ECLI:NL:RBROT:2023:11768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/10/662380 / HA ZA 23-630
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele vorderingen inzake onrechtmatige concurrentie en geheimhouding tussen ER Capital Vermogensbeheer B.V. en Risq B.V.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2023, zijn drie provisionele vorderingen aan de orde gesteld door ER Capital Vermogensbeheer B.V. en [persoon 1] tegen Risq B.V. en [persoon 2]. De vorderingen betreffen een verbod om (voormalige) klanten te benaderen, een gebod tot geheimhouding en een gebod om afschriften te verstrekken. De eisers stellen dat Risq en [persoon 2] onrechtmatig hebben gehandeld door concurrerende activiteiten te ontplooien tijdens hun opdracht, wat heeft geleid tot schade voor ER Capital en [persoon 1]. De rechtbank heeft de vorderingen beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers onvoldoende belang hebben aangetoond voor de gevorderde voorlopige voorzieningen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en de eisers in de proceskosten veroordeeld. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor de conclusie van antwoord door Risq en [persoon 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/662380 / HA ZA 23-630
Vonnis in incident van 13 december 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ER CAPITAL VERMOGENSBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[persoon 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. T. Papachatzidis te Gorinchem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RISQ B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
2.
[persoon 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. B. van Mieghem te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ER Capital en [persoon 1] en Risq en [persoon 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende provisionele vorderingen ex artikel 223 Rv, met producties 1 t/m 12;
  • de incidentele conclusie van antwoord met betrekking tot de provisionele vorderingen, met producties 1 en 2;
  • de akte eiswijziging in incident, met producties 13 en 14;
  • de akte uitlaten eiswijziging in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De eis in de hoofdzaak

2.1.
ER Capital en [persoon 1] vorderen – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Risq en [persoon 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis althans onrechtmatig hebben gehandeld jegens ER Capital en [persoon 1] , om Risq en [persoon 2] hoofdelijk te veroordelen in de door ER Capital en [persoon 1] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, en om Risq en [persoon 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vorderingen leggen ER Capital en [persoon 1] – kort samengevat – het volgende ten grondslag. ER Capital heeft een aantal overeenkomsten (hierna gemakshalve: overeenkomst) van opdracht gesloten met Risq tot het verrichten van werkzaamheden op het gebied van sales, relatiemanagement en beleggingsbeleid. Risq (opdrachtnemer) en [persoon 2] (directeur-grootaandeelhouder (dga) van Risq) zijn tekortgeschoten in de nakoming van die verbintenis, althans hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens ER Capital en [persoon 1] door tijdens de duur van de opdracht concurrerende activiteiten voor te bereiden en uit te voeren, te weten het op grote schaal benaderen van de klanten van ER Capital met als doel en resultaat de beëindiging van hun klantrelatie bij ER Capital. Hierbij hebben Risq en [persoon 2] hun contractuele geheimhoudingsplicht geschonden en vertrouwelijke informatie gedeeld met een nieuwe opdracht/werkgever, te weten Bustelberg Effectenkantoor B.V. (hierna: Bustelberg). ER Capital en [persoon 1] hebben hierdoor schade geleden.

3.Het geschil in het incident

3.1.
ER Capital en [persoon 1] vorderen na hun eis te hebben gewijzigd – enigszins verkort weergegeven – in het incident uit hoofde van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):
  • i) dat Risq en [persoon 2] tot en met 30 juni 2024 wordt verboden om de in productie 14 van de akte eiswijziging in incident genoemde personen te benaderen met als doel hun (beoogde) relatie met de firma Weijerman vóór 1 juli 2024 te beëindigen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 500,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
  • ii) dat Risq en [persoon 2] hoofdelijk wordt geboden om zich te houden aan de geheimhoudingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst van opdracht, althans geheimhouding te betrachten, waarbij Risq en [persoon 2] wordt verboden om gebruik te maken van vertrouwelijke informatie die zij bij ER Capital hebben verkregen, waaronder contactgegevens van (voormalige) klanten van ER Capital en informatie uit de vermogensbeheerovereenkomsten ter zake van het beleggingsprofiel, het daarop afgegeven advies, de samenstelling van de modelportefeuille alsmede het beleggingsbeleid van de directie en dat Risq en [persoon 2] wordt verboden om deze informatie te delen met derden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 500,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
  • iii) dat Risq en [persoon 2] wordt geboden om een afschrift te verstrekken aan ER Capital en [persoon 1] van alle bescheiden waaruit de rechtsverhouding blijkt tussen Risq en [persoon 2] en Bustelberg alsmede alle bescheiden die betrekking hebben op de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht tussen Risq en Bustelberg d.d. 1 december 2022 alsmede alle bescheiden die zien op het overstappen van klanten van ER Capital naar Bustelberg en eventuele afspraken tussen Risq en [persoon 2] en Bustelberg inzake de klanten bij verbreking van de samenwerking met Risq en [persoon 2] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag of dagdeel dat Risq en [persoon 2] dit nalaten.
