ECLI:NL:RBROT:2023:11261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/10/644305 / HA ZA 22-723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geldleningen door een gefailleerde vennootschap

In deze zaak vordert de besloten vennootschap GoedInvest B.V. betaling van twee geldleningen die zijn verstrekt aan de gefailleerde vennootschap [bedrijf01] door middel van schuldbekentenissen. De eiseres stelt dat de gedaagde, [gedaagde01], als voormalig bestuurder van [bedrijf01], persoonlijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van deze leningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedragen van € 50.000 en € 10.000 zijn verstrekt als geldleningen en niet als voorschotbetalingen voor werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde zich in de schuldbekentenissen heeft verbonden tot terugbetaling van deze bedragen, ook in privé. De rechtbank wijst de vorderingen van GoedInvest toe, inclusief rente en kosten, en veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van in totaal € 58.463,86 aan hoofdsom, € 1.375 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 2.327,81 aan beslagkosten en € 4.632,31 aan proceskosten. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644305 / HA ZA 22-723
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOEDINVEST B.V.,
gevestigd te Kerkwerve,
eiseres,
advocaat mr. S.H. van Santen te Bodegraven,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht.
Partijen worden hierna GoedInvest en [gedaagde01] genoemd.

1.De kern van de zaak

[bedrijf01] , het inmiddels gefailleerde bedrijf van [gedaagde01] , heeft in 2018 twee geldbedragen ontvangen door tussenkomst van [naam01] . In geschil is of dit voorschotbetalingen of leningen waren, en wie in dat laatste geval de lening heeft verstrekt. GoedInvest stelt dat [gedaagde01] deze bedragen zelf moet terugbetalen nu [bedrijf01] failliet is. [gedaagde01] betwist dat. Hij betwist ook dat GoedInvest het recht heeft om terugbetaling van de twee bedragen te eisen. De rechtbank geeft GoedInvest gelijk.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 augustus 2022 met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
  • de (oproep)brief van de rechtbank van 24 maart 2023;
  • de akte overlegging nadere producties van GoedInvest met producties 12 tot en met 23;
  • de bij de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van mrs. Van Santen en Huijzer; en
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 april 2023.
2.2.
Ter zitting is bezwaar gemaakt tegen de laatste akte van GoedInvest omdat deze te laat ingediend en een verkapte conclusie van repliek zou zijn. De rechtbank heeft de akte toegelaten tot de processtukken omdat deze binnen de termijn was ingediend. Ook heeft zij geconstateerd dat de raadsman van [gedaagde01] afdoende was voorbereid om verweer tegen de inhoud van de akte te kunnen voeren, zodat [gedaagde01] door toelating van de akte niet in zijn verdedigingsbelang werd geschaad.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald. De rechter die de zitting heeft geleid werkt niet langer bij deze rechtbank. Dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter, die als toehoorder bij de zitting aanwezig was.

3.De feiten

3.1.
GoedInvest houdt zich bezig met beleggen in vastgoed en hypotheken.
[gedaagde01] was bestuurder van [bedrijf01] B.V. (hierna: “ [bedrijf01] ”), totdat deze vennootschap op 20 juli 2021 failliet werd verklaard.
3.2.
[naam01] (hierna: “ [naam01] ”) en [gedaagde01] hebben geregeld zaken gedaan, waarbij [naam01] via verschillende vennootschappen opdrachten heeft verstrekt aan [bedrijf01] voor het uitvoeren van renovatie- en bouwwerkzaamheden aan verschillende panden.
3.3.
Op 15 februari 2018 heeft [gedaagde01] een schuldbekentenis uitgeschreven en ondertekend met de tekst “
Ondergetekende [gedaagde01] (…). Optredende namens zichzelf en als directeur van [bedrijf01] BV verklaart schuldig te zijn € 50.000,= zodra dit bedrag is bijgeschreven op bankrekening (...) tnv [bedrijf01] B.V. Aflossing voor eind 2018 en rente zoals besproken”.
3.4.
Op 16 februari 2018 heeft D.A.M.W. Holding B.V. (hierna: “DAMW”), de holding van [naam02] , € 50.000 overgemaakt aan [bedrijf01] onder vermelding van ‘Lening Actuac’.
3.5.
Op 16 februari 2018 heeft [naam01] een e-mail gestuurd aan [bedrijf01] waarin hij onder meer schrijft:

