In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, hebben de eisers, [eiser01] en [eiser02], een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02], met betrekking tot een huurgeschil. De eisers vorderden schadevergoeding en betaling van achterstallige huur, servicekosten en juridische kosten, in totaal een bedrag van € 33.000,00. De gedaagden hebben echter aangevoerd dat deze vorderingen al eerder zijn behandeld in een andere procedure, onder zaaknummer 10093316 CV EXPL 22-27837, waarin op 31 maart 2023 een vonnis is gewezen. Dit vonnis is onherroepelijk geworden, omdat er geen hoger beroep is ingesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huidige vorderingen van de eisers dezelfde rechtsbetrekking hebben als in de eerdere procedure, en dat het vonnis van 31 maart 2023 bindende kracht heeft. Hierdoor zijn de vorderingen van de eisers afgewezen op grond van het gezag van gewijsde. De kantonrechter heeft de eisers ook veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 2.601,50, en verklaard dat deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. De uitspraak is gedaan op 8 december 2023.