3.2.
Risq en [persoon 2] voeren verweer. Zij concluderen ER Capital en [persoon 1] in hun provisionele vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans deze aan hen te ontzeggen, met veroordeling van ER Capital en [persoon 1] in de proceskosten met wettelijke rente. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Eiswijziging

4.1.
De rechtbank staat de eiswijziging in het incident toe. Risq en [persoon 2] hebben geen bezwaar aangetekend tegen deze eiswijziging als zodanig en de rechtbank ziet ook ambtshalve geen bezwaar om de eiswijziging toe te staan. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [persoon 2] woonachtig is in België. Gelet hierop dient de rechtbank ambtshalve te toetsen of zij bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en, zo ja, welk recht van toepassing is.
4.3.
ER Capital en [persoon 1] hebben aangevoerd dat partijen in artikel 13 van de overeenkomst van opdracht de Rechtbank Rotterdam hebben aangewezen als bevoegde rechtbank. Risq en [persoon 2] zijn verschenen en hebben geen verweer gevoerd ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank is dan ook bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.
4.4.
In de overeenkomst van opdracht is bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op die overeenkomst. Daarnaast is op grond van artikel 6 lid 2 Rome-II Vo jo. artikel 4 lid 1 Rome-II Vo het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad die ziet op oneerlijke concurrentie het recht van het land waar de schade zich voordoet. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat de rechtbank Nederlands recht zal toepassen.
in het incident
4.5.
De vorderingen onder (i), (ii) en (iii) zijn ingesteld op de voet van artikel 223 Rv. De vordering onder (ii) vindt mede haar grondslag in artikel 5 Wet bescherming bedrijfsgeheimen en de vordering onder (iii) vindt mede haar grondslag in artikel 843a Rv. De vorderingen komen in het hiernavolgende separaat aan de orde.
(i)
Verbod om de in productie 14 genoemde personen te benaderen
4.6.
Uit artikel 223 Rv volgt dat iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van het geding, mits deze samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank stelt vast dat de gevraagde voorlopige voorziening onder (i) samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. Bij de beoordeling van de vraag of een incidentele vordering toewijsbaar is, dient de rechtbank het belang van ER Capital en [persoon 1] bij toewijzing van de vordering af te wegen tegen het belang van Risq en [persoon 2] om de afloop van de procedure af te wachten.
4.7.
ER Capital en [persoon 1] hebben gesteld dat zij voor de in productie 14 genoemde personen een kleine nabetaling zullen ontvangen van de firma Weijerman nu zij deze klanten daar hebben ondergebracht als gevolg van het onrechtmatig leegtrekken van het overgrote deel van het klantenbestand door Risq en [persoon 2] . Risq en [persoon 2] betwisten dat sprake is van een contractuele nabetalingsverplichting en voeren aan dat ER Capital en [persoon 1] geen belang hebben bij het gevorderde verbod omdat bescherming van het bedrijfsdebiet en het klantenbestand van ER Capital – op welk belang de vordering is gegrond – niet meer aan de orde is.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat ER Capital en [persoon 1] niet hebben betwist dat ER Capital momenteel geen klanten meer heeft. Zij heeft alleen aangevoerd dat de formele overdracht van het klantenbestand nog niet rond is. In de praktijk zijn de voormalige klanten van ER Capital ofwel ondergebracht bij de firma Weijerman ofwel overgestapt naar Bustelberg. Het resterende belang van ER Capital en [persoon 1] bij de provisionele vordering onder (i) bestaat zodoende (slechts) uit de nabetalingsverplichting (die door ER Capital en [persoon 1] zelf als ‘klein’ wordt aangeduid) en waarvan het bestaan wordt betwist. In dit kader overweegt de rechtbank dat ER Capital en [persoon 1] onvoldoende concreet (de hoogte van) een nabetalingsverplichting en daarmee hun belang hebben onderbouwd. ER Capital en [persoon 1] hebben weliswaar een bewijsaanbod gedaan ten aanzien van hun stelling, maar daar gaat de rechtbank vanwege het spoedeisende karakter van deze procedure aan voorbij.
4.9.
De conclusie is dat ER Capital en [persoon 1] het door hen gestelde bestaan van een nabetalingsverplichting onvoldoende hebben aangetoond. De provisionele vordering onder (i) zal dan ook wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
(ii)
Gebod om geheimhouding te betrachten en verbod om vertrouwelijke informatie te gebruiken en te delen
4.10.
