4.2.1.Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben betoogd dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen voor het onder 3 primair ten laste gelegde medeplegen van de beroving, de dood van [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) ten gevolge hebbend.
De officieren van justitie hebben hiertoe aangevoerd dat de inzittenden van de Skoda Fabia met kenteken [kenteken01] in de avond van 11 oktober 2021 betrokken waren bij het afposten van de pinner [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) bij de pinautomaat aan de Putsebocht te Rotterdam door een aantal keer op lage snelheid langs die pinautomaat te rijden. Bij die pinautomaat kan met Apple Pay worden betaald en het is een feit van algemene bekendheid dat dat fraudegevoelig is. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , uit de Skoda gestapt en direct naar de pinautomaat gelopen voor een ripdeal. Zij hebben daar de pinner [slachtoffer02] benaderd, ingesloten en met zijn rug tegen de muur geduwd op het moment dat [slachtoffer02] besloot weg te gaan. Er werd geweld tegen hem gebruikt door te duwen, trekken en slaan. In de tussentijd hebben meerdere transacties plaatsgevonden, waarbij de verdachte en de medeverdachten zeer dicht bij [slachtoffer02] stonden. De bestuurder van de Skoda, de medeverdachte [medeverdachte04] , heeft er vervolgens voor gezorgd dat hij de auto weer voorreed en de verdachte en de medeverdachten instapten, waarna zij de aftocht bliezen. Gelet op de wijze waarop de uitvoering van de beroving heeft plaatsgevonden, kan het niet anders zijn dan dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte04] , [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , te meer nu er sprake was van schimmige omstandigheden waaronder de transacties bij de pinautomaat plaatsvonden en de verdachte en de medeverdachten met elkaar een bepaald risico namen. Uit het korte tijdsbestek van de uitvoering van de beroving valt ook af te leiden dat op voorhand afstemming is geweest over de beroving. De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan het medeplegen van de beroving van [slachtoffer02] .
Nadat de Skoda met alle inzittenden was weggereden en ook [slachtoffer02] naar de rode Volkswagen Golf – die in een zijstraat geparkeerd stond en waarin zijn vrienden, waaronder [slachtoffer01] , op hem zaten te wachten – was teruggelopen, hebben beide auto’s elkaar bij de Korenbloemstraat getroffen, waarna een wilde achtervolging door de wijk Bloemhof begon.
Voor de inzittenden van de Skoda was het kennelijk noodzakelijk om de buit van de beroving veilig te kunnen stellen en de vlucht mogelijk te maken. Om de achtervolgers in de rode Volkswagen Golf af te schrikken dan wel af te remmen, is daarvoor de hulp van medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ), de schutter, ingeschakeld. Uit onderzoek is gebleken dat er mogelijkheden waren dat er contact is geweest tussen de verdachten in de Skoda Fabia en [medeverdachte05] . Alle verdachten hebben de betreffende avond gebruik gemaakt van een datasessie, zowel tijdens, als direct vóór en na het schietincident. Uit onderzoek naar de audiogegevens bij de camerabeelden blijkt dat ongeveer zeven seconden vóór het schieten vanuit de Skoda Fabia vermoedelijk de woorden “rood geef gas” werden geroepen en op de beelden is te horen dat er vervolgens extra gas gegeven wordt; mogelijk om de schutter de ruimte te bieden. Uit diverse opgenomen gesprekken die zich in het dossier bevinden, met onder andere een contact van de verdachte en de medeverdachten, [medeverdachte06] , volgt ook dat [medeverdachte05] de opdracht heeft gekregen om te schieten en dat hij dat heeft gedaan. Uit een tapgesprek tussen de broer en de moeder van [medeverdachte05] volgt dat zij tevens bespreken dat [medeverdachte05] “hun was gaan helpen”. Voornoemde gesprekken impliceren dat [medeverdachte05] door anderen is ingeschakeld en hen heeft geholpen door te schieten op de auto, waarin onder andere [slachtoffer01] zich bevond. Ten aanzien van de inzittenden van de Skoda is sprake van medeplegen van het schieten op de achtervolgende auto door [medeverdachte05] als onderdeel van de diefstal met geweld. Zonder een nauwe en bewuste samenwerking tussen de inzittenden van de Skoda en [medeverdachte05] was het immers nooit mogelijk geweest dat [medeverdachte05] op het juiste moment op de juiste auto schoot. Daarbij heeft de Skoda de Volkswagen Golf zelfs tegen de verkeersrichting in naar [medeverdachte05] toe geleid. De omstandigheid dat het geweld – dat uitgevoerd is door [medeverdachte05] – na een vijf minuten durende achtervolging plaatsvond, doet er niet aan af dat het geweld samenhangt met en gevolgd is op de eerdere beroving bij de pinautomaat. Uit het dossier volgt dat de beroving, de achtervolging en de schietpartij niet los van elkaar staan en dat sprake is van een causaal verband. De verdachten hadden gezamenlijk opzet op de beroving bij de pinautomaat, waarbij het voorzienbaar was dat het aanwenden van geweld noodzakelijk zou zijn om het beoogde doel te kunnen bereiken. De verdachten in de Skoda hebben op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het aanwenden van geweld, zoals het schieten met het vuurwapen. Bovendien is uit het dossier gebleken dat [medeverdachte05] over wapens beschikte en was het dan ook niet onverwachts voor de inzittenden van de Skoda dat [medeverdachte05] een vuurwapen heeft gebruikt. Gelet op het causale verband tussen het uitgeoefende geweld en de dood van [slachtoffer01] , kan de dood van [slachtoffer01] aan alle verdachten in de Skoda – alle verdachten van de beroving zaten namelijk vervolgens wederom in de Skoda en hebben zich niet gedistantieerd – worden toegerekend, aldus dit alles de officieren van justitie.
