ECLI:NL:RBROT:2023:11270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10397771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en verrekening in een civiele procedure tussen een aannemer en een opdrachtgever

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon01], handelend onder de naam [bedrijf01], en [bedrijf02]. De eiser, [persoon01], vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 3.724,86, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, als gevolg van werkzaamheden die hij in opdracht van [bedrijf02] had verricht. [bedrijf02] verweerde zich door te stellen dat [persoon01] tekort was geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden, wat leidde tot extra kosten die zij had moeten maken. De kantonrechter oordeelde dat [bedrijf02] zich niet terecht op verrekening kon beroepen, omdat de aansprakelijkheid van [persoon01] voor de extra kosten niet voldoende was onderbouwd. De vordering van [persoon01] werd toegewezen, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten.

In reconventie vorderde [bedrijf02] schadevergoeding van [persoon01] voor schade aan een hoogwerker en een onderdrukregistratieapparaat, alsook voor verkeersboetes die aan [bedrijf02] waren opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat [persoon01] aansprakelijk was voor de schade en de boetes, en dat hij deze moest vergoeden. De vorderingen van [bedrijf02] werden toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10397771 CV EXPL 23-7651
datum uitspraak: 1 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon01] , die handelt onder de naam [bedrijf01],
woonplaats: [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [naam01] ,
tegen
[bedrijf02] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] , gemeente [gemeente02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. I. Swemmelaar.
De partijen worden hierna ‘ [persoon01] ’ en ‘ [bedrijf02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 maart 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van 5 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 18 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [persoon01] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam01] . Namens [bedrijf02] waren aanwezig de heer [naam02] (indirect bestuurder) en de heer [naam03] (werkvoorbereider), bijgestaan door de gemachtigde
mr. I. Swemmelaar.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn een overeenkomst aangegaan waarbij [persoon01] in opdracht van [bedrijf02] werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot het slopen en saneren (inclusief asbest) ten aanzien van diverse bouwwerken.
2.2.
[persoon01] heeft een factuur met nummer 2022032, factuurdatum 18 september 2022 ten bedrage van € 1.556,25 inclusief btw aan [bedrijf02] gestuurd. Deze factuur heeft betrekking op de door [persoon01] in week 37 van 2022 uitgevoerde werkzaamheden.
2.3.
[persoon01] heeft een factuur met nummer 2022033 met factuurdatum 27 september 2022 ten bedrage van € 1.631,25 inclusief btw aan [bedrijf02] gestuurd met betrekking tot de door [persoon01] uitgevoerde werkzaamheden in week 38 van 2022.
2.4.
Op 6 oktober 2022 heeft [bedrijf02] per e-mail een factuur ten bedrage van
€ 3.091,55 inclusief btw aan [persoon01] gestuurd, met daarin opgenomen als omschrijving ‘kosten n.a.v. ondeskundig handelen en voortijdig vertrek asbestsanering [adres01] te Den Bommel’. In de begeleidende e-mail heeft [bedrijf02] - voor zover van belang - het volgende aan [persoon01] medegedeeld:
“(…) In opdracht van de directie doe ik je hierbij toekomen de factuur van de kosten die wij moesten maken vanwege je voortijdige vertrek bij de asbestsanering in den Bommel.
Deze factuur zullen we verrekenen met jouw openstaande facturen van week 37 en 38. (…)”
2.5.
De gemachtigde van [persoon01] heeft [bedrijf02] op 17 oktober 2022 aangeschreven en gesommeerd de facturen van 18 september 2022 en 27 september 2022 van in totaal € 3.187,50 te voldoen met de wettelijke rente en een bedrag van € 443,75 aan buitengerechtelijke kosten.
2.6.
De gemachtigde van [bedrijf02] heeft bij brief van 4 november 2022 - voor zover in deze procedure van belang - het volgende aan de gemachtigde van [persoon01] medegedeeld:
“(…) Op 23 september 2022 heeft uw cliënt in opdracht van cliënte asbestsaneringswerkzaamheden uitgevoerd in Den Bommel. Deze werkzaamheden waren niet tijdig door uw cliënt afgerond. Uw cliënt heeft bovendien ondeskundig gehandeld én is vroegtijdig van de locatie vetrokken.
Cliënte was genoodzaakt extra kosten te maken ten einde de werkzaamheden alsnog tijdig af te ronden. Uw cliënt is aansprakelijk voor deze kosten, aangezien uw cliënt tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting voor het tijdig en kundig afronden van deze opdracht.
Cliënte heeft de extra kosten die zij als gevolg van de tekortkoming van uw cliënt heeft moeten maken aan uw cliënt doorbelast, op 6 oktober 2022 is aan hem een factuur verzonden. Deze kosten heeft cliënte vervolgens rechtmatig verrekend met de nog openstaande facturen van uw clënt. Cliënte is uw cliënt derhalve niets meer verschuldigd.
(…)
Hierbij bericht ik u, dat tijdens eerdere werkzaamheden van uw cliënt aan de [adres02] , te Spijkenisse schade is ontstaan aan de (gehuurde) hoogwerker. Deze schade is ontstaan doordat uw cliënt het uitschuifbordes niet had in geschoven, voordat hij de hoogwerker in gebruik nam. De schade bedroeg € 2.500,-- excl. btw. Cliënte heeft dit bedrag voldaan. Daarnaast heeft uw cliënt het onderdrukregsitratie apparaat in de regen laten staan, waardoor sprake was van vocht- en roestvorming. De kosten van de reparatie bedroegen €151,26,-- excl. btw en ook dit bedrag heeft cliënte betaald.
Cliënte heeft uw cliënt nog niet aansprakelijk gesteld voor deze schade en reparatiekosten, maar behoudt het recht voor dit alsnog op te vorderen. Tot slot heeft cliënte nog twee verkeersboetes van het voertuig waar uw cliënt gebruik van heeft gemaakt met kenteken [kenteken01] ontvangen, ook deze boetes heeft cliënte (nog) niet aan uw cliënt doorberekend. (…)”

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[persoon01] eist samengevat:
  • [bedrijf02] te veroordelen aan hem te betalen € 3.724,86 met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
  • [bedrijf02] te veroordelen in de proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 3.187,50, rente van € 93,61 (berekend tot 6 maart 2023) en buitengerechtelijke kosten van € 443,75.
3.2.
[persoon01] baseert de eis op het volgende. [persoon01] heeft in opdracht van [bedrijf02] sloop- en saneringswerkzaamheden verricht. Ondanks aanmaning is [bedrijf02] in gebreke gebleven met betaling van de facturen ten aanzien van de door [persoon01] verrichte werkzaamheden in week 37 en 38 van 2022. Omdat [bedrijf02] de facturen niet heeft voldaan, is [bedrijf02] de wettelijke handelsrente verschuldigd. Daarnaast maakt [persoon01] aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[bedrijf02] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [persoon01] is ten aanzien van door hem op 23 september 2022 te verrichten asbestsaneringswerkzaamheden in Den Bommel toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, doordat hij die werkzaamheden niet heeft afgerond en voortijdig van de werklocatie is vertrokken. [bedrijf02] heeft hierdoor met spoed een andere gekwalificeerde medewerker moeten inschakelen om de werkzaamheden alsnog tijdig af te ronden. De extra kosten, die [bedrijf02] hierdoor heeft moeten maken, heeft zij aan [persoon01] doorbelast en verrekend met de openstaande facturen van [persoon01] van 18 en 27 september 2022. [bedrijf02] is daarom niets meer aan [persoon01] verschuldigd.
In reconventie
3.4.
[bedrijf02] eist samengevat:
  • [persoon01] te veroordelen aan haar te betalen € 2.741,26 met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2002, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
  • [persoon01] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit een vergoeding voor de schade aan een hoogwerker van € 2.500,- exclusief btw, een vergoeding voor de schade aan een onderdrukregistratieapparaat van € 151,26 exclusief btw en twee verkeersboetes van in totaal € 90,-.
3.5.
[bedrijf02] baseert de eis op het volgende. [persoon01] heeft tijdens eerdere in opdracht van [bedrijf02] uitgevoerde werkzaamheden op 29 juli 2022 schade veroorzaakt aan een door [bedrijf02] gehuurde hoogwerker. Deze schade is ontstaan doordat [persoon01] het uitschuifbordes niet had ingeschoven voordat hij de hoogwerker in gebruik nam. Daarnaast heeft [persoon01] een onderdrukregistratieapparaat in de regen laten staan, waardoor sprake was van vocht- en roestvorming. De kosten van het repareren van de hoogwerker en het onderdrukregistratieapparaat zijn door [bedrijf02] betaald. Ook heeft [bedrijf02] twee verkeersboetes ontvangen en betaald ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken01] , waarvan [persoon01] gebruik heeft gemaakt. Door het veroorzaken van de genoemde schade is [persoon01] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. [persoon01] moet de schade daarom aan [bedrijf02] vergoeden.
3.6.
[persoon01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [bedrijf02] heeft [persoon01] niet aansprakelijk gesteld voor de gestelde schade. [bedrijf02] heeft nagelaten binnen bekwame tijd te protesteren bij [persoon01] . Zelfs als [bedrijf02] dat wel gedaan zou hebben, dan is voor wat betreft de schade aan de hoogwerker en het onderdrukregistratieapparaat niet meer vast te stellen of de schade wel heeft bestaan, of deze veroorzaakt is door [persoon01] dan wel of deze aan [persoon01] toe te rekenen is. Ook ten aanzien van de verkeersboetes is niet meer na te gaan of deze daadwerkelijk door [persoon01] zijn veroorzaakt, of deze boetes terecht zijn en of zij aan [persoon01] toe te rekenen zijn.

4.De beoordeling

In conventie
Hoofdsom
4.1.
[bedrijf02] heeft niet betwist dat [persoon01] de in zijn facturen van 18 september 2022 en 27 september 2022 genoemde werkzaamheden heeft verricht en dat daaruit in beginsel voor haar een betalingsverplichting voortvloeit. [bedrijf02] heeft echter gesteld dat zij deze facturen heeft verrekend met de extra kosten, die zij heeft moeten maken omdat [persoon01] op 23 september 2022 zijn verplichtingen niet is nagekomen en de op die datum te verrichte werkzaamheden niet heeft afgemaakt. [bedrijf02] stelt zich op het standpunt dat de vordering van [persoon01] teniet is gegaan op het moment dat die is verrekend met hetgeen [bedrijf02] nog te vorderen stelde te hebben van [persoon01] .
4.2.
Beoordeeld moet worden of [bedrijf02] zich terecht op verrekening heeft beroepen. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. [persoon01] heeft de aansprakelijkheid voor de door [bedrijf02] genoemde extra kosten immers afgewezen en heeft gemotiveerd betwist dat het hem te verwijten is dat hij de werkzaamheden niet heeft afgemaakt. Daarnaast heeft [persoon01] de hoogte van de door [bedrijf02] in rekening gebrachte extra kosten betwist. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties kan niet worden afgeleid welke partij op dit punt gelijk heeft. De gegrondheid van het verrekeningsverweer is dan ook niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Daarvoor is immers een nadere juridische beoordeling van de kantonrechter nodig met betrekking tot hetgeen partijen in hun processtukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht. Gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW passeert de kantonrechter het beroep op verrekening. De in conventie geëiste hoofdsom van € 3.187,50 wordt daarom toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.3.
[persoon01] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief (hierna: ‘het Besluit’). Nu het door [persoon01] gevorderde bedrag van € 443,75 het in het Besluit genormeerde tarief niet overstijgt, wordt ook dit deel van de eis toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
4.4.
Omdat hier sprake is van een handelsovereenkomst en voldoende gebleken is dat [bedrijf02] ten aanzien van de betaling van de facturen van [persoon01] in verzuim is, is zij ook de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW over de openstaande hoofdsom verschuldigd. Het geëiste bedrag aan rente tot 6 maart 2023 van € 93,61, waartegen door [bedrijf02] geen verweer is gevoerd, wordt dan ook toegewezen. De wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 6 maart 2023 wordt ook toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
Proceskosten
4.5.
[bedrijf02] krijgt in conventie ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [persoon01] tot vandaag vast op € 109,33 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 464,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 232,-). Dit is in totaal € 817,33. Voor kosten die [persoon01] maakt na deze uitspraak moet [bedrijf02] een bedrag betalen van € 116,- (1/2 punt x € 232,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [1] De wettelijke rente wordt toegewezen.
In reconventie
Schade aan de hoogwerker en het onderdrukregistratieapparaat
4.6.
Door [persoon01] is niet betwist dat door hem - dan wel door hem ingeschakelde medewerkers - schade is veroorzaakt aan de hoogwerker en het onderdrukregistratieappraat. Sterker nog, tijdens de mondelinge behandeling is door [persoon01] in dit verband verklaard dat hij, nadat er schade bleek te zijn ontstaan, bij [bedrijf02] heeft aangedrongen de kwestie met zijn schadeverzekeraar te regelen. Daaruit kan worden afgeleid dat [persoon01] heeft erkend dat er schade is veroorzaakt én dat hij daarvoor verantwoordelijk is.
4.7.
[persoon01] heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat [bedrijf02] hem niet daadwerkelijk aansprakelijk heeft gesteld. Ter zitting is door [bedrijf02] nader uiteengezet dat er, nadat de schade was geconstateerd, mondeling aan [persoon01] medegedeeld is dat zij hem hiervoor aansprakelijk houdt. Volgens [bedrijf02] is een officiële schriftelijke aansprakelijkstelling vervolgens achterwege gebleven omdat zij hoopte er nog onderling met [persoon01] uit te kunnen komen. [persoon01] heeft deze stellingen van [bedrijf02] vervolgens niet meer betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee voldoende komen vast te staan dat [persoon01] in elk geval mondeling aansprakelijk is gesteld. Het was voor [persoon01] onder de gegeven omstandigheden voldoende duidelijk dat hij verantwoordelijk werd gehouden voor de ontstane schade. Dat hij zich daar destijds zelf ook van bewust was volgt al uit het feit dat hij [bedrijf02] direct heeft verzocht de schadekwestie met zijn schadeverzekeraar te regelen.
4.8.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [persoon01] tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden voor [bedrijf02] schade heeft veroorzaakt aan de hoogwerker en het onderdrukregistratieapparaat en hiervoor door [bedrijf02] aansprakelijk is gesteld, zodat [persoon01] op grond van artikel 6:74 BW gehouden is de schade aan [bedrijf02] te vergoeden.
4.9.
[bedrijf02] heeft haar schade onderbouwd door foto’s van de beschadigde hoogwerker en het onderdrukregistratieapparaat in het geding te brengen. Daarnaast heeft zij facturen overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat de betreffende schade door derden is hersteld. Uit de facturen volgt dat de herstelkosten van de hoogwerker € 2.500,- exclusief btw bedragen en van het onderdrukregistratieapparaat € 151,26 exclusief btw. Daarmee heeft [bedrijf02] de hoogte van de schade in beginsel voldoende onderbouwd. Het had in dat verband op de weg van [persoon01] gelegen beide schadeposten concreet en gemotiveerd te betwisten. Dat heeft hij echter nagelaten. Mede gelet op de in het geding gebrachte foto’s van de schade in combinatie met de inhoud van de facturen kon [persoon01] onder de gegeven omstandigheden niet volstaan met de enkele algemene stelling dat niet meer is na te gaan of de herstelkosten in een redelijke verhouding staan tot de schade.
