ECLI:NL:RBROT:2023:11544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
ROT 21/5150
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering vergunning kamerbewoning door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam geweigerde vergunning voor kamerbewoning door maximaal vier personen in de woning aan [adres]. De vergunning was op 29 maart 2021 geweigerd op basis van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening 2019, waarbij het college stelde dat de clustering van studentenwoningen in de buurt niet gewenst was en dat dit een negatieve invloed zou hebben op het woonmilieu en de leefbaarheid. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de studenten in de woning vrijwilligerswerk verrichten, wat volgens de toelichting bij de Huisvestingsverordening een positieve invloed kan hebben op de leefbaarheid in de buurt.

De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de vergunning heeft geweigerd, nu er geen bewijs is van overlast en de clustering van studentenwoningen niet langer een geldige reden is om de vergunning te weigeren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

De uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen en is openbaar uitgesproken op 1 december 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigden: mr. J.C. Avedisian en mr. B.P.M. Szachnowski).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door het college geweigerde vergunning voor kamerbewoning door maximaal vier personen in de woning aan [adres] (hierna: de woning).
1.1.
Het college heeft de vergunning op 29 maart 2021 geweigerd op grond van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Huisvestingswet) en artikel 3.2.5. van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening). Het bezwaar dat eiseres tegen weigering van de vergunning heeft gemaakt, heeft verweerder met het bestreden besluit van 26 augustus 2021 ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 op zitting behandeld. Eiseres is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 31 januari 2021 heeft eiseres voor de woning een vergunning aangevraagd voor kamerbewoning door vier personen.
2.
2.2.
Het college heeft aan de weigering van de vergunning ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan alle voor vergunningverlening geldende vereisten. Het college wijst er op dat er al enkele geregistreerde studentenwoningen in de nabije omgeving zijn en dat een toevoeging van kamerverhuur in dit complex en een dergelijke clustering niet gewenst is. Hoewel sprake is van vrijwilligerswerk ten behoeve van de buurt zal een toevoeging van kamergewijze verhuur aan studenten op deze locatie aan [adres] naar oordeel van het college geen positieve invloed hebben op het evenwicht van de straat en afdoen aan de kwaliteit van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt op grond van de beroepsgronden van eiseres of het bestreden besluit rechtmatig is.
4. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte stelt dat de kamerbewoning geen positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt heeft. De studenten in de woning verrichten vrijwilligerswerk waardoor, gelet op de toelichting bij de Huisvestingsverordening, sprake is van deze positieve invloed. Door de in de toelichting gegeven invulling te negeren heeft het college gehandeld in strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Eiseres voert ook aan dat het college ten onrechte spreekt over een clustering van studentenhuizen omdat het pand naast de woning van eiseres wel een vergunning voor kamerbewoning heeft. Twee studentenpanden maakt geen clustering. Ook is onduidelijk wanneer het college andere studentenpanden meeneemt in de beoordeling. Het afstandscriterium is bovendien in de toepasselijke Huisvestingsverordening 2019 geen geldend criterium.
4.1.
Artikel 3.2.5 van de Huisvestingswet luidt:
"Het college verleent een vergunning voor kamerbewoning, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
het betreft kamerbewoning door studenten zoals gedefinieerd in artikel 1.1 onder t,
de kamerbewoning zal naar het oordeel van het college een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt hebben, en
in de woonruimte is ten minste 18 m2 gebruiksoppervlak gemiddeld per persoon aanwezig."
In de toelichting op de Huisvestingsverordening staat vermeld dat aan alle in artikel 3.2.5 genoemde criteria dient te worden voldaan. Verder staat hier onder meer het volgende vermeld:
“Huisvesting van studenten (in de definitie van artikel 1.1 onder t) kan in bepaalde omstandigheden een impuls geven aan de leefbaarheid in een gebied. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te beoordelen of dit in het specifieke geval van toepassing is. Hier is bijvoorbeeld sprake van in het geval dat de in de woning te huisvesten studenten minimaal één dagdeel per maand vrijwilligerswerk uitvoeren waar de leefbaarheid in de buurt baat bij heeft.”
4.2.
In dit geval is niet in geschil dat aan de criteria onder a en c is voldaan en dat sprake is van het verrichten van vrijwilligerswerk. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat kamerbewoning ondanks het vrijwilligerswerk, geen positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt heeft omdat al een aantal andere studentenhuizen in de buurt aanwezig zijn en een uitbreiding van een clustering studentenhuizen in de buurt niet gewenst is. Verweerder heeft zich ter zitting echter op het standpunt gesteld zich naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2023 [1] en de uitspraak van deze rechtbank van 16 oktober 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9795) te hebben beraden. Verweerder stelt zich thans op het standpunt dat clustering van studentenhuizen in een buurt geen reden meer is om de vergunning onder deze Huisvestingsverordening - waarbij sprake dient te zijn van een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt - te weigeren. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard navraag te hebben gedaan voor wat betreft overlast uit de woning en dat hiervan niet is gebleken. Verweerder meent daarom dat de vergunning (destijds) alsnog verleend had moeten worden. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verweerder de vergunning in dit geval bij het bestreden besluit ten onrechte heeft geweigerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder heeft aangegeven de uitspraak van 16 oktober 2023 nader te willen evalueren en daarbij een nog te verwachten uitspraak van deze rechtbank te willen betrekken. Gelet hierop en nu verweerder ook beoordelingsruimte heeft bij de vergunningverlening, waarbij de relevante feiten en omstandigheden dienen te worden betrokken, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is verder niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van €181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.