4.2.3.Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 oktober 2021 is de verdachte als één van de inzittenden van de Skoda Fabia met kenteken [kenteken01] naar de Putsebocht in Rotterdam gegaan. Aldaar is hij aanwezig geweest bij de pinautomaat en heeft hij bijgedragen aan de beroving van [slachtoffer02] , die aldaar plaatsvond.
Hieronder zal worden besproken hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Camerabeelden
Op de camerabeelden die in de avond van 11 oktober 2021 zijn opgenomen van de pinautomaat aan de Putsebocht – waarvan een beschrijving in het dossier zit en die tevens op de terechtzitting zijn bekeken – is het volgende te zien. Allereerst is zichtbaar dat de pinner [slachtoffer02] eerst door twee personen en daarna nog eens twee personen wordt benaderd en vervolgens door hen gezamenlijk wordt ingesloten. [slachtoffer02] wordt (tegen de muur) geduwd, op verschillende plekken vastgepakt, een aantal keer geslagen en er wordt in zijn zakken gevoeld. Daarnaast is te zien dat de vier personen tezamen om [slachtoffer02] heen staan, bij de pinautomaat bezig zijn en dat de verdachte die op de beelden wordt aangemerkt als ‘V4’ het incident vermoedelijk met een telefoon filmt.
Getuigenverklaringen
[slachtoffer02] heeft direct na het incident – toen hij bij zijn vrienden terug in de Volkswagen Golf was gestapt – gezegd dat hij beroofd was bij de pinautomaat en dat hij daarbij ook geslagen was. Later heeft hij bij de politie verklaard dat een geldbedrag dat hij had gepind bij hem was weggenomen door de jongens, evenals de iPhone 6+ die hij gebruikte om te pinnen. De jongens hadden hem geslagen opdat hij de code van zijn telefoon zou geven en hij heeft gezien dat de jongens ook zelf geld hadden gepind.
Getuige [getuige01] heeft bij de politie verklaard dat hij met zijn vrienden op 11 oktober 2021 eerst naar Tilburg naar een vriend van [slachtoffer02] is geweest en dat zij daarna naar de pinautomaat aan de Putsebocht waren gegaan, zodat [slachtoffer02] kon pinnen met Apple Pay, omdat hij geen bankpas bij zich had.
Historische transactiegegevens
Uit onderzoek naar de historische gegevens van de transacties bij de pinautomaat op 11 oktober 2021 blijkt dat er negen transacties hebben plaatsgevonden tussen 22:09 uur en 22:17 uur met een BUNQ-rekeningnummer op naam van [naam01] uit Tilburg, waarbij in totaal € 1120,- is opgenomen, verdeeld over die negen transacties. Uit vergelijkend politieonderzoek naar de beelden en de transacties blijkt dat [slachtoffer02] bij de eerste vier transacties alleen bij de pinautomaat stond en dat bij de overige vijf transacties zowel [slachtoffer02] als de overige vier personen op de beelden, dicht bij de pinautomaat stonden. Daarbij wordt opgemerkt dat [slachtoffer02] en degene die wordt aangemerkt als ‘V6’ op de beelden als enige twee pal voor de pinautomaat stonden.
