ECLI:NL:RBROT:2023:11619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
10/175685-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit en poging tot doodslag na schietincident op metrostation Coolhaven

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991, die betrokken was bij een schietincident op 10 juli 2022 op het parkeerdek van metrostation Coolhaven in Rotterdam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor vuurwapenbezit en poging tot doodslag. Tijdens het incident heeft de verdachte meermalen op een persoon geschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat zijn handelen niet als verdedigend maar als aanvallend werd beschouwd. De verdachte werd vrijgesproken van doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij als pleger of medepleger verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer. De benadeelde partijen, waaronder de moeder en de zoon van het slachtoffer, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waar de schade op ziet. De rechtbank overwoog dat het vuurwapengeweld in de samenleving gevoelens van onveiligheid en angst veroorzaakt en dat de verdachte, met een strafblad voor vuurwapenbezit, een aanzienlijke gevangenisstraf verdiende.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/175685-22
Uitspraakdatum: 11 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 oktober en 28 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. L.T.M. Verhoeven en mr. K.P. Mandos hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
Inleiding
Op 10 juli 2022, rond 21.30 uur, heeft op het parkeerdek van metrostation Coolhaven in Rotterdam een schietincident plaatsgevonden, waarbij [volledige naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] of [achternaam slachtoffer] ) om het leven is gekomen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] .
Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vast staande feiten op 10 juli 2022
Vast staat dat op 10 juli 2022 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 2] ten behoeve van een transactie. [slachtoffer] is met [medeverdachte 2] meegereden naar deze afspraak. Op de afgesproken locatie, te weten een bouwterrein in Rotterdam, troffen zij [medeverdachte 1] en de verdachte. Aldaar nam [medeverdachte 2] plaats op de achterbank van de Mercedes waarin [medeverdachte 1] en de verdachte kort daarvoor waren gearriveerd. De verdachte was de bestuurder en [medeverdachte 1] was de bijrijder van de auto. Besloten werd naar een veiligere plek te rijden, namelijk het parkeerdek van metrostation Coolhaven. [medeverdachte 2] reed met [medeverdachte 1] en de verdachte mee en [slachtoffer] reed met de auto van [medeverdachte 2] achter de Mercedes aan. Na aankomst op het parkeerdek van metrostation Coolhaven heeft ook [slachtoffer] plaatsgenomen in de Mercedes, naast [medeverdachte 2] en achter de bestuurdersstoel.
Naar aanleiding van tussen de aanwezigen in de auto gerezen onenigheid zijn [slachtoffer] en [medeverdachte 2] op enig moment uitgestapt. Vast staat dat vervolgens buiten de auto een vuurgevecht heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte en [medeverdachte 2] over en weer hebben geschoten. Vast staat ook dat [medeverdachte 1] tijdens het vuurgevecht de auto niet verlaten heeft. [medeverdachte 2] heeft zich op enig moment verscholen achter geparkeerde auto’s. Daarop is de verdachte in de Mercedes gestapt en is, met [medeverdachte 1] als bijrijder, weggereden van het parkeerdek. [slachtoffer] is liggend op het parkeerdek aangetroffen. Reanimatie mocht niet meer baten. Bij onderzoek aan zijn lichaam is vastgesteld dat hij als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen door een schotverwonding in zijn borstkas is overleden.
Onderzoek plaats delict en munitieonderzoek
Op de plaats delict zijn meerdere hulzen en patronen aangetroffen. Rond het lichaam van [slachtoffer] zijn hulzen gevonden van het kaliber 7.65mm. Op de plaats waar de Mercedes had gestaan zijn hulzen en niet-verschoten patronen van twee verschillende kalibers gevonden, te weten 9mm en 7.65mm. In de Mercedes zijn meerdere hulzen van het kaliber 9mm aangetroffen. Tevens is in de Mercedes, onder het gaspedaal, één huls aangetroffen met het bodemstempel ‘CBC 9mm Luger’.
De rechtbank leidt uit het onderzoek aan de aangetroffen munitie af dat de hulzen zijn verschoten met drie verschillende vuurwapens.
De hulzen rond het lichaam van [slachtoffer] zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Crvena Zastava model M70. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 7.65mm Browning worden verschoten.
De 9mm Parabellum hulzen die zowel in als rondom de eerdere standplaats van de Mercedes lagen, zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Glock. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 9mm Parabellum worden verschoten.
