ECLI:NL:RBROT:2023:11345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10549033
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van advocaatfacturen en nevenvorderingen in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft La Gro Geelkerken Advocaten BV (LGGA) een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] voor de betaling van vier onbetaalde facturen ter hoogte van € 5.770,50, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De zaak is behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2023, na een mondelinge behandeling op 19 oktober 2023 waarbij [gedaagde01] niet is verschenen. LGGA heeft gesteld dat zij [gedaagde01] juridisch heeft bijgestaan na een conflict met zijn werkgever in februari 2021, en dat de facturen zijn gebaseerd op een vooraf overeengekomen honorarium.

[gedaagde01] heeft verweer gevoerd, maar dit is door de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd beoordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] niet heeft betwist dat de facturen correct zijn en dat de prijsafspraak tussen partijen niet oneerlijk is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat LGGA aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan en dat de discussie over een mogelijke toevoeging niet relevant is, aangezien [gedaagde01] een vordering op zijn werkgever heeft gekregen die zijn recht op toevoeging zou hebben beïnvloed.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde01] de vordering van LGGA moet voldoen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn eveneens aan [gedaagde01] opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10549033 CV EXPL 23-16519
datum uitspraak: 1 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
La Gro Geelkerken Advocaten BV.,
vestigingsplaats: Leiden,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. I.O. Svensson,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘LGGA’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 mei 2023, met bijlagen;
  • de mail van [gedaagde01] van 13 juli 2023;
  • de stukken die LGGA tijdens de zitting heeft overhandigd.
1.2.
Op 19 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Namens LGGA is de gemachtigde verschenen. [gedaagde01] is wel uitgenodigd voor de zitting, maar hij is niet verschenen.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
In februari 2021 had [gedaagde01] een conflict met zijn werkgever. Hij heeft toen een overeenkomst gesloten met LGGA, op basis waarvan LGGA hem juridisch heeft bijgestaan. LGGA stelt dat [gedaagde01] vier facturen die zij hiervoor heeft gestuurd, van in totaal € 5.770,50, niet heeft betaald. Ze eist daarom in deze procedure dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om dit bedrag aan haar te betalen, met rente en (buiten)gerechtelijke kosten.
2.2.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van LGGA. Volgens hem is LGGA bepaalde afspraken niet nagekomen en heeft zij allerlei fouten gemaakt bij het uitvoeren van de overeenkomst.
2.3.
De kantonrechter wijst de eisen van de LGGA toe. In dit vonnis licht hij dat toe.
[gedaagde01] heeft zijn verweer niet verduidelijkt
2.4.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde01] alleen maar een korte mail heeft gestuurd met zijn verweer. Hij heeft daarin wat algemene stellingen ingenomen. De kantonrechter had [gedaagde01] tijdens de zitting om verduidelijking willen vragen, maar [gedaagde01] is niet verschenen. Wat precies zijn verweer is, is voor de kantonrechter daarom ook niet duidelijk. De kantonrechter zal ingaan op het verweer zoals hij dat heeft begrepen. Als bepaalde delen van het verweer niet aan bod komen zoals [gedaagde01] dat heeft bedoeld, komt dat voor zijn eigen rekening.
Wat hebben de partijen afgesproken?
2.5.
Er is geen discussie over dat LGGA juridische hulp heeft verleend aan [gedaagde01] . In de door [gedaagde01] ondertekende overeenkomst hebben de partijen over de kosten hiervan het volgende afgesproken: “
Mijn honorarium bestaat uit het aantal gewerkte uren, vermenigvuldigd met mijn uurtarief. Mijn uurtarief bedraagt € 250,00 te vermeerderen met BTW, derhalve totaal € 302,25 inclusief BTW. Naast het honorarium bent u in voorkomende gevallen ook kosten die wij aan derden moeten maken, verschuldigd. Dit betreft onder meer griffierechten, deurwaarderskosten en vertaalkosten. Deze worden bij ons in rekening gebracht en belasten wij aan u door. Wij zullen in beginsel maandelijks factureren.
De afspraak geldt tussen LGGA en [gedaagde01]
2.6.
De kantonrechter oordeelt dat deze prijsafspraak niet oneerlijk is. De partijen hebben namelijk afgesproken dat maandelijks wordt gefactureerd. Zo houdt [gedaagde01] een behoorlijk overzicht over de omvang van de kosten en de snelheid waarmee die oplopen. [1] De prijsafspraak geldt daarom tussen LGGA en [gedaagde01] .
[gedaagde01] moet de factuur van € 5.770,50 in principe betalen
2.7.