Tapgesprek met ‘ [naam02] ’
Op 2 januari 2022 is om 10:34 uur een tapgesprek opgenomen tussen de verdachte en een man genaamd ‘ [naam02] ’. De verdachte zegt rond 10:49 uur tegen [naam02] (vertaald):
‘ik stond euh.. ze zien ook, ik stond wel op afstand. (…) Ik ging als een mongool filmen dat is mijn fout geweest.’
Herkenning
Verbalisant [verbalisant01] heeft in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2021 het volgende gerelateerd.
Tezamen met verbalisant [verbalisant02] heeft zij de beelden van de Putsebocht bekeken en het proces-verbaal met de beschrijving daarover opgemaakt op 3 november 2021. Op 15 december 2021 heeft zij de verdachte met diens advocaat opgehaald voor het verhoor en zijn ze samen naar de verhoorkamer gelopen. Vervolgens heeft zij de verdachte samen met verbalisant [verbalisant03] , gedurende 27 minuten, verhoord. Zij heeft tijdens het verhoor getypt en haar collega stelde grotendeels de vragen. Zij heeft aan de verdachte gevraagd om zich te verplaatsen, omdat zij hem niet goed kon verstaan en zien. De verdachte gaf hier gehoor aan en heeft zich toen verplaatst. Tijdens het gehele verhoor heeft de verbalisant goed zicht gehad op de verdachte. Zij zag dat de verdachte tijdens het verhoor meerdere malen naar zijn advocaat keek die rechtsachter hem zat, waardoor zij ook goed zicht had op het zijaanzicht van de verdachte. Voorts heeft de verbalisant gerelateerd dat zij na het zien van de camerabeelden en het afnemen van het verhoor de verdachte herkende als V4, één van de verdachten op de camerabeelden van de Putsebocht.
Door de raadsman is bepleit dat de kwaliteit van de camerabeelden onvoldoende is om een herkenning te kunnen doen. De beelden geven onvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende kenmerken om te kunnen zeggen dat de persoon die is aangemerkt als ‘V4’ op de beelden, de verdachte is. De herkenning door de verbalisant [verbalisant01] die de verdachte heeft verhoord en heeft gerelateerd dat zij hem op het moment van het verhoor heeft herkend als V4 op de beelden, is onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebruikt. De verbalisant laat immers in het geheel na om te beschrijven op basis van welke specifieke onderscheidende kenmerken zij die herkenning doet en op de beelden is te zien dat V4 een mondkapje over een groot deel van het gezicht, waar de verbalisant het over heeft, draagt, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt temeer indien de herkenning een voornaam bewijsmiddel vormt. De herkenning van een persoon op beeld kan, in het algemeen gesproken, plaatsvinden op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. Wetenschappers hebben aangetoond dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces (vgl. Hof Amsterdam, 6 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1632). Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoonsherkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang of de afbeeldingen voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De rechtbank heeft ter zitting kennis genomen van de bewegende beelden. Anders dan door de verdediging is gesteld, acht de rechtbank de bewegende beelden van voldoende kwaliteit om daar een herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank stelt vast dat de beelden van een zodanige kwaliteit zijn, dat daarop personen en zekere persoonskenmerken zijn waar te nemen. Daarbij wordt opgemerkt dat hoewel het camerabeeld van opzij komt en de persoon die wordt aangemerkt als ‘V4’ een mondkapje draagt, op de beelden goed zichtbaar is dat deze persoon het mondkapje een aantal keer naar beneden schuift – ook wanneer hij bezig is met een telefoon – en af en toe opzij kijkt in de richting van de camera. Voorts is van belang hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Zoals gezegd heeft verbalisant [verbalisant01] de verdachte op 15 december 2021 tezamen met een collega verhoord, waarbij zij de verdachte goed en gedurende langere tijd heeft kunnen bekijken en waarna zij heeft gerelateerd de verdachte te herkennen als V4.
Van feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank vindt de herkenning door de verbalisant [verbalisant01] betrouwbaar, gezien de kwaliteit van de beelden en gezien de fysieke ontmoeting die zij met de verdachte heeft gehad tijdens het politieverhoor. De rechtbank ziet daarnaast steun voor die herkenning in het (getapte) gesprek tussen de verdachte en ‘ [naam02] ’, waarin de verdachte zelf heeft aangegeven dat hij op een afstand stond en heeft gefilmd. Op de beelden is immers te zien dat degene die als V4 wordt aangemerkt, ook degene is die met een telefoon bezig is en de beroving vermoedelijk filmt.
