4.1.Feit 1
Inleiding
Op 10 juli 2022, rond 21.30 uur, heeft op het parkeerdek van metrostation Coolhaven in Rotterdam een schietincident plaatsgevonden, waarbij [volledige naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] of [achternaam slachtoffer] ) om het leven is gekomen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] .
Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vast staande feiten op 10 juli 2022
Vast staat dat op 10 juli 2022 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 2] ten behoeve van een transactie. [slachtoffer] is met [medeverdachte 2] meegereden naar deze afspraak. Op de afgesproken locatie, te weten een bouwterrein in Rotterdam, troffen zij [medeverdachte 1] en de verdachte. Aldaar nam [medeverdachte 2] plaats op de achterbank van de Mercedes waarin [medeverdachte 1] en de verdachte kort daarvoor waren gearriveerd. De verdachte was de bestuurder en [medeverdachte 1] was de bijrijder van de auto. Besloten werd naar een veiligere plek te rijden, namelijk het parkeerdek van metrostation Coolhaven. [medeverdachte 2] reed met [medeverdachte 1] en de verdachte mee en [slachtoffer] reed met de auto van [medeverdachte 2] achter de Mercedes aan. Na aankomst op het parkeerdek van metrostation Coolhaven heeft ook [slachtoffer] plaatsgenomen in de Mercedes, naast [medeverdachte 2] en achter de bestuurdersstoel.
Naar aanleiding van tussen de aanwezigen in de auto gerezen onenigheid zijn [slachtoffer] en [medeverdachte 2] op enig moment uitgestapt. Vast staat dat vervolgens buiten de auto een vuurgevecht heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte en [medeverdachte 2] over en weer hebben geschoten. Vast staat ook dat [medeverdachte 1] tijdens het vuurgevecht de auto niet verlaten heeft. [medeverdachte 2] heeft zich op enig moment verscholen achter geparkeerde auto’s. Daarop is de verdachte in de Mercedes gestapt en is, met [medeverdachte 1] als bijrijder, weggereden van het parkeerdek. [slachtoffer] is liggend op het parkeerdek aangetroffen. Reanimatie mocht niet meer baten. Bij onderzoek aan zijn lichaam is vastgesteld dat hij als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen door een schotverwonding in zijn borstkas is overleden.
Onderzoek plaats delict en munitieonderzoek
Op de plaats delict zijn meerdere hulzen en patronen aangetroffen. Rond het lichaam van [slachtoffer] zijn hulzen gevonden van het kaliber 7.65mm. Op de plaats waar de Mercedes had gestaan zijn hulzen en niet-verschoten patronen van twee verschillende kalibers gevonden, te weten 9mm en 7.65mm. In de Mercedes zijn meerdere hulzen van het kaliber 9mm aangetroffen. Tevens is in de Mercedes, onder het gaspedaal, één huls aangetroffen met het bodemstempel ‘CBC 9mm Luger’.
De rechtbank leidt uit het onderzoek aan de aangetroffen munitie af dat de hulzen zijn verschoten met drie verschillende vuurwapens.
De hulzen rond het lichaam van [slachtoffer] zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Crvena Zastava model M70. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 7.65mm Browning worden verschoten.
De 9mm Parabellum hulzen die zowel in als rondom de eerdere standplaats van de Mercedes lagen, zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Glock. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 9mm Parabellum worden verschoten.
De onder het gaspedaal van de Mercedes aangetroffen huls met bodemstempel CBC 9mm Luger is vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Ceska Zbrojovka, model 75 of 85. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 9mm Parabellum worden verschoten.
Forensische onderzoeksresultaten
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft aan de hand van de aangetroffen schotresten op de kleding van [slachtoffer] onder meer geconcludeerd dat de resultaten van het schotrestenonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen de 10 en 50 cm is geweest, dan wanneer deze kleiner is geweest dan 10 cm of groter dan 50 cm. Voorts is vergelijkend forensisch onderzoek gedaan aan de schotrestdeeltjes op de kleding van [slachtoffer] en de schotresten uit de aangetroffen hulzen. Volgens het NFI zijn de bevindingen van dit onderzoek veel waarschijnlijker wanneer de schotresten op de kleding van [slachtoffer] afkomstig zijn van het verschieten van de huls met bodemstempel ‘CBC 9mm Luger’ dan van een andere op de plaats delict aangetroffen huls.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is doodgeschoten van een afstand tussen de 10 en 50 cm met een wapen van het merk Ceska Zbrojovka. Gelet op het feit dat slechts één huls afkomstig uit dit wapentype is aangetroffen, en wel onder het gaspedaal van de Mercedes, concludeert de rechtbank dat het fatale schot is afgevuurd vanuit de auto. Het ligt immers niet voor de hand dat een huls die wordt uitgeworpen door een buiten de auto gehanteerd vuurwapen vervolgens in die auto wordt aangetroffen.