LGGA heeft in ieder geval vier facturen aan [gedaagde01] gestuurd. Tijdens de zitting heeft ze die overhandigd. De facturen bestaan (opgeteld) uit de volgende posten:
  • € 4.915,63 voor werkzaamheden van [naam01] (16:15 uur x € 302,50);
  • € 347,87 voor werkzaamheden van [naam02] (1:15 uur x € 278,30);
  • € 507,- aan griffierecht.
[gedaagde01] moet deze drie posten betalen, omdat hij de facturen inhoudelijk niet heeft betwist. Hij heeft namelijk (1) niet betwist dat [naam01] 16:15 uur voor hem heeft gewerkt. Uit de prijsafspraak blijkt dat daarbij een uurtarief van € 250,- exclusief btw, dus € 302,50 inclusief btw, geldt. [gedaagde01] heeft ook niet betwist (2) dat [naam02] 1:15 uur voor hem heeft gewerkt en dat een uurtarief van € 278,30, inclusief btw, voor haar geldt. [gedaagde01] heeft ten slotte ook niet betwist (3) dat € 507,- aan griffierecht in rekening is gebracht bij LGGA. Op grond van de prijsafspraak moet hij dat bedrag ook aan LGGA betalen. Kortom, [gedaagde01] moet het volledige bedrag van € 5.770,50 betalen.
De discussie over toevoeging is niet relevant
2.8.
[gedaagde01] stelt dat LGGA hem niet heeft verteld dat hij recht had op een toevoeging. LGGA heeft aangevoerd dat [gedaagde01] inderdaad wellicht gedurende de procedure recht had gehad op een toevoeging. Zij heeft echter gesteld dat [gedaagde01] in de eindbeschikking een vordering van ruim € 56.000,- op zijn werkgever heeft gekregen. [gedaagde01] heeft dit niet betwist. Het gevolg hiervan is dat zelfs als [gedaagde01] een toevoeging zou hebben gekregen, deze na de einduitspraak met terugwerkende kracht zou zijn ingetrokken (artikel 34g Wet op de Rechtsbijstand). De discussie of LGGA hem hierover tussentijds goed heeft geïnformeerd is daarom niet relevant.
[gedaagde01] heeft onvoldoende onderbouwd dat LGGA haar werk niet goed heeft gedaan
2.9.
Uit de mail van [gedaagde01] begrijpt de kantonrechter verder dat [gedaagde01] niet tevreden is over de inzet van LGGA. Wat LGGA precies verkeerd heeft gedaan en welke nadelige gevolgen dit voor [gedaagde01] heeft gehad is de kantonrechter niet duidelijk. Dit verweer slaagt daarom alleen al om die reden niet.
LGGA heeft geen essentiële informatieverplichtingen geschonden
2.10.
De kantonrechter oordeelt ten slotte dat LGGA geen essentiële informatieverplichtingen heeft geschonden. LGGA heeft namelijk tijdens de zitting gesteld dat de overeenkomst tot stand is gekomen op haar kantoor. [gedaagde01] heeft dit niet betwist. LGGA heeft naar oordeel van de kantonrechter in haar opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden aan alle essentiële informatieverplichtingen die voor zo’n overeenkomst gelden voldaan (artikel 6:230l BW). Er is daarom ook in dat opzicht geen reden om de betalingsverplichting van [gedaagde01] te verlagen.
Conclusie: [gedaagde01] moet € 5.770,50 betalen
2.11.
De conclusie is dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om € 5.770,50 te betalen aan LGGA.
[gedaagde01] moet rente betalen vanaf veertien dagen na de factuurdata
2.12.
LGGA en [gedaagde01] hebben in de algemene voorwaarden afgesproken dat de facturen binnen veertien dagen na de factuurdatum moeten worden betaald (artikel 5.3). [gedaagde01] heeft dat niet gedaan. Hij moet daarom wettelijke rente betalen, steeds vanaf veertien dagen na de factuurdatum (artikel 6:119 BW). Dit wordt onder de beslissing weergegeven.
[gedaagde01] moet € 663,52 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.13.
De geëiste vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 663,52 wordt toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten).
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen
2.14.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van LGGA tot vandaag vast op € 107,84 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht en € 660,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 330,-). Dit is totaal € ‭1.281,84‬. Voor kosten die LGGA maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [2] De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf veertien dagen na dit vonnis. ‬‬‬‬‬‬
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan LGGA te betalen € ‭6.434,02‬, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over:‬‬‬‬‬‬
  • € 2.566,20 vanaf 25 augustus 2021;
  • € 507,- vanaf 26 oktober 2021;
  • € 2.546,05 vanaf 30 december 2021;
  • € 151,25 vanaf 14 januari 2022;
steeds tot de dag dat het bedrag volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van LGGA tot vandaag worden vastgesteld op € 1.281,84, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 16 december 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG en Hof van Justitie van de Europese Unie 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853