De rechtbank acht de herkenning door de verbalisant [verbalisant01] , in combinatie met de andere bewijsmiddelen, dan ook bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Enkelbandgegevens, ANPR-gegevens Skoda en historische telecommunicatiegegevens
De locatiegegevens van de enkelband van de medeverdachte [medeverdachte01] zijn onderzocht en daaruit blijkt dat op 11 oktober 2021 is geregistreerd dat de enkelbandgebruiker tussen 22:12 uur en 22:19 uur aan de Putsebocht in Rotterdam was, met name ter hoogte van de locatie van de pinautomaat aldaar. Voorts is geregistreerd dat de gebruiker diezelfde avond om 20:35 uur in Dordrecht was, om 21:43 uur in de Rosier Faassenstraat in Rotterdam, om 22:22 uur in de Oostendamstraat in Rotterdam en vanaf 22:29 uur in de Disselstraat in Rotterdam.
Het telefoonnummer [nummer01] dat door de politie aan de medeverdachte [medeverdachte01] wordt toegeschreven is ook onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de door de provider verstrekte locaties over het zendmastgebruik overeenkomen met de locatiegegevens van de enkelband.
Uit een onderzoek naar de ANPR-gegevens van de Skoda Fabia met kenteken [kenteken01] volgt dat het kenteken op 11 oktober 2021 om 19:48 uur een hit gaf op de Maastunnel N-Z, om 20:47 uur een hit op de Laan der Verenigde Naties toerit A16, om 21:17 uur een hit op de Maastunnel Z-N en op 12 oktober 2021 om 01:42 uur een hit op de A16 links bij hectometerpaal 20.1 ter hoogte van de Van Brienenoordbrug.
Ook het telefoonnummer [nummer02] dat door de politie aan de medeverdachte [medeverdachte04] wordt toegeschreven is onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de telefoon met dat nummer op 11 oktober 2021 tussen 22:33 uur en 23:14 uur een zendmast aanstraalde op de [adres02] in Rotterdam. Uit onderzoek aan de hand van een TEMS-netwerkmeting van de Schiltmanstraat en de historische telecommunicatiegegevens van deze TEMS-netwerkmeting over de periode van 11 oktober 2021 van 22:00 uur tot 23:00 uur is gebleken dat de zendmastlocatie [adres02] met het daarbij behorende tijdstip van 22:33 uur zich binnen het zendmastbereik van de Schiltmanstraat bevond.
De telefoon die tijdens de doorzoeking aan de Rosier Faassenstraat – de woning van de zus van medeverdachte [medeverdachte04] – in beslag is genomen, te weten de iPhone XS Max met SIN-nummer [nummer03] , is eveneens onderzocht. Uit het politieonderzoek is gebleken dat de telefoon aan de medeverdachte [medeverdachte04] kan worden toegeschreven en op 11 oktober 2021 de volgende GPS-locaties heeft geregistreerd: tussen 21:38 uur en 21:49 uur de Rosier Faassenstraat, tussen 22:13 uur en 22:20 uur de Putsebocht, tussen 22:29 uur en 23:21 uur de Disselstraat en tussen 23:51 uur en 01:16 uur de kruising van de Rosier Faassenstraat en de Spanjaardstraat.
Verder is het telefoonnummer [nummer04] dat door de politie aan de medeverdachte [medeverdachte03] wordt toegeschreven onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de telefoon met dat nummer op 11 oktober 2021 tussen 17:40 uur en 20:30 uur gebruik maakte van zendmasten in Dordrecht, vanaf 21:38 uur van zendmasten in Rotterdam-West, vanaf 22:05 uur van zendmasten in Rotterdam-Zuid en om 22:32 uur van een zendmast op de [adres02] in Rotterdam.
Het telefoonnummer [nummer05] dat door de politie aan de verdachte wordt toegeschreven is ook onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de telefoon met dat nummer op 11 oktober 2021 om 22:14 uur gebruik maakte van een zendmast op de [adres03] in Rotterdam. Deze zendmast maakte deel uit van het resultaat van de TEMS-netwerkmetingen van de Schiltmanstraat en de Putsebocht. Uit het onderzoek is tevens gebleken dat het nummer tussen 22:37 uur en 22:39 uur een zendmast aanstraalde op de [adres02] in Rotterdam. Later zijn wederom TEMS-netwerkmetingen verricht van de locaties [adres01] in Rotterdam en [adres04] in Rotterdam, de verblijfplaatsen van de verdachte, en uit de resultaten van die metingen volgt dat over de zendmastlocatie [adres03] in Rotterdam niet gecommuniceerd kan worden vanaf de twee voornoemde adressen.
Door de raadsman is bepleit dat uit de telefoons die zijn aangetroffen niet kan worden afgeleid dat de verdachte aanwezig is geweest bij de Putsebocht. De raadsman bestrijdt dat de telefoon met het telefoonnummer [nummer05] onder de verdachte is aangetroffen bij zijn aanhouding. De telefoon met dat nummer is namelijk aangetroffen bij een doorzoeking in de woning waar medeverdachte [medeverdachte04] verbleef, aan de [straatnaam] . Dat maakt dat niet zomaar kan worden gezegd dat de telefoon van de verdachte is. De telefoon is niet aan de verdachte te linken. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat als al kan worden vastgesteld dat de telefoon aan de verdachte toebehoort, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de telefoon bij zich droeg op het moment van de beroving. Daarnaast is door de raadsman bepleit dat – ook al zou de verdachte de telefoon met het genoemde nummer bij zich hebben gehad op het moment van de beroving – het niet bij uitsluiting is vastgesteld dat de verdachte gewoon thuis bij zijn vader aan de Disselstraat was. Die woning bevindt zich immers op een steenworp afstand van de Putsebocht, de verdachte verbleef daar en is daar ook aangehouden. Het netwerkmetingsonderzoek van de politie is zeer summier en niet meer dan een momentopname. Uit het onderzoek blijkt niet op welk moment de meting precies is gedaan en of de meting heeft plaatsgevonden onder dezelfde omstandigheden als op 11 oktober 2021. De politie heeft geconcludeerd dat op het moment van die meting niet gecommuniceerd kon worden over de mast, maar dan blijft nog altijd de vraag bestaan of dat ook betekent dat die mast niet aangestraald kan worden.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Uit onderzoek is gebleken dat bij bevraging bij Logius Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties – Logius beheert producten en diensten voor de (digitale) overheid, waaronder DigiD – het telefoonnummer [nummer05] gekoppeld was aan de verdachte. Daarnaast is ook gebleken dat het telefoonnummer veelvuldig telefonisch contact had met één telefoonnummer, te weten het telefoonnummer dat – blijkens een zoekslag in de bedrijfsprocessensystemen van de politie – in gebruik was bij de (ex-)partner van de verdachte, met wie hij samen een kind heeft. Voorts is uit onderzoek gebleken dat de telefoon, waarin het nummer geregistreerd stond, de accountnaam ‘ [accountnaam01] ’ had. Uit eerder onderzoek naar het Facebookaccount van [accountnaam01] bleek dat die zoekopdracht één resultaat opleverde met de url: [website01] , met de opgegeven profielnaam [accountnaam01] en een geplaatste foto van 6 oktober, waarbij de persoon op die foto sterke gelijkenis vertoont met de foto van de verdachte uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie. Dat het telefoonnummer – ook in de nacht van 11 op 12 oktober 2021 – bij de verdachte in gebruik was, wordt tevens ondersteund door het feit dat op de telefoon, waarvan voornoemd nummer gebruik maakte, een Snapchatconversatie is aangetroffen die plaatsvond op 12 oktober 2021 rond 04:16 uur – dus kort na het incident – tussen de gebruiker van de telefoon en de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam01] ’, waarvan uit onderzoek is gebleken dat dit account in gebruik is bij de broer van de verdachte, [naam03] , waarin [naam03] tegen de verdachte zegt dat de boys hem al gingen verdenken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de telefoon met het telefoonnummer [nummer05] omstreeks het tijdstip van de beroving op 11 oktober 2021 de zendmast aan de [adres03] in Rotterdam nabij de plaats delict heeft aangestraald en dat de telefoonnummers van de medeverdachten, de enkelbandlocaties van de medeverdachte [medeverdachte01] en de ANPR-locaties van de Skoda rond het tijdstip van de beroving eveneens aanstralen bij, dan wel binnen het bereik zijn van de Putsebocht. Daarnaast kan uit de voornoemde gegevens worden afgeleid dat de overige reisbewegingen van de verdachten op de betreffende avond ook op elkaar aansluiten en overeenkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het derhalve vast komen te staan dat de verdachte op 11 oktober 2021 in de avond tezamen met de medeverdachten is geweest. De voornoemde gegevens, de herkenning door de verbalisant van de verdachte op de camerabeelden als zijnde ‘V4’ en de verklaring die de verdachte heeft afgelegd in het (getapte) gesprek met ‘ [naam02] ’ dat hij op een afstand stond en ging filmen, ondersteunen elkaar onderling en worden door de overige bewijsmiddelen ondersteund.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de verdachte één van de personen is geweest die [slachtoffer02] heeft beroofd op 11 oktober 2021. Daarbij oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de drie medeverdachten die bij de pinautomaat aanwezig waren, te weten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] . Naar het oordeel van de rechtbank kan immers met voldoende mate van zekerheid uit het dossier worden afgeleid dat de verdachten bekenden van elkaar zijn en op de betreffende avond in elkaars aanwezigheid waren. Uit de camerabeelden blijkt dat de vier verdachten tezamen [slachtoffer02] insluiten, dat [slachtoffer02] door meerderen van hen wordt geduwd, vastgepakt en geslagen en dat er in zijn zakken wordt gevoeld. Daarnaast is op de beelden te zien dat zij gezamenlijk om [slachtoffer02] heen staan en bij de pinautomaat bezig zijn.
