ECLI:NL:RBROT:2023:1158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/10/634723 / HA ZA 22-201
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en onrechtmatige werkzaamheden aan daktrim tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren, [eiseres01] en [gedaagde01], over de erfgrens tussen hun percelen en de gevolgen van onrechtmatige werkzaamheden aan de daktrim van de woning van [gedaagde01]. De rechtbank heeft op 15 februari 2023 vonnis gewezen in een procedure die begon met een dagvaarding op 28 februari 2022. De partijen hebben hun standpunten uiteengezet in een conventionele en reconventionele vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrens tussen de percelen loopt op de door het Kadaster vastgestelde plaats. Tevens is geoordeeld dat [eiseres01] onrechtmatig heeft gehandeld door een deel van de daktrim van [gedaagde01] te verwijderen en te vervangen zonder toestemming. De rechtbank heeft [eiseres01] veroordeeld tot het verwijderen van een hekwerk dat grensoverschrijdend was geplaatst en tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagde01] voor de kosten van herstel van de daktrim en de helft van de kadastrale kosten. De proceskosten zijn eveneens aan [gedaagde01] toegewezen, waarbij [eiseres01] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634723 / HA ZA 22-201
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Vlaardingen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.H. de Lange te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 februari 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 17 juni 2022, op grond waarvan partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de spreekaantekeningen van mr. Renzen;
  • het verhandelde ter mondelinge behandeling; hiervan is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] is sinds 3 oktober 1989 eigenaresse van het perceel aan de [adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] .
2.2.
[eiseres01] is sinds 16 mei 2019 eigenaresse van het perceel aan de [adres02] ( [postcode02] ) te [plaats02] . Zij heeft de woning toen op grond van koop geleverd gekregen van [naam01] (hierna: [naam01] ).
2.3.
De percelen van [eiseres01] en [gedaagde01] grenzen aan elkaar.
2.4.
In 2019 heeft [eiseres01] aan de achterzijde van haar woning (in de achtertuin) een uitbouw gerealiseerd en heeft zij de bestaande schutting in de achtertuin vervangen.
2.5.
Begin 2021 heeft [eiseres01] vanwege een lekkage aan het bitumen (garage)dak aan de voorzijde van de woning de bestaande daktrim van het dak verwijderd en een hogere goot aangebracht met een nieuwe (vierkante) daktrim.
2.6.
In april 2021 heeft [eiseres01] een (verticale) rij tegels van de oprit aan de voorzijde van de woning verwijderd en daarop een hekwerk met beplanting geplaatst.
2.7.
Tussen [eiseres01] en [gedaagde01] is op enig moment discussie ontstaan over de door [eiseres01] uitgevoerde werkzaamheden en (in dat verband) over de erfgrens tussen hun percelen.
2.8.
Op 28 mei 2021 heeft een kort geding tussen [eiseres01] en [gedaagde01] plaatsgevonden bij deze rechtbank. Op grond van het kortgedingvonnis van 14 juni 2021 is [eiseres01] (voor zover in dit kader relevant) veroordeeld om alle werkzaamheden aan en/of rondom de erfgrens van de percelen te staken en gestaakt te houden tot het moment waarop in een bodemprocedure is geoordeeld over de erfgrens tussen beide percelen en de rechtmatigheid van de uitgevoerde werkzaamheden of partijen daarover (anderszins) onherroepelijke afspraken hebben gemaakt.
2.9.
Op 14 september 2021 heeft een grensreconstructie van het Kadaster plaatsgevonden. Op de onderstaande kadastrale kaart (uit het relaas van bevindingen van 14 september 2021 van het Kadaster, door beide partijen als productie ingediend) zijn de percelen van partijen te zien (links bij nummer [nummer01] het perceel van [eiseres01] , rechts bij nummer [nummer02] het perceel van [gedaagde01] ) en is de kadastrale erfgrens aangeduid door middel van de rode stippellijn:
[afbeelding kadasterkaart]

3..De vorderingen

in conventie

3.1.
