelling dat de vochtproblemen (en dus de schade) toch worden veroorzaakt door een gebrekkig balkon niet voldoende heeft onderbouwd, staat het causale verband tussen het door [eiser01] gestelde gebrek (de gebrekkige bevestiging van het balkon) en de gestelde schade dan ook niet vast.
Intrekken aansprakelijkheid
2.5.
In eerste instantie heeft [gedaagde01] na het rapport van de LDC zijn aansprakelijkheid erkend. Volgens [eiser01] kan [gedaagde01] nu niet meer terugkomen op die erkenning van zijn aansprakelijkheid en maakt daarbij de vergelijking met een verzekeraar die zijn erkenning van de aansprakelijkheid niet nog kan intrekken. Het klopt dat een verzekeraar in beginsel de erkenning van de aansprakelijkheid niet kan intrekken, maar die vergelijking gaat in dit verband niet op. Een verzekeraar is immers een professionele partij die tegenover een niet-professionele partij staat. In deze procedure gaat het om twee niet-professionele partijen. In de gegeven omstandigheden, waarbij uiteindelijk niet is vast komen te staan wat de oorzaak is van de schade, kan niet in redelijkheid van [gedaagde01] verlangd worden dat hij ondanks andere bevindingen van een door hem ingeschakelde deskundige hij toch moet blijven vasthouden aan zijn erkenning van zijn aansprakelijkheid. De omstandigheden zijn immers veranderd nadat hij zijn aansprakelijkheid heeft erkend. Dit zou mogelijk anders zijn in het geval de oorzaak van het probleem vast stond, [gedaagde01] zijn aansprakelijkheid zou erkennen en zou beloven alle herstelwerkzaamheden te vergoeden en hij pas achteraf, nadat de herstelwerkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt en dan ook niet meer vastgesteld kan worden wat de oorzaak is, hij zijn aansprakelijkheid zou intrekken. Daar is in dit geval geen sprake van, aangezien partijen nog aan het uitzoeken waren waar het probleem lag. De kantonrechter volgt het verweer dat [gedaagde01] zijn erkenning van zijn aansprakelijkheid niet meer kan intrekken dan ook niet.
2.6.
Omdat niet is vast komen te staan dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor door [eiser01] gestelde schade en de vordering reeds daarom moet worden afgewezen, komt de kantonrechter ook niet toe aan de beoordeling van de kosten die [eiser01] eist.
Proceskosten
2.7.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 396,-). Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet [eiser01] ook een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [1] De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering van [eiser01] af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag worden vastgesteld op € 792,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag;
3.3.
verklaart dit vonnis – voor wat betreft de proceskosten - uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
37555

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853