Het verweer van de raadsman dat de rol van V4 zeer beperkt is geweest en diens bijdrage niet van voldoende gewicht is geweest, waardoor zijn rol niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking is geweest, wordt door de rechtbank verworpen. Op de beelden is immers te zien dat ook degene die als V4 wordt aangemerkt en dus de verdachte is, heeft bijgedragen aan de getalsmatige versterking en het insluiten van [slachtoffer02] . Hoewel de verdachte af en toe wat verderop gaat staan, staat hij meerdere malen zeer dicht bij [slachtoffer02] en de pinautomaat en op enig moment zelfs direct achter [slachtoffer02] .
De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat sprake is geweest van een bijdrage van voldoende gewicht aan de beroving aan de zijde van de verdachte en ook van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Zij hebben immers samengewerkt teneinde het slachtoffer [slachtoffer02] van het geld en de telefoon te beroven. De verklaring van de verdachte bij de politie dat hij niets verkeerds heeft gedaan, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De verdachte heeft door op voornoemde manier te handelen actief deelgenomen aan de feitelijke handelingen die bij de pinautomaat plaatsvonden en dat maakt dat de verdachte er blijk van heeft gegeven opzet te hebben gehad op het medeplegen van de straatroof. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van de straatroof dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafverzwarende omstandigheid ‘medeplegen van het wapengebruik door de schutter, met de dood ten gevolge hebbend’.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen van de verdachte ten aanzien van het wapengebruik door de schutter op de Volkswagen Golf.
De rechtbank stelt voorop dat het medeplegen van een strafbaar feit bewezen kan worden verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal ook dan van voldoende gewicht, voldoende significant, moeten zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aan de vereisten voor medeplegen voldaan.
Uit het dossier volgt dat de politie heeft gerelateerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat er contact is geweest vanuit de Skoda Fabia met de schutter. Weliswaar is het zeer wel denkbaar en derhalve niet uitgesloten dat één of meerdere van de inzittenden van de Skoda Fabia contact heeft/hebben gezocht met de schutter via een datasessie, maar op grond van het dossier is niet komen vast te staan dat er daadwerkelijk actief contact is geweest.
Als dat contact er wel al zou zijn geweest, blijkt evenmin uit het dossier door wie en met wie het contact heeft plaatsgevonden, op welke manier dat is gebeurd, wat de inhoud daarvan is geweest en of de overige inzittenden daarvan op de hoogte waren. Uit vaste rechtspraak volgt bovendien dat enkele wetenschap en zelfs instemming niet voldoende zijn om tot medeplegen te kunnen komen. Daar komt nog bij dat dit alles dan in een zeer korte tijdspanne van slechts enkele minuten zou moeten hebben plaatsgevonden.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk contact is geweest en gelet op hetgeen hiervoor overigens is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden vastgesteld dat de verdachte enige bijdrage, laat staan een bijdrage van voldoende gewicht, heeft geleverd aan het wapengebruik door de schutter op de auto. De rechtbank is van oordeel dat daar simpelweg onvoldoende bewijs voor is in het dossier.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de schutter niet is komen vast te staan.
De verdachte kan derhalve niet worden aangemerkt als medepleger van hetgeen strafverzwarend ten laste is gelegd onder feit 3, te weten het wapengebruik door de schutter met de dood van [slachtoffer01] ten gevolge hebbend en zal daarom daarvan partieel worden vrijgesproken.