Ten aanzien van de vordering onder (ii) stelt de rechtbank eveneens vast dat deze samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. Het betreft een voorlopige voorziening waarbij wederom een belangenafweging tegen de achtergrond van de resterende duur van de hoofdzaak en de proceskansen het beoordelingskader vormt.
4.11.
ER Capital en [persoon 1] stellen dat een vermogensbeheerder bij het aannemen van een nieuwe klant een profiel van die klant dient op te stellen, waarvoor een uitgebreide intake vereist is. Volgens ER Capital en [persoon 1] zijn geen intakegesprekken gevoerd met de klanten die van ER Capital zijn overgestapt. Hieruit concluderen zij dat Risq en [persoon 2] specifieke klantgebonden kennis die zij hebben opgedaan in de uitvoering van de opdracht voor ER Capital ter beschikking hebben gesteld aan Bustelberg. Dit zou Risq en [persoon 2] een onterecht concurrentievoordeel opleveren.
4.12.
Risq en [persoon 2] voeren hiertegen aan dat de overstap op initiatief van de klanten zelf heeft plaatsgevonden en dat die klanten ook zelf hun (contact)gegevens aan Bustelberg hebben verstrekt. [persoon 2] zou tegen de klanten slechts hebben gezegd dat hij zijn werkzaamheden bij Bustelberg zou voortzetten; Bustelberg verzorgde de overstap voor de klanten die zich bij haar meldden. Het betoog van ER Capital en [persoon 1] over
– onder meer – het ontbreken van intakegesprekken zou bovendien slechts op aannames zijn gebaseerd, die door Risq en [persoon 2] worden betwist.
4.13.
De rechtbank stelt wederom voorop dat door ER Capital en [persoon 1] niet is betwist dat ER Capital in de praktijk geen klanten meer heeft. Hierdoor valt niet goed in te zien wat in het huidige stadium van de procedure het belang is van ER Capital en [persoon 1] bij de gevorderde voorlopige voorziening. Er kan immers geen sprake zijn van dreiging dat Risq en [persoon 2] in strijd met hun contractuele geheimhoudingsplicht vertrouwelijke gegevens van klanten van ER Capital en [persoon 1] gebruiken; deze gegevens zijn inmiddels al in het bezit van Bustelberg dan wel in het bezit van de firma Weijerman en in dat laatste geval hebben ER Capital en [persoon 1] onvoldoende concreet aangetoond welk belang zij (en niet de firma Weijerman) hebben bij de gevorderde provisionele voorziening onder (ii). Voor het geval Risq en [persoon 2] in het verleden in strijd met hun geheimhoudingsplicht vertrouwelijke gegevens zouden hebben gebruikt, is dat iets wat in de hoofdzaak aan de orde kan komen; voor de provisionele vorderingen is dat niet doorslaggevend. De provisionele vordering onder (ii) zal dan ook worden afgewezen wegens onvoldoende belang.
(iii)
Gebod om afschriften te verstrekken
4.14.
ER Capital en [persoon 1] vorderen expliciet als voorlopige voorziening uit hoofde van artikel 223 Rv dat Risq en [persoon 2] wordt geboden om een afschrift te verstrekken van een aantal bescheiden. Zij stellen dat zij rechtmatig belang hebben bij inzage in en afschrift van die bescheiden.
4.15.
Artikel 223 Rv geeft de mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure. Een vordering op de voet van artikel 843a Rv heeft naar haar aard een definitief karakter en kan daarom niet gelden voor slechts de duur van een procedure. De informatie-uitwisseling na inzage of afschrift kan immers niet ongedaan worden gemaakt. Reeds om die reden wordt de vordering onder (iii) afgewezen.
Conclusie
4.16.
De vorderingen onder (i), (ii) en (iii) zullen worden afgewezen. Wat partijen in dat verband verder hebben gesteld hoeft niet te worden behandeld.
Proceskosten
4.17.
ER Capital en [persoon 1] worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van het incident veroordeeld. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 897,00 (anderhalf punt à € 598,00) aan salaris voor de advocaat van Risq en [persoon 2] en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals omschreven in de beslissing. De rechtbank neemt geen aparte beslissing over de nakosten (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853, r.o. 2.3).
in de hoofdzaak
4.18.
Aangezien Risq en [persoon 2] nog niet voor antwoord hebben geconcludeerd, wordt de zaak verwezen naar na te melden rolzitting opdat Risq en [persoon 2] dan een conclusie van antwoord kunnen nemen.
4.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt ER Capital en [persoon 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van Risq en [persoon 2] tot vandaag begroot op € 897,00, te vermeerderen met wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn voldaan,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 24 januari 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.
3533/2537/106