4.10.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat [persoon01] de hoogte van de herstelkosten van de schade aan de hoogwerker en het onderdrukregistratieapparaat onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De kantonrechter ziet ook voor het overige geen concrete aanleiding aan de redelijkheid van de gevorderde herstelkosten te twijfelen. Dat betekent dat [persoon01] de herstelkosten van € € 2.500,- ten aanzien van de hoogwerker en
€ 151,26 exclusief btw ten aanzien van het onderdrukregistratieapparaat aan [bedrijf02] moet betalen.
Verkeersboetes
4.11.
[persoon01] heeft erkend dat hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [bedrijf02] gebruik te hebben gemaakt van bedrijfswagens van [bedrijf02] . Hoewel hij op dit punt in zijn conclusie van antwoord in reconventie het standpunt heeft ingenomen dat het niet meer is na te gaan of deze boetes daadwerkelijk aan [persoon01] kunnen worden toegerekend, heeft [persoon01] vervolgens tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat ‘het goed zou kunnen’ dat hij de boetes heeft veroorzaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [persoon01] hiermee onvoldoende betwist dat hij de verkeersboetes heeft veroorzaakt.
4.12.
Het bovenstaande leidt er toe dat voldoende is komen vast te staan dat [persoon01] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [bedrijf02] een tweetal verkeersboetes van in totaal € 90,- heeft veroorzaakt. Door [bedrijf02] is onweersproken gesteld dat zij deze verkeersboetes heeft betaald, zodat deze boetes voor [bedrijf02] een schadepost opleveren. [persoon01] is op grond van artikel 6:74 BW gehouden deze schade aan [bedrijf02] te vergoeden.
Wettelijke rente
4.13.
[bedrijf02] vordert betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf 29 juli 2022, althans vanaf de dag van de dagvaarding. Als uitgangspunt geldt dat de datum waarop de wettelijke rente begint te lopen, ingevolge artikel 6:119 lid 1 BW het moment is waarop de schuldenaar in verzuim is geraakt met de verplichting tot betaling van een geldsom. Artikel 6:83 aanhef en onder b BW bepaalt dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente is dus bepalend de vraag op welk moment de vordering opeisbaar is. Met betrekking tot de opeisbaarheid van de vordering geldt in beginsel dat de vordering opeisbaar is op het tijdstip waarop de schade ontstaat. Wanneer de schade is geleden of geacht moet worden te zijn geleden, hangt af van de aard van de schade en de wijze van schadebegroting. Wordt de schade vastgesteld op bepaalde in concreto gemaakte kosten dan ontstaat zij pas op het moment dat deze kosten door de benadeelde moeten worden voldaan. Vast staat dat de schade in dit geval is vastgesteld op bepaalde, concreet gemaakte herstelkosten van herstel en op het in de beschikkingen van het CJIB bepaalde boetebedrag. In dat geval wordt de schade geacht te zijn ontstaan op het moment dat deze kosten door de benadeelde moeten worden voldaan. Dit betekent dat sprake is van opeisbaarheid, en dus recht op wettelijke rente, vanaf het moment dat [bedrijf02] de aan deze schadevergoedingspost ten grondslag liggende facturen en de verkeersboetes heeft voldaan. Uit de stellingen van [bedrijf02] en de door haar overgelegde stukken volgt echter niet wanneer zij de facturen en de verkeersboetes heeft betaald. Om die reden wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf
17 mei 2023, de dag waarop [bedrijf02] haar reconventionele eis heeft ingesteld.
Proceskosten
4.14.
[persoon01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [bedrijf02] tot vandaag vast op € 464,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 232,-). Voor kosten die [bedrijf02] maakt na deze uitspraak moet [persoon01] een bedrag betalen van
€ 116,- (1/2 punt x € 232,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
In conventie en in reconventie
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [bedrijf02] om aan [persoon01] te betalen € 3.724,86 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 3.187,50 vanaf
6 maart 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [bedrijf02] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon01] tot vandaag worden vastgesteld op € 817,33, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [persoon01] om aan [bedrijf02] te betalen € 2.741,26 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag van 17 mei 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
veroordeelt [persoon01] in de proceskosten, die aan de kant van [bedrijf02] tot vandaag worden vastgesteld op € 464,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853