[naam02] maakt de € 50.000,- aan jou over. Bijgaand overzicht lening, beginsaldo is inclusief rente februari 2018..
3.6.
Bij deze e-mail is een aflossingsschema meegestuurd. In dat schema staat vermeld: “
Rente per maand 0,75% is per jaar 9%”. Het schema loopt tot eind 2018, wanneer betaling van rente en aflossing volgens het schema voldaan zou moeten zijn.
3.7.
Op 19 februari 2018 heeft [bedrijf01] aan [naam01] gemaild:

Dit is het rekeningnr waar het bedrag vanaf is geschreven.
Wel moet ik je erbij vertellen dat ik deze lening heb afgesloten met in het vooruitzicht de klus maxi 12 begane grond en 1e verdieping.
Daarbij was gevoegd een screenshot waaruit bleek dat € 50.000 was ontvangen van D.A.M.W. Holding o.v.v. ‘
Lening Actuac
.
3.8.
Op 22 februari 2018 heeft:
  • [gedaagde01] een schuldbekentenis uitgeschreven en ondertekend met de tekst “
  • [gedaagde01] een foto van deze schuldbekentenis aan [naam01] gemaild;
  • [naam01] geantwoord: “
  • [naam01] een e-mail aan [bedrijf01] gestuurd met een herzien aflossingsschema waarin staat vermeld: “
  • GoedInvest € 10.000 overgemaakt aan [bedrijf01] .
3.9.
In een sommatiebrief van 14 januari 2019 schrijft GoedInvest aan [bedrijf01] , voor zover relevant:

In 2018 heeft u € 60.000,- geleend. Terugbetaling met rente zou plaatsvinden door middel van 10 termijnen van € 6.274,- in de maanden maart tot en met december 2018. Ondanks meerdere toezeggingen om te betalen hebben wij helemaal niets van u ontvangen. Derhalve sommeren wij u om de hoofdsom met de overeengekomen 0,75% maandrente (totaal €.62.740,-) per omgaand te voldoen. Als dat niet binnen 14 dagen is gebeurd bent u in gebreke en komen gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten verhoogd met wettelijke c.q. contractuele rente voor uw rekening.
3.10.
Op 4 december 2020 heeft een deurwaarder namens GoedInvest een aanmaning gestuurd aan [bedrijf01] en aan [gedaagde01] . Daarin worden zij aangemaand over te gaan tot betaling van “
€ 60.000,00 euro in verband met een tweetal overeenkomsten van geldlening”, de wettelijke handelsrente daarover en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.375.
3.11.
Op 5 maart, 7 april en 3 juni 2021 heeft [bedrijf01] betalingen van steeds € 1.500,00 verricht aan de deurwaarder.
3.12.
Op 20 juli 2021 is [bedrijf01] failliet verklaard.
3.13.
Op 22 juli 2022 is door DAMW en [naam01] namens GoedInvest een document ondertekend met de titel “
OVEREENKOMST CESSIE DAMW NAAR GOEDINVEST 2022” (hierna: de “Cessieakte”). Hierin staat onder meer:

overwegende, dat:
1. de heer [gedaagde01] (…) namens zichzelf en als directeur van [bedrijf01] B.V., in februari tweeduizend achttien twee leningen heeft afgesloten van in totaal zestigduizend euro;
(…)
3. DAMW ter zake op zestien februari tweeduizend achttien vijftigduizend euro per bank heeft overgemaakt naar [gedaagde01] met als omschrijving lening Actuac;
(…)
Bevestigen het volgende in juli tweeduizend achttien mondeling te zijn overeengekomen:
DAMW heeft de volledige rechten op haar vordering op [gedaagde01] overgedragen aan GoedInvest.”
3.14.
Op 4 augustus 2022 heeft de deurwaarder namens GoedInvest aan [gedaagde01] een brief betekend waarin [gedaagde01] nogmaals wordt gesommeerd te betalen. In deze brief staat, voor zover relevant:

In juli 2018 heeft D.A.M.W. haar vorderingen op [bedrijf01] uit hoofde van deze geldlening overgedragen aan cliënte. Ik verwijs daarvoor naar bijgevoegde overeenkomst van cessie (Bijlage 2).