Verklaring [medeverdachte 2]
Over de toedracht en het verloop van het incident hebben de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elk een verklaring afgelegd. Deze verklaringen stemmen deels overeen, maar staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [medeverdachte 2] leugenachtig is en niet kan worden gebruikt voor de bewijsvoering.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat de verklaring van [medeverdachte 2] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar is om tot het bewijs te worden gebezigd. De rechtbank betrekt in haar oordeel niet alleen dat die onderdelen van de verklaring van [medeverdachte 2] die zij als redengevend aanmerkt in belangrijke mate steun vinden in andere, meer objectieve bewijsmiddelen, te weten de resultaten van het forensisch onderzoek en de inhoud van het op 12 augustus 2022 opgenomen OVC-gesprek. [medeverdachte 2] is vrij spoedig – en in elk geval als eerste van de drie verdachten – gaan verklaren, nog voor hij kennis droeg van de inhoud van het dossier. Zijn verklaring is gedetailleerd en innerlijk consistent en bovendien belast [medeverdachte 2] in zijn verklaring ook zichzelf in grote mate.
De rechtbank zal dan ook bij de vaststelling van de toedracht en het verloop van het incident de verklaring van [medeverdachte 2] als uitgangspunt nemen.
Wie heeft [slachtoffer] doodgeschoten?
Vast staat dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte elk over een wapen beschikten. Niet gebleken is dat [slachtoffer] ook een wapen had.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] en hij voor het eerst in de auto zijn geconfronteerd met vuurwapens. Nadat [slachtoffer] het geld ten behoeve van de afwikkeling van de transactie had overhandigd aan de verdachte, zijn [slachtoffer] en hij kruislings onder schot genomen; [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door de verdachte. De verdachte had een Glock en [medeverdachte 1] had ook een vuurwapen. [medeverdachte 2] beschikte zelf over een Zastava M70. Deze verklaring vindt op essentiële onderdelen steun in de resultaten van het munitieonderzoek. Niet alleen is gebleken dat de aangetroffen hulzen bij drie verschillende vuurwapens passen, maar ook dat deze passen bij exact de door [medeverdachte 2] genoemde types vuurwapens. Deze omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien met het feit dat de huls afkomstig van het wapentype waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten onder het gaspedaal in de Mercedes is aangetroffen, alsmede het feit dat [medeverdachte 1] op geen enkel moment de auto heeft verlaten, maken dat het niet anders kan dan dat hij, [medeverdachte 1] , de Ceska Zbrojovka voorhanden heeft gehad. Dat betekent dat de fatale kogel uit het vuurwapen van [medeverdachte 1] afkomstig is en dat hij de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte samen met [medeverdachte 1] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
In dit verband gaat het Openbaar Ministerie ervan uit dat de verdachte vooraf het plan had om [slachtoffer] en [medeverdachte 2] onder bedreiging van wapens geld afhandig te maken (een zogenaamde ‘ripdeal’). De verdachte heeft [medeverdachte 1] meegenomen om hem daarin bij te staan. [medeverdachte 1] moet dus op de hoogte zijn geweest van het plan. Met het oog op dit plan hebben zij allebei een vuurwapen meegenomen naar de ontmoeting. Het voorhanden hebben van vuurwapens is daarmee een belangrijk onderdeel van het vooraf opgevatte plan om een ripdeal te plegen, waarbij zij hun wapens zouden trekken en zo nodig zouden gebruiken.
De rechtbank volgt het Openbaar Ministerie niet in deze conclusie en overweegt daartoe als volgt. Voor de kwalificatie medeplegen is volgens vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde, intellectuele en/of materiële, bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank acht, anders dan het Openbaar Ministerie, niet bewezen dat bij het schieten op [slachtoffer] sprake is geweest van een, in de kern, nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering van de verdachte en [medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt niet van een vooropgezet plan of afspraken die zijn gemaakt voorafgaand aan het schietincident. De hiervoor beschreven feiten en omstandigheden zijn, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet zodanig dat daaraan het bewijs kan worden ontleend dat sprake was van een vooraf opgevat plan om een ripdeal te plegen en daarbij gebruik te maken van vuurwapens. Het enkele gegeven dat de verdachte en [medeverdachte 1] samen met een vuurwapen naar de ontmoeting met [slachtoffer] en [medeverdachte 2] zijn gegaan, is onvoldoende om tot die slotsom te komen. De rechtbank acht op basis van het voorhanden dossier dan ook niet bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte als pleger dan wel medepleger verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . Hij zal dan ook worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde.