ECLI:NL:RBROT:2023:11524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/000331-15 / 99/000382-50
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de proeftijd voorwaardelijke invrijheidsstelling in verband met overschrijding van de maximale duur van de vrijheidsstraf

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in Turkije in 1976, had eerder een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd gekregen, met een proeftijd van 1095 dagen. De rechtbank had eerder de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen vanwege het niet naleven van bijzondere voorwaarden. De officier van justitie diende op 31 oktober 2023 een nieuwe vordering in tot verlenging van de proeftijd met 365 dagen, onderbouwd met het argument dat de veroordeelde eerst moest uitstromen naar een locatie voor begeleid wonen.

Tijdens de zitting op 21 november 2023 werd de reclasseringswerker gehoord, die aangaf dat er nog geen plek voor begeleid wonen beschikbaar was. De officier van justitie stelde dat verlenging noodzakelijk was om recidive te voorkomen, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering in strijd was met het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2021. Dit arrest stelt dat in gevallen van onherroepelijke veroordelingen tot vrijheidsstraf voor 1 januari 2018, de voorwaarden voor verlenging van de proeftijd niet mogen leiden tot een langere vrijheidsbeneming dan de oorspronkelijke straf.

De rechtbank concludeerde dat de vordering tot verlenging van de proeftijd moest worden afgewezen, omdat de veroordeelde op 11 december 2023 nog steeds klinisch opgenomen zou zijn, wat zou leiden tot een situatie die niet verenigbaar is met artikel 7 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en de beslissing werd genomen door een meervoudige kamer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000382-50
Parketnummer: 22/000331-15
Datum uitspraak: 5 december 2023
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak betreffende de veroordeelde
[veroordeelde01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Turkije) op [geboortedatum01] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] , [plaats01] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Voorgaande veroordeling
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 september 2016 is de veroordeelde een gevangenisstraf van 9 (negen) jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest.
1.2.
Voorwaardelijke invrijheidstelling
Op 12 februari 2020 is de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een strafrestant van 1095 dagen en een proeftijd van 1095 dagen. Hieraan zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder opname in een zorginstelling/klinische behandeling en meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Op 25 augustus 2022 heeft de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen herroepen, omdat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn verbonden, in het bijzonder het meewerken aan begeleid wonen, niet had nageleefd. De veroordeelde heeft van die periode uiteindelijk in totaal 65 dagen daadwerkelijk in detentie doorgebracht.
Op 10 oktober 2022 is de veroordeelde opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld en in het kader van de daaraan verbonden bijzondere voorwaarde van klinische behandeling opgenomen in de FPK Fivoor te Poortugaal. Op die datum is de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling weer gaan lopen. Het einde van de proeftijd is daarop vastgesteld op 23 april 2023.
De officier van justitie heeft op 10 maart 2023 een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd met twee jaar. Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft de rechtbank de proeftijd verlengd met 232 dagen. De veroordeelde is op 1 juni 2023 opgenomen op de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) in Den Haag. De verlengde proeftijd loopt af op 11 december 2023.
1.3.
Vordering
Op 31 oktober 2023 heeft de officier van justitie opnieuw een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, dit maal voor de duur van 365 dagen. De officier van justitie heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte eerst dient uit te stromen naar een locatie voor begeleid wonen, alvorens hij onbegeleid kan terugkeren in de maatschappij.
Fivoor heeft op 16 oktober 2023 een verlengingsadvies opgesteld, met de strekking dat de proeftijd met een jaar zou moeten worden verlengd.
1.4.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2023.
De officier van justitie, mr. M. Polfliet, en de veroordeelde en zijn raadsman zijn gehoord. Verder is gehoord [naam01] , als reclasseringswerker verbonden aan Antes.
De reclasseringswerker heeft het verlengingsadvies van 16 oktober 2023 toegelicht. Zij meldt dat de reclassering bezig is om een plek voor begeleid wonen voor de veroordeelde te vinden. De veroordeelde is aangemeld bij het Leger des Heils, en er heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Er is op dit moment echter nog geen zicht op een plek voor begeleid wonen, en het is voor de reclasseringswerker ook niet mogelijk om een inschatting te geven wanneer die er wel zal zijn.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verlenging van de proeftijd noodzakelijk en proportioneel is om recidive te voorkomen. Volgens de officier van justitie is verlenging van de proeftijd niet strijdig met het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:850), omdat geen verlenging wordt gevraagd in verband met een opname in een zorginstelling. Het gaat nu om het verblijf in een instelling voor begeleid wonen.

2.Beoordeling

In zijn arrest van 15 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:850) heeft de Hoge Raad bepaald dat in gevallen waarin de onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf voor 1 januari 2018 is uitgesproken de bijzondere voorwaarden die door het openbaar ministerie worden verbonden aan de verlengde proeftijd in een uitzonderlijk geval onverenigbaar zijn met artikel 7 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) – namelijk indien daardoor ten nadele van de veroordeelde wijziging wordt gebracht in de aard en de maximale feitelijke duur van de door de rechter opgelegde vrijheidsstraf.
De Hoge Raad overweegt daarbij dat zo'n situatie zich in het bijzonder voordoet wanneer die voorwaarden een vrijheidsbeneming, bijvoorbeeld vanwege (gedwongen) opneming in een zorginstelling, met zich brengen van een langere duur dan ten hoogste mogelijk was op grond van artikel 15c lid 3 van het Wetboek van Strafrecht zoals dat gold voor 1 januari 2018, te weten van een duur gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. In dat geval, aldus de Hoge Raad, moet de rechter de vordering afwijzen.
In dit geval is sprake van een dergelijke situatie.
De onherroepelijke veroordeling tot de gevangenisstraf van 9 jaar is uitgesproken vóór 1 januari 2018, namelijk op 12 september 2016. Niet ter discussie staat dat de (verlengde) proeftijd zal eindigen op 11 december 2023.
Uit de vordering van het OM blijkt dat de veroordeelde pas wordt ontslagen uit de kliniek (FPA) op het moment dat hij kan worden opgenomen in een instelling voor begeleid wonen.
Uit de toelichting van de reclasseringswerker ter zitting kan worden afgeleid dat de veroordeelde op 11 december 2023 nog niet zal zijn opgenomen in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat dat de veroordeelde (minst genomen) tot en met 11 december 2023 klinisch opgenomen zal blijven.
Op 11 december 2023 is de veroordeelde 1030‬ dagen klinisch opgenomen. Uitgaande van een strafrestant van 1095 dagen minus 1030‬ dagen klinische opname en minus 65 dagen detentie na gedeeltelijke herroeping, is er op 11 december 2023 sprake van een vrijheidsbeneming gelijk aan de duur van de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend (1095 dagen).
De gevorderde verlenging van de proeftijd - met behoud van de voorwaarde van klinische opname - houdt daarmee in dat vanaf 11 december 2023 sprake is van een voorwaarde (de klinische opname) die (mogelijk) vrijheidsbeneming met zich brengt van een duur die langer is dan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
Die situatie verdraagt zich op gronden als hiervoor overwogen niet met artikel 7 lid 1 EVRM. De vordering tot verlenging van de proeftijd moet daarom worden afgewezen.
De vordering stelt ook de vraag aan de orde of, en zo ja welke gevolgen het hiervoor aangehaalde arrest heeft op de resterende mogelijkheden van uitstel of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, en in hoeverre een periode van klinische opname juridisch gelijkgesteld kan worden aan een periode waarin een gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. Aan de beantwoording van die vragen komt de rechtbank niet toe, omdat deze in het licht van het meer aangehaalde arrest niet raken aan de beoordeling van de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling die nu aan de rechtbank is voorgelegd.

3.Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering af.
Deze beslissing is genomen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mr. F. van Buchem en mr. drs. D.M. Douwes,
in tegenwoordigheid van mrs. J.R. de Graaf en N.S.S. Obispo, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2023.