ECLI:NL:RBROT:2023:11337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10398676 CV EXPL 23-7669
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boete en buitengerechtelijke incassokosten wegens te late betaling door werkgever

In deze zaak vorderen drie stichtingen, te weten Stichting Pensioenfonds Metaal & Techniek (PMT), Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf (OOM) en Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek (SFM), betaling van een boete en buitengerechtelijke incassokosten van Metal Processing Systems B.V. (MPS) vanwege te late betaling van verschuldigde bijdragen. De kantonrechter heeft op 17 november 2023 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin MPS de vorderingen van PMT c.s. betwistte. MPS stelde dat de factuur abusievelijk foutief was ingeboekt en dat zij niet op de hoogte was van de betalingsherinneringen. De rechter oordeelde dat MPS de factuur te laat had betaald en dat PMT c.s. recht hadden op de gevorderde boete en incassokosten, omdat deze contractueel waren overeengekomen. De kantonrechter wees de vorderingen van PMT c.s. toe en veroordeelde MPS tot betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat MPS direct moest betalen, ook al zou er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10398676 CV EXPL 23-7669
datum uitspraak: 17 november 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.Stichting Pensioenfonds Metaal & Techniek,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,

2. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf,

statutair gevestigd te Den Haag en kantoorhoudende te Hazerswoude-Dorp,

3. Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
eiseressen,
gemachtigde: mr. J.J.F. de Geus (Flanderijn),
tegen
Metal Processing Systems B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Dirksland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.B.H. Verdult.
Eiseressen worden hierna afzonderlijk ‘PMT’, ‘OOM’ en ‘SFM’ en gezamenlijk ‘PMT c.s.’ genoemd. Gedaagde wordt hierna ‘MPS’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2023, met producties;
  • het antwoord, met producties;
  • de brief van 10 juli 2023 met aanvullende producties aan de zijde van PMT c.s.
1.2.
Op 29 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was namens PMT c.s. aanwezig de gemachtigde mr. De Geus. Namens MPS was aanwezig [naam] (statutair bestuurder), bijgestaan door de gemachtigde mr. Verdult.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
De kern van dit geschil gaat over de vraag of MPS een boete en buitengerechtelijke incassokosten aan PMT c.s. moet betalen, omdat MPS de verschuldigde bijdragen aan PMT c.s. te laat heeft betaald.
2.2.
MPS is een werkgever in de metaal en technische bedrijfstakken en is verplicht bijdragen te betalen aan PMT c.s. PMT c.s. hebben voor de betaling van de bijdragen op 10 augustus 2022 een factuur (met nummer 7685292) aan MPS gestuurd. Toen door MPS niet werd betaald, zijn volgens PMT c.s. op 19 september 2022 en 10 oktober 2022 twee betalingsherinneringen verstuurd. In de eerste brief wordt aanspraak gemaakt op de betaling van de factuur binnen 7 dagen, bij gebreke waarvan het factuurbedrag zal worden verhoogd met rente, boete of buitengerechtelijke kosten. In de tweede brief wordt daadwerkelijk aanspraak gemaakt op de rente, boete en kosten, naast het factuurbedrag. MPS heeft de factuur op 14 oktober 2022 volledig voldaan. In een aangetekende brief van 18 november 2022 van PMT c.s. aan MPS wordt alleen nog betaling van de rente, boete en kosten gevorderd. Nu MPS niet heeft betaald, is PMT c.s. deze procedure gestart. PMT vordert betaling van € 1.627,67, OOM vordert betaling van € 36,10 en SFM vordert betaling van € 22,85, vermeerderd met rente vanaf 7 oktober 2022 en met veroordeling van MPS in de proceskosten.
2.3.
MPS vindt dat de vorderingen van PMT c.s. moeten worden afgewezen. De factuur met nummer 7685292 is gedateerd op 10 augustus 2022. Op de factuur staat vermeld dat deze betrekking heeft op de periode 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022. Door de vermelding van de datum 30 september 2022, heeft MPS deze factuur abusievelijk foutief in haar administratie ingeboekt. Uitgaande van de betalingstermijn van dertig dagen was MPS er van uitgegaan dat de uiterste betaaldatum 30 oktober 2022 was. MPS heeft de factuur op 14 oktober 2022 volledig voldaan. MPS betwist dat zij van PMT c.s. betalingsherinneringen, aanmaningen en sommaties heeft ontvangen. MPS betwist ook dat PMT c.s. bevoegd zijn om een boete en/of incassokosten op te leggen. Voor zover PMT c.s. een ‘zuivere’ boete vorderen, vindt MPS dat deze bovenmatig is. PMT c.s. vorderen gezamenlijk een vergoeding van € 1.635,20 voor de verzending van één herinnering en één aanmaning. Dat is buitengewoon onredelijk en staat in geen enkele verhouding tot het verzuim dat het gevolg was van een administratief foutje, aldus MPS.
MPS moet de boete/buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat MPS de factuur van PMT c.s. van 10 augustus 2022 te laat heeft betaald. Deze factuur moest namelijk binnen dertig dagen worden betaald en betaling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2022. Ook is niet (meer) in geschil dat MPS vanwege de te late betaling de wettelijke rente moet betalen. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of MPS ook een boete dan wel buitengerechtelijke incassokosten moet betalen.
2.5.
In het PMT Uitvoeringsreglement 2022 - dat tussen partijen van toepassing is - staat in artikel 2.5 over de overschrijding van de betalingstermijn het volgende vermeld:
“Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde Premie is de Werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het Fonds is dan bevoegd om:
  • wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:119 BW en 6:120 BW; en
  • alle kosten benodigd voor de invordering bij de Werkgever in rekening te brengen indien deze de Premie niet op tijd heeft voldaan.
Bovendien worden bij PMT bij niet tijdige betaling van de verschuldigde Premie(s) en de daarop in rekening gebrachte interest vermeerderd met 15% boete, met een minimum van € 22. Daarnaast zijn de overige kosten van vervolging verschuldigd.
Het Fonds is ter zake het in rekening brengen van interest en/of boete bevoegd voor de Werkgever in gunstige zin af te wijken van het hierboven bepaalde.”
2.6.
Het bijdragereglement OOM (dat is opgenomen als bijlage bij de toepasselijke CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf) en het bijdragereglement SFM (dat is opgenomen als bijlage bij de toepasselijke CAO Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Metaal en techniek) bevatten qua inhoud met het PMT Uitvoeringsreglement 2022 vergelijkbare bepalingen. Wel is een verschil dat in de bijdragereglementen van OOM en SFM wordt gesproken over “buitengerechtelijke invorderingskosten” in plaats van “boete”. Met andere woorden: PMT vordert betaling van een boete en OOM en SFM vorderen betaling van buitengerechtelijke invorderingskosten.
2.7.
Op grond van de toepasselijke reglementen zijn PMT c.s. gerechtigd de wettelijke rente en 15% boete dan wel buitengerechtelijke invorderingskosten bij MPS in rekening te brengen, omdat door MPS te laat is betaald. PMT c.s. hebben ervoor gekozen om een boete dan wel buitengerechtelijke invorderingskosten van 10% bij MPS in rekening te brengen. MPS stelt zich op het standpunt dat de boete en de buitengerechtelijke invorderingskosten buitensporig zijn en moeten worden gematigd.
2.8.
Hoewel de kantonrechter kan begrijpen dat de door PMT gevorderde boete voor MPS een groot bedrag is, bestaat er onvoldoende aanleiding om in dit geval de boete te matigen. De rechter moet namelijk terughoudend zijn met het matigen van een contractueel overeengekomen boete. Voor matiging kan alleen grond kan zijn als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (art. 6:94 BW). Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (ECLI:NL:HR:2007:AZ6638).
2.9.
Tegen deze achtergrond wordt als volgt overwogen. Weliswaar ontkent MPS dat zij de aanmaningen van 19 september 2022 en 10 oktober 2022 heeft ontvangen, maar zij heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat PMT c.s. wel invorderingskosten hebben gemaakt. Het gaat daarbij niet om handelingen ter voorbereiding van de procedure en ter instructie van de zaak (art. 241 Rv). Daarbij komt dat PMT c.s. de boete/buitengerechtelijke invorderingskosten al van 15% naar 10% hebben gematigd. Het is in business to business-(B2B) relaties (dat wil zeggen tussen partijen die geen van beide zijn te beschouwen als een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dus een consument) niet ongebruikelijk dat de boete/buitengerechtelijke invorderingskosten op een percentage van de vordering wordt vastgesteld. De boete/ invorderingskosten kunnen gelet hierop niet als buitensporig worden aangemerkt.
2.10.
MPS heeft tijdens de mondelinge behandeling nog gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1868), waarin onder meer is bepaald dat het de rechter vrij staat bedongen incassokosten met toepassing van artikel 242 Rv in een B2B relatie ambtshalve te matigen tot het bedrag dat conform art. 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) zou worden begroot. Nu de door OOM en SFM gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van respectievelijk € 34,99 en € 22,50 al lager zijn dan wanneer deze conform het Besluit zouden worden begroot, is er geen aanleiding voor matiging op grond van dit arrest.
2.11.
MPS heeft ook nog gesteld dat PMT tijdens een telefoongesprek heeft toegezegd dat de boete en incassokosten niet in rekening zouden worden gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat MPS deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Zo is onduidelijk door wie en wanneer deze toezegging zou zijn gedaan. Aan bewijslevering wordt onder deze omstandigheden niet toegekomen.
2.12.
De conclusie is dat de vorderingen van PMT c.s. zullen worden toegewezen. De rente wordt toegewezen, omdat PMT c.s. genoeg hebben gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en MPS dat niet heeft betwist.
MPS moet de kosten van deze procedure betalen
2.13.
MPS krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van PMT c.s. tot vandaag vast op € 125,86 aan dagvaardingskosten, € 365,00 aan griffierecht en € 398,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 199,00). Dit is totaal € 888,86. Voor kosten die PMT c.s. maken na deze uitspraak moet MPS ook een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [1]
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis direct kan worden uitgevoerd, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt MPS aan PMT te betalen € 1.627,67 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 oktober 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt MPS aan OOM te betalen € 36,10 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 oktober 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt MPS aan SFM te betalen € 22,85 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 oktober 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt MPS in de proceskosten, die aan de kant van PMT c.s. tot vandaag worden vastgesteld op € 888,86;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44483

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853