De onder het gaspedaal van de Mercedes aangetroffen huls met bodemstempel CBC 9mm Luger is vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Ceska Zbrojovka, model 75 of 85. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 9mm Parabellum worden verschoten.
Forensische onderzoeksresultaten
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft aan de hand van de aangetroffen schotresten op de kleding van [slachtoffer] onder meer geconcludeerd dat de resultaten van het schotrestenonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen de 10 en 50 cm is geweest, dan wanneer deze kleiner is geweest dan 10 cm of groter dan 50 cm. Voorts is vergelijkend forensisch onderzoek gedaan aan de schotrestdeeltjes op de kleding van [slachtoffer] en de schotresten uit de aangetroffen hulzen. Volgens het NFI zijn de bevindingen van dit onderzoek veel waarschijnlijker wanneer de schotresten op de kleding van [slachtoffer] afkomstig zijn van het verschieten van de huls met bodemstempel ‘CBC 9mm Luger’ dan van een andere op de plaats delict aangetroffen huls.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is doodgeschoten van een afstand tussen de 10 en 50 cm met een wapen van het merk Ceska Zbrojovka. Gelet op het feit dat slechts één huls afkomstig uit dit wapentype is aangetroffen, en wel onder het gaspedaal van de Mercedes, concludeert de rechtbank dat het fatale schot is afgevuurd vanuit de auto. Het ligt immers niet voor de hand dat een huls die wordt uitgeworpen door een buiten de auto gehanteerd vuurwapen vervolgens in die auto wordt aangetroffen.
Verklaring [medeverdachte 2]
Over de toedracht en het verloop van het incident hebben de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elk een verklaring afgelegd. Deze verklaringen stemmen deels overeen, maar staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [medeverdachte 2] leugenachtig is en niet kan worden gebruikt voor de bewijsvoering.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat de verklaring van [medeverdachte 2] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar is om tot het bewijs te worden gebezigd. De rechtbank betrekt in haar oordeel niet alleen dat die onderdelen van de verklaring van [medeverdachte 2] die zij als redengevend aanmerkt in belangrijke mate steun vinden in andere, meer objectieve bewijsmiddelen, te weten de resultaten van het forensisch onderzoek en de inhoud van het op 12 augustus 2022 opgenomen OVC-gesprek. [medeverdachte 2] is vrij spoedig – en in elk geval als eerste van de drie verdachten – gaan verklaren, nog voor hij kennis droeg van de inhoud van het dossier. Zijn verklaring is gedetailleerd en innerlijk consistent en bovendien belast [medeverdachte 2] in zijn verklaring ook zichzelf in grote mate.
De rechtbank zal dan ook bij de vaststelling van de toedracht en het verloop van het incident de verklaring van [medeverdachte 2] als uitgangspunt nemen.
Wie heeft [slachtoffer] doodgeschoten?
Vast staat dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte elk over een wapen beschikten. Niet gebleken is dat [slachtoffer] ook een wapen had.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] en hij voor het eerst in de auto zijn geconfronteerd met vuurwapens. Nadat [slachtoffer] het geld ten behoeve van de afwikkeling van de transactie had overhandigd aan de verdachte, zijn [slachtoffer] en hij kruislings onder schot genomen; [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door de verdachte. De verdachte had een Glock en [medeverdachte 1] had ook een vuurwapen. [medeverdachte 2] beschikte zelf over een Zastava M70. Deze verklaring vindt op essentiële onderdelen steun in de resultaten van het munitieonderzoek. Niet alleen is gebleken dat de aangetroffen hulzen bij drie verschillende vuurwapens passen, maar ook dat deze passen bij exact de door [medeverdachte 2] genoemde types vuurwapens. Deze omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien met het feit dat de huls afkomstig van het wapentype waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten onder het gaspedaal in de Mercedes is aangetroffen, alsmede het feit dat [medeverdachte 1] op geen enkel moment de auto heeft verlaten, maken dat het niet anders kan dan dat hij, [medeverdachte 1] , de Ceska Zbrojovka voorhanden heeft gehad. Dat betekent dat de fatale kogel uit het vuurwapen van [medeverdachte 1] afkomstig is en dat hij de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte samen met [medeverdachte 1] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
In dit verband gaat het Openbaar Ministerie ervan uit dat de verdachte vooraf het plan had om [slachtoffer] en [medeverdachte 2] onder bedreiging van wapens geld afhandig te maken (een zogenaamde ‘ripdeal’). De verdachte heeft [medeverdachte 1] meegenomen om hem daarin bij te staan. [medeverdachte 1] moet dus op de hoogte zijn geweest van het plan. Met het oog op dit plan hebben zij allebei een vuurwapen meegenomen naar de ontmoeting. Het voorhanden hebben van vuurwapens is daarmee een belangrijk onderdeel van het vooraf opgevatte plan om een ripdeal te plegen, waarbij zij hun wapens zouden trekken en zo nodig zouden gebruiken.