[eiseres01] vordert de rechtbank om, bij vonnis:
ten aanzien van de tuinen achter de woningen
i. voor recht te verklaren dat de erfgrens achter de woningen van [eiseres01] en [gedaagde01] loopt op de door het Kadaster vastgestelde plaats;
ten aanzien van de woningen
voor recht te verklaren dat de woningen scheidende muur mandelig eigendom is, en dat het [eiseres01] daarom vrij staat om ter plaatse van die muur en hetgeen daaronder en daarboven ligt, tot de helft van die muur werkzaamheden te verrichten;
althans en voor zover het [eiseres01] op grond van artikel 5:67 lid 1 BW slechts vrij zou staan werkzaamheden in de mandelige muur te verrichten, (primair) voor recht te verklaren dat de erfgrens loopt in het midden van de mandelige muur, althans (subsidiair) op de door het Kadaster vastgestelde plaats;
ten aanzien van de voortuin en de oprit
(primair) voor recht te verklaren dat de erfgrens door verjaring is komen te liggen op de plaats waar visueel gezien de erfgrens lag (zichtbaar aan de verschillende kleuren bestrating) en dus op de plaats waar nu het hekwerk staat, althans (subsidiair) loopt op de plek vanaf het verfstreepje en in een met de woningscheidende muur evenwijdige rechte lijn naar de voorzijde van de percelen, althans (meer subsidiair) op de door het Kadaster vastgestelde plaats;
en verder
[gedaagde01] te veroordelen in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het vonnis zijn voldaan;
het vonnis zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde01] concludeert tot toewijzing van de (meer) subsidiaire vorderingen van [eiseres01] ten aanzien van de tuinen achter de woningen zijnde een verklaring voor recht dat de erfgrens loopt op de door het Kadaster vastgestelde grens, onder afwijzing van het overige en met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank (voor zover relevant) hierna ingaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde01] vordert de rechtbank om, bij uitvoerbaar te verklaren vonnis:
I. [eiseres01] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van het op de oprit grensoverschrijdend geplaatste hekwerk en beplanting alsmede herstel van het tegelwerk op de oprit, deze werkzaamheden te verrichten binnen één maand na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 25.000,00;
II. [eiseres01] te veroordelen tot betaling van € 1.793,70, te vermeerderen met een prijsstijging van € 700,00 althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, zijnde de kosten voor herstel van de daktrim, dan wel (subsidiair) [eiseres01] te veroordelen tot herstel van de daktrim binnen één maand na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 25.000,00;
III. [eiseres01] te veroordelen tot betaling van € 482,50, zijnde de helft van de kadastrale kosten;
IV. voor recht te verklaren dat de aan de aanbouw aan de achterzijde van de woningen aangebrachte latten grensoverschrijdend geplaatst zijn;
V. [eiseres01] te veroordelen in de proces- en nakosten van de procedure.
3.5.
[eiseres01] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde01] .
3.6.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank (voor zover relevant) hierna ingaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk behandeld.
De uitbouw aan de achterzijde van de woningen
4.2.
Vordering i. in conventie en vordering IV. in reconventie hebben betrekking op de door [eiseres01] gerealiseerde uitbouw aan de achterzijde van de woning.
4.3.
Tussen [eiseres01] en [gedaagde01] is niet in geschil dat de uitbouw van [eiseres01] op de erfgrens is geplaatst. De rechtbank stelt aldus vast dat de erfgrens achter de woningen van [eiseres01] en [gedaagde01] loopt op de door het Kadaster vastgestelde plaats en dat de uitbouw van [eiseres01] tot op de erfgrens is geplaatst. Daarmee is vordering i. in conventie toewijsbaar.
4.4.
[gedaagde01] voert ter onderbouwing van haar reconventionele vordering aan dat de aan de uitbouw bevestigde latten aan respectievelijk de onderzijde en de bovenzijde van de uitbouw en de daktrim grensoverschrijdend zijn aangebracht. Zij heeft onderstaande foto in het geding gebracht waarop dat te zien is. Om een beroep op verjaring door [eiseres01] te voorkomen indien en voor zover [gedaagde01] zelf ook een uitbouw wil realiseren, aansluitend op de uitbouw van [eiseres01] (waarbij de latten dus verwijderd zouden moeten worden), vordert [gedaagde01] in reconventie een verklaring voor recht dat de voornoemde latten grensoverschrijdend zijn geplaatst.
4.5.
[eiseres01] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de latten aan haar uitbouw boven de grond van [gedaagde01] zijn aangebracht. Los daarvan blijkt uit de door [gedaagde01] overgelegde foto (hierboven) dat de latten van de uitbouw boven haar grond zijn aangebracht.
4.6.
Vordering IV. in reconventie van [gedaagde01] wordt daarom toegewezen.
Het hekwerk op de oprit
4.7.
Vordering iii. in conventie en vordering I. in reconventie hebben betrekking op de voortuin en de oprit. De onderstaande foto’s geven de feitelijke situatie weer vóór (de eerste foto) en ná (de tweede foto) de uitvoering van de werkzaamheden aan de oprit door [eiseres01] :
4.8.
Het hekwerk is in het verlengde van de zichtbare witte muur tussen de woningen van partijen geplaatst, zoals te zien is op bovenstaande (door [eiseres01] in het geding gebrachte) foto (waarop het perceel van [eiseres01] zich aan de rechterkant van het hekwerk bevindt en het perceel van [gedaagde01] aan de linkerkant). De rechtbank stelt vast dat het hekwerk en beplanting van [eiseres01] volgens de kadastrale kaart (onder 2.9) volledig op het perceel van [gedaagde01] staan. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de witte muur (in het verlengde waarvan het hekwerk is geplaatst, zie de foto hiervoor) op het perceel van [gedaagde01] staat.
4.9.
[eiseres01] stelt dat de kadastrale erfgrens hier niet de juridische erfgrens weergeeft en dat het hekwerk op haar eigen perceel staat. Zij stelt primair dat de erfgrens loopt op de plaats waar de beide opritten werden gescheiden door een afwijkende bestrating, waar nu het hekwerk is geplaatst. Volgens [eiseres01] zijn partijen en hun rechtsvoorgangers er gedurende meer dan 20 jaren (in elk geval sinds 13 januari 1999, toen [naam01] eigenaar werd van de woning) van uitgegaan dat de erfgrens op die plaats (tot de afwijkende bestrating van de oprit van [gedaagde01] ) liep en uitkwam in het midden van de witte muur tussen de woningen.
4.10.
[gedaagde01] betwist dat [eiseres01] een beroep op verjaring toekomt. Zij heeft onder verwijzing naar een door haar in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [naam01] betoogd dat partijen (dan wel hun rechtsvoorgangers) er juist altijd van uit zijn gegaan dat de gehele witte muur aan de voorzijde van de woningen op het perceel van [gedaagde01] stond. In de schriftelijke verklaring van [naam01] staat (voor zover relevant): “De gehele muur in het midden van de oprit staat op grond van de familie [gedaagde01] . (…) Dit is gedurende 1998-2019 niet veranderd geweest en ten tijde toen ik dit huis kocht (1998) bestond deze erfgrens ook al.”
Verder voert [gedaagde01] aan dat ook uit het patroon waarin de terrastegels waren gelegd van een visuele afscheiding tussen beide percelen blijkt. Deze visuele afscheiding kwam exact aan het einde van de gehele witte muur aan de voorzijde uit, en niet, zoals [eiseres01] stelt, in het midden van de muur.
4.11.
De rechtbank overweegt het volgende. [eiseres01] moet voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring (artikelen 3:105 lid 1 BW, 3:106 BW en 3:314 lid 2 BW) stellen en bij betwisting door [gedaagde01] onderbouwen dat zij dan wel haar rechtsvoorgangers gedurende twintig jaar het onafgebroken en ondubbelzinnig bezit hebben gehad van het gedeelte van de oprit tot het geplaatste hekwerk. Hierin is [eiseres01] niet geslaagd.
4.12.
[eiseres01] heeft in het licht van de inhoud van de schriftelijke verklaring van [naam01] onvoldoende concrete feiten naar voren gebracht waaruit blijkt dat partijen en hun rechtsvoorgangers er gedurende meer dan 20 jaren van zijn uitgegaan dat de erfgrens zich op de plaats van het hekwerk bevindt. [naam01] heeft immers verklaard dat de gehele muur in het midden van de oprit op de grond van [gedaagde01] staat. Dat betekent dat het hekwerk – dat in het verlengde van die muur is geplaatst – ook volledig op het perceel van [gedaagde01] staat en derhalve grensoverschrijdend is geplaatst. Het patroon van de terrastegels (te zien op de eerste foto onder 4.6) onderschrijft het standpunt van [gedaagde01] , niet dat van [eiseres01] .
De rechtbank laat in het midden of sprake is van ondubbelzinnig bezit van de strook van de oprit door [eiseres01] zelf, want de verjaringstermijn van twintig jaren sinds het moment waarop [eiseres01] eigenaar is geworden c.q. het moment waarop zij het hekwerk heeft geplaatst is in dat geval niet voltooid.
4.13.
[eiseres01] heeft bij herhaling naar voren gebracht dat zij het hekwerk heeft geplaatst op de plek waar volgens haar de erfgrens liep, namelijk in lijn met de witte muur tussen de twee woningen. Voor zover [eiseres01] in dit kader betoogt dat de juridische erfgrens van de opritten zich bevindt in het verlengde van het midden van de muur tussen de woningen van partijen omdat die muur mandelig is in de zin van artikel 5:62 lid 2 BW, geldt dat ook dat standpunt onjuist is. Ter zitting is aan de orde gekomen dat de woningen van partijen niet geschakeld zijn. De woningen zijn ook niet gelijktijdig gebouwd. De woning van [gedaagde01] is in 1958 gerealiseerd, de woning van [eiseres01] een jaar later. De woningen grenzen aan elkaar door middel van de beide garages (aanbouwen) aan de voorzijde. De aanbouwen aan de voorzijde van de woningen zijn niet gelijktijdig gerealiseerd. [gedaagde01] heeft in dat kader aangevoerd dat de witte muur geheel op haar eigen grond is gesitueerd en dat de muur van [eiseres01] daartegenaan is gebouwd. Dat heeft [eiseres01] verder niet (gemotiveerd) weersproken. Bij die stand van zaken moet het standpunt van [eiseres01] dat de witte muur mandelig is in de zin van artikel 5:62 lid 2 BW worden verworpen.
4.14.
Ook het subsidiaire betoog van [eiseres01] – dat de erfgrens loopt op de plaats van het verfstreepje op de muur tussen de woningen in een rechte lijn naar voren, omdat de rechtsvoorganger van [eiseres01] ( [naam01] ) en [gedaagde01] die lijn van het verfrandje minstens 30 jaar in een rechte lijn naar voren hanteerden als erfgrens – houdt gelet op voorgaand oordeel geen stand. In het licht van de schriftelijke verklaring van [naam01] heeft [eiseres01] onvoldoende concrete feiten gesteld ter onderbouwing hiervan. De eigen stellingen van [gedaagde01] in de kortgedingprocedure (zoals door [eiseres01] naar voren is gebracht) vormen ook geen aanwijzing voor de juistheid van het subsidiaire standpunt van [eiseres01] .
4.15.
De rechtbank stelt derhalve vast dat de erfgrens aan de voorzijde van de woningen op de door het Kadaster vastgestelde perceelsgrens loopt en dat [eiseres01] het hekwerk op de grond van [gedaagde01] – dus grensoverschrijdend – heeft geplaatst. Het voorgaande betekent dat de rechtbank vordering I. in reconventie zal toewijzen, met dien verstande dat [eiseres01] een termijn van drie maanden (in plaats van een maand) zal krijgen om aan de veroordeling te voldoen. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen.
4.16.
De meer subsidiaire vordering van [eiseres01] om voor recht te verklaren dat de erfgrens zich bevindt op de door het Kadaster vastgestelde plaats zal worden afgewezen omdat onvoldoende is gebleken dat [eiseres01] daar nog voldoende zelfstandig belang bij heeft. De rechtbank heeft in dit vonnis reeds geoordeeld over de erfgrens en partijen op dat punt de gevraagde duidelijkheid verschaft. Vordering iii. in conventie zal in zijn geheel worden afgewezen. Dat de kadastrale grens tussen de percelen de erfgrens is en als zodanig gerespecteerd moet worden, volgt uit voorgaand oordeel.
De daktrim
4.17.
Vordering ii. in conventie en vordering II. in reconventie hebben betrekking op de daktrim aan de voorzijde van de woningen.
4.18.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres01] aan de voorzijde van de woningen een stukje daktrim tot (ongeveer) in het midden van de muur heeft verwijderd en daarop een nieuwe daktrim heeft geplaatst. De onderstaande foto geeft de huidige feitelijke situatie weer:
4.19.
Op de foto is te zien dat de daktrim van [eiseres01] (rechts) iets hoger ligt dan de daktrim van [gedaagde01] (links). Ongeveer in het midden van de muur is een klein stukje daktrim te zien dat [eiseres01] heeft aangebracht. Dit stukje daktrim is aangebracht boven de witte muur tussen de woningen van partijen die op het perceel van [gedaagde01] staat.
4.20.
[eiseres01] stelt dat zij na de reparatie van een lekkage van de daktrim aan de voorzijde van haar woning een nieuwe daktrim tot aan de erfgrens heeft aangebracht.
De nieuwe daktrim, inclusief het bovengenoemde kleine stukje daktrim, komt in het midden van de mandelige muur tussen de woningen van [eiseres01] en [gedaagde01] uit en vormt daarom, aldus [eiseres01] , geen inbreuk op de eigendomsrechten van [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft dit betwist.
4.21.
De stelling van [eiseres01] dat sprake is van een mandelige scheidsmuur in de zin van artikel 5:62 lid 2 BW en dat zij tegen deze muur mag aanbouwen en daarin tot op de helft der dikte andere werken mag aanbrengen, faalt gelet op het oordeel van de rechtbank onder 4.13. De muur is dus ook niet de erfgrens tussen de percelen gaan vormen, zoals [eiseres01] heeft gesteld.
4.22.
Gelet op het voorgaande ligt vordering ii. in conventie voor afwijzing gereed. De meer subsidiaire vordering van [eiseres01] om voor recht te verklaren dat de erfgrens zich bevindt op de door het Kadaster vastgestelde plaats zal worden afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat [eiseres01] daar nog voldoende zelfstandig belang bij heeft. De rechtbank heeft in dit vonnis reeds geoordeeld over de loop van de erfgrens tussen de percelen en partijen op dat punt de gevraagde duidelijkheid verschaft. Vordering ii. in conventie zal in zijn geheel worden afgewezen. Dat de kadastrale grens de erfgrens is en als zodanig gerespecteerd moet worden, volgt uit het voorgaande.
4.23.
[gedaagde01] vordert in reconventie primair betaling van [eiseres01] van de kosten van herstel van de daktrim, die zij (onder overlegging van de offerte van Timmers Renovatie) begroot op € 1.793,70, te vermeerderen met een prijsstijging van € 700,00, en subsidiair herstel van de daktrim. Daaraan legt zij ten grondslag dat [eiseres01] , zonder overleg en zonder dat daartoe noodzaak bestond, een stuk van de daktrim van [gedaagde01] heeft verwijderd. [gedaagde01] weerspreekt dat zij [eiseres01] toestemming heeft gegeven voor die werkzaamheden. Het contact tussen partijen gaf geen aanleiding te vermoeden dat [eiseres01] een stuk van de daktrim van [gedaagde01] zou verwijderen en een ander stuk terug zou plaatsen. Het verwijderen van de daktrim zonder toestemming is een onrechtmatige daad. [gedaagde01] wenst dat haar daktrim wordt hersteld, in die zin, dat deze uit één stuk is vervaardigd en visueel in lijn is met de kadastrale erfgrens (die, vanaf de voorzijde bezien, niet tot het midden van de witte muur maar rechts daarvan loopt).
4.24.
[eiseres01] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door een stuk daktrim van [gedaagde01] te verwijderen en voert aan dat zij toestemming aan [gedaagde01] heeft gevraagd en heeft verkregen. Zij verwijst in dat kader naar diverse Whatsapp-gesprekken met (de dochters van) [gedaagde01] . Verder betwist [eiseres01] de hoogte van de gevorderde schade. In de geoffreerde prijs zit ook herstel van betonrot, terwijl niet gesteld of gebleken is dat dit door [eiseres01] is veroorzaakt. Hooguit een bedrag van € 750,00 op de offerte houdt verband met de vervanging van de daktrim. Ook betwist [eiseres01] de prijsstijging van € 700,00 en voert zij aan dat dit geen redelijke kosten voor vervanging zijn.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres01] onrechtmatig heeft gehandeld door een stuk daktrim van [gedaagde01] te verwijderen en te vervangen. Uit de door [eiseres01] overgelegde Whatsapp-correspondentie met (de dochters van) [gedaagde01] blijkt wel dat er is gecorrespondeerd over het feit dat [eiseres01] werkzaamheden aan haar daktrim zou gaan uitvoeren, maar daarin is niet te lezen dat [eiseres01] van plan is een deel van de daktrim van [gedaagde01] te vervangen en dat (de dochters van) [gedaagde01] uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven voor verwijdering en vervanging van een stuk van haar eigen daktrim. Dat [eiseres01] toestemming van (de dochters van ) [gedaagde01] heeft gekregen voor het vervangen van het stukje daktrim is onvoldoende onderbouwd. Aldus heeft [eiseres01] onvoldoende betwist onrechtmatig jegens [gedaagde01] te hebben gehandeld bij het uitvoeren van de werkzaamheden aan de daktrim.
4.26.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [eiseres01] de schade van [gedaagde01] als een gevolg van het onrechtmatig handelen moet vergoeden. Zonder het onrechtmatig handelen van [eiseres01] zou de woning van [gedaagde01] immers nog beschikken over een daktrim dat uit één stuk is vervaardigd en visueel in lijn is met de kadastrale erfgrens. [gedaagde01] heeft ter zitting niets ingebracht tegen de betwisting van [eiseres01] van het als primair gevorderde schadebedrag van € 1.793,70 en de (niet door [gedaagde01] onderbouwde) prijsstijging van € 700,00. De rechtbank zal vordering II. in reconventie van [gedaagde01] daarom toewijzen tot een bedrag van € 750,00.
Kadastrale kosten
4.27.
[gedaagde01] vordert in reconventie (vordering III.) betaling van € 482,50, zijnde de helft van de kosten van het Kadaster (€ 965,00) in verband met de uitgevoerde grensreconstructie. [gedaagde01] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat zij deze kosten noodzakelijkerwijs heeft gemaakt om [eiseres01] ervan te overtuigen dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. [eiseres01] betwist de vordering en voert aan dat een wettelijke grondslag ontbreekt.
4.28.
De gevorderde kadastrale kosten zijn kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [eiseres01] (artikel 6:96 lid 2 sub c BW), want zij zijn gemaakt om het onrechtmatig handelen door [eiseres01] (door inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [gedaagde01] ) vast te stellen. De rechtbank zal deze vordering toewijzen nu de eigendomsinbreuk door [eiseres01] in rechte is vastgesteld.
Proceskosten en nakosten
4.29.
[eiseres01] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] in conventie en in reconventie worden veroordeeld.
4.30.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] in conventie worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.510,00
4.31.
De kosten aan de zijde van [gedaagde01] in reconventie, bestaande uit salaris advocaat, worden begroot op € 508,00 (2,0 punten x factor 0,5 x tarief € 508,00). De punten zijn gehalveerd omdat de vorderingen in reconventie voortvloeien uit de conventie.
4.32.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen de percelen van [eiseres01] en [gedaagde01] achter hun woningen loopt op de door het Kadaster vastgestelde plaats;
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 1.510,00;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat de aan de aanbouw van [eiseres01] aan de achterzijde van de woningen aangebrachte latten grensoverschrijdend zijn geplaatst;
5.4.
veroordeelt [eiseres01] tot het verwijderen en verwijderd houden van het op de oprit grensoverschrijdend geplaatste hekwerk en beplanting alsmede tot herstel van het tegelwerk op de oprit, en deze werkzaamheden te verrichten binnen drie (3) maanden na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiseres01] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,00, te betalen aan [gedaagde01] ;
5.5.
veroordeelt [eiseres01] tot betaling van een bedrag van € 750,00 (in verband met herstel van de daktrim) aan [gedaagde01] ;
5.6.
veroordeelt [eiseres01] tot betaling van een bedrag van € 482,50 (de helft van de kadastrale kosten) aan [gedaagde01] ;
5.7.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 508,00;
zowel in conventie als in reconventie
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
3266/3152