ECLI:NL:RBROT:2023:11620

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
10/173196-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit en poging tot doodslag met afwijzing beroep op noodweer

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die zich schuldig heeft gemaakt aan vuurwapenbezit en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 juli 2022 in Rotterdam, waar de verdachte op klaarlichte dag op twee personen heeft geschoten. De verdachte had een vuurwapen bij zich en heeft meerdere keren geschoten, wat leidde tot ernstige beschuldigingen. Tijdens de rechtszaak werd een beroep op noodweer gedaan, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een situatie van noodzakelijke verdediging verkeerde, maar eerder aanvallend handelde. De officieren van justitie hadden een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De benadeelde partij, die ook betrokken was bij het incident, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat zijn eigen aandeel in de situatie niet kon worden genegeerd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/173196-22
Uitspraakdatum: 11 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
bijgestaan door mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 10 en 28 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. L.T.M. Verhoeven en mr. K.P. Mandos hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend.
Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1 impliciet primair en 2ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op,
voornoemde [medeverdachte 1] en voornoemde [medeverdachte 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet in de vorm van een automatisch vuurwapen en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van
de Categorie II , te weten meerdere kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
2.
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2.
Beroep op noodweer
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, op gronden zoals uiteengezet in de schriftelijke pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als verdedigend, maar als aanvallend te beschouwen zijn. Daar komt bij dat niet wordt voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. De verdachte had zich kunnen onttrekken aan de situatie, maar koos er in plaats daarvan voor om zijn vuurwapen te gebruiken. Het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
Een succesvol beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten - hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Onder bijzondere omstandigheden kan, hoewel sprake is van een (dreigende) wederrechtelijke aanranding, een beroep op noodweer niet worden aanvaard, omdat de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij gedragingen die zijn gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. [1]
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat op 10 juli 2022 in Rotterdam een vuurgevecht heeft plaatsgevonden, waarbij [medeverdachte 1] en de verdachte over en weer in elkaars richting hebben geschoten.
Over de toedracht van het incident hebben de verdachte en [medeverdachte 1] beiden een verklaring afgelegd. Deze verklaringen stemmen deels overeen, maar staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep op noodweer de verklaring van de verdachte als uitgangspunt nemen nu deze steun vindt in de resultaten van het forensisch onderzoek en de inhoud van het op 12 augustus 2022 opgenomen OVC-gesprek. Daar komt bij dat de verdachte vrij spoedig is gaan verklaren, nog voor hij kennis had van de inhoud van het dossier, dat zijn verklaring gedetailleerd en consequent is en bovendien dat hij in zijn verklaring ook zichzelf in grote mate belast.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn neef een afspraak had om een pistool te kopen en dat hij gewapend naar die afspraak is gegaan. De verdachte en zijn neef zijn op enig moment bij de verkopers ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) achterin de auto gestapt. Nadat de verdachte en zijn neef het aan te kopen pistool hadden geïnspecteerd en het geld hiervoor hadden overhandigd, richtten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden een vuurwapen op de verdachte en zijn neef. De verdachte is toen uit de auto gestapt. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op het moment dat hij uit de auto van [medeverdachte 1] stapte ofwel [medeverdachte 1] ofwel [medeverdachte 2] hoorde roepen: ‘Shoot them’ en dat er vervolgens vrijwel direct een schot werd gelost. De verdachte heeft hierop zijn wapen uit zijn jaszak gehaald. Na het tweede schot heeft de verdachte zijn wapen doorgeladen. Na het doorladen van zijn wapen stond de verdachte oog in oog met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] richtte zijn wapen op de verdachte en schoot in zijn richting. De verdachte voelde de kogel langs zijn lichaam vliegen. Daarop heeft de verdachte op een afstand van 3 à 4 meter meermalen op de kofferbak van de Mercedes geschoten opdat [medeverdachte 1] weg zou gaan. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat acht hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen afkomstig kunnen zijn uit het door de verdachte gehanteerde vuurwapen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen van [medeverdachte 1] in beginsel aan te merken als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte. De handelingen van de verdachte kunnen echter, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij, nadat [medeverdachte 1] had geschoten, zijn vuurwapen heeft gepakt en daarmee direct en meermalen heeft geschoten in de richting van de Mercedes waar [medeverdachte 1] stond. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van de verdachte daarmee niet als verdedigend, maar als (mede) aanvallend aan te merken, namelijk als zijnde gericht op de confrontatie met [medeverdachte 1] en de deelname aan het vuurwapengevecht/-geweld. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank ook dat de verdachte blijkens de resultaten van het forensisch onderzoek tenminste acht keer heeft geschoten. Dit brengt mee dat het beroep op noodweer niet kan worden aanvaard. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij hij op klaarlichte dag op de openbare weg, op zeer korte afstand en onder voor hem emotionele omstandigheden, gericht heeft geschoten op twee personen. Er mag van geluk worden gesproken dat de verdachte niemand dodelijk heeft getroffen. De verdachte heeft een vuurwapen meegenomen naar een afspraak ten behoeve van een wapentransactie dat hij vervolgens heeft gebruikt. Het voorhanden hebben van een vuurwapen verhoogt het risico op het gebruik daarvan, hetgeen zich hier heeft verwezenlijkt. Vuurwapengeweld, zeker in een woonwijk, veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 30 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en vuurwapenbezit. Dit weegt in het nadeel van verdachte mee.
Op de bewezenverklaarde feiten is slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende reactie. Bij de bepaling van de lengte van die gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de toedracht van het incident en het gegeven dat de neef van de verdachte daarbij om het leven is gekomen. De verdachte zal de gevolgen van dit onherroepelijke en onverwachte verlies altijd met zich moeten dragen. De rechtbank zal, rekening houdend met deze omstandigheden, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Mede in dat licht bezien acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [medeverdachte 1] , bijgestaan door mr. M.S.L. Leeflang, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering gelet op zijn eigen aandeel in de door hem vermeend geleden schade. De behandeling van de vordering levert daarmee immers naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
  • 45, 55, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [medeverdachte 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E Rabbie, voorzitter,
mr. L. Feraaune en mr. L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 december 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd/geschoten op,
althans in de richting van, voornoemde [medeverdachte 1] en/of voornoemde [medeverdachte 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet in de vorm van een automatisch vuurwapen / pistool / geweer / revolver en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van
de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456