De rechtbank volgt het Openbaar Ministerie niet in deze conclusie en overweegt daartoe als volgt. Voor de kwalificatie medeplegen is volgens vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde, intellectuele en/of materiële, bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank acht, anders dan het Openbaar Ministerie, niet bewezen dat bij het schieten op [slachtoffer] sprake is geweest van een, in de kern, nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering van de verdachte en [medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt niet van een vooropgezet plan of afspraken die zijn gemaakt voorafgaand aan het schietincident. De hiervoor beschreven feiten en omstandigheden zijn, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet zodanig dat daaraan het bewijs kan worden ontleend dat sprake was van een vooraf opgevat plan om een ripdeal te plegen en daarbij gebruik te maken van vuurwapens. Het enkele gegeven dat de verdachte en [medeverdachte 1] samen met een vuurwapen naar de ontmoeting met [slachtoffer] en [medeverdachte 2] zijn gegaan, is onvoldoende om tot die slotsom te komen. De rechtbank acht op basis van het voorhanden dossier dan ook niet bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte als pleger dan wel medepleger verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . Hij zal dan ook worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde.
4.2.
Feit 2 en 3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar in de richting van [medeverdachte 2] , maar niet gericht op [medeverdachte 2] heeft geschoten. De verdachte heeft uitsluitend in de lucht geschoten ter afdreiging.
Ten aanzien van feit 3 is geen verweer gevoerd.
Beoordeling [1]
Vast staat dat op 10 juli 2022 in Rotterdam een vuurgevecht heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en de verdachte. [2] [3] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte meermalen, gericht, op hem heeft geschoten. Die verklaring vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige] [4] en 2344, [5] inhoudende dat de man in het witte shirt schoot op de man in de zwarte jas. De man in het witte shirt stapte vervolgens in een zwarte Mercedes en reed weg. De man in het witte shirt is geïdentificeerd als de verdachte; de man in de zwarte jas als [medeverdachte 2] . [6] Ook bieden de camerabeelden in het dossier steun aan de verklaring van [medeverdachte 2] . Daarop is te zien dat de verdachte achter de Mercedes staat met gestrekte armen in de richting van [medeverdachte 2] . [7] De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij een automatisch vuurwapen van het merk Glock voorhanden had en dat hij daarmee heeft geschoten. [8]
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van voornoemde feitelijkheden vast dat de verdachte bewust heeft geschoten in de richting van [medeverdachte 2] . Het meermalen gericht schieten op een persoon levert zonder meer een poging tot doodslag op in de zin van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 2] door een kogel zou worden geraakt met als gevolg dat hij zou komen te overlijden.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op [medeverdachte 2] . De rechtbank zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van het hem onder 2 ten laste gelegde.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 10 juli 2022 in Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
2 en 3ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medeverdachte 2]
opzettelijk van het leven te beroven meerdere, kogels op en/of in de richting van
voornoemde [medeverdachte 2] heeft afgevuurd/geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder
3º van die wet in de vorm van een automatisch vuurwapen en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van
de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die
wet, van de Categorie II , te weten meerdere kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:

2. poging tot doodslag

3.
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2.
Beroep op noodweer
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, op gronden zoals uiteengezet in de schriftelijke pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 aan de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. De verdachte had zich kunnen onttrekken aan de situatie door weg te rijden. In plaats daarvan heeft hij ervoor gekozen de auto uit te stappen en te schieten op [medeverdachte 2] . Onder deze omstandigheden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe.
Oordeel van de rechtbank
Een succesvol beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten - hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Een beroep op noodweer kan evenwel niet aanvaard worden ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij gedragingen die zijn gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. [9]
De rechtbank heeft onder 4.2. bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [medeverdachte 2] en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Niet aannemelijk is geworden dat zich daaraan voorafgaand enige (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding in de richting van de verdachte heeft voorgedaan. Integendeel; uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat het de verdachte en [medeverdachte 1] waren die als eerste een wapen hebben getrokken en die wapens op [medeverdachte 2] en [slachtoffer] hebben gericht, waarna ook [medeverdachte 2] (buiten de auto) een vuurwapen heeft getrokken en er over en weer is geschoten. Het handelen van de verdachte is daarmee niet als verdedigend, maar als aanvallend aan te merken, namelijk als zijnde gericht op de confrontatie met [medeverdachte 2] en de deelname aan het vuurwapengevecht/-geweld. Dit brengt mee dat het beroep op noodweer niet kan worden aanvaard. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij hij op klaarlichte dag op de openbare weg meermalen gericht op een persoon heeft geschoten. Er mag van geluk worden gesproken dat er door de verdachte niemand dodelijk is getroffen. De verdachte heeft een vuurwapen meegenomen naar een afspraak ten behoeve van een wapentransactie dat hij vervolgens heeft gebruikt. Het voorhanden hebben van een vuurwapen verhoogt het risico op het gebruik daarvan, hetgeen zich hier heeft verwezenlijkt. Vuurwapengeweld, zeker in een woonwijk, veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 25 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Hiermee zal in het nadeel van de verdachte rekening worden gehouden.
Op de bewezenverklaarde feiten is slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende reactie. Bij de bepaling van de lengte van die gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Mede in dat licht bezien acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officieren van justitie gevorderd. Dit komt doordat de rechtbank vrijspreekt van feit 1.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] (moeder van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 76.101,40 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten.
  • Uitvaartkosten à € 4.194,50,-.
  • Kosten grafsteen à € 7.538,10,-.
  • Onderhoudsrecht begraafplaats à € 1.868,80,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 5.000,- gevorderd.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 57.500,- en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Affectieschade à € 17.500,00,-.
  • Shockschade à € 40.000,00,-.
8.2.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] (zoon van het slachtoffer), wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder [persoon A] , bijgestaan door mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 50.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde immateriële schade bestaat uit de volgende kostenposten.
  • Affectieschade à € 20.000 ,-.
  • Aantasting in de persoon door het wegvallen van de vaderfiguur à € 30.000,-.
8.3.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] (vader van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.614,41 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit kosten vliegticket om bij de begrafenis aanwezig te kunnen zijn à € 1.114,41,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 5.000,- gevorderd.
8.4.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 17.500,- en bestaat uit affectieschade.[benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] (partner van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 73.542,50 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenpost:
- Verlies aan verdienvermogen à € 8.542,50,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 15.000,- gevorderd.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 47.500,- en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Affectieschade à € 17.500,00,-.
  • Shockschade à € 30.000,00,-.
8.5.
[benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] (niet-erkende dochter van het slachtoffer), wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder [persoon B] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 115.600,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenpost.
- Gederfd levensonderhoud à € 15.600,-, subsidiair € 3.900,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 20.000,- gevorderd.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 80.000,- en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Affectieschade à € 20.000,-.
  • Aantasting in de persoon door het wegvallen van de vaderfiguur à € 30.000,-.
  • Shockschade à € 30.000,-.
8.6.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen allen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waar de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd op ziet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
  • 45, 55, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een;
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. L. Feraaune en mr. L Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 december 2023.
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen
meerdere, althans een, kogel(s) op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer] af
te vuren/te schieten, waardoor voornoemde [slachtoffer] in het lichaam is geraakt en
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medeverdachte 2]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen, meerdere, althans een, kogel(s) op en/of in de richting van
voornoemde [medeverdachte 2] heeft afgevuurd/geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de
Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, onder
3º van die wet in de vorm van een automatisch vuurwapen / pistool / geweer /
revolver en/of
(voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van
de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die
wet, van de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , p. 213 en 215.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , p. 263.
4.Het proces verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , p. 39 en 40.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige 2344, p.48-50.
6.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , p. 264.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 73 en 74.
8.De verklaring van de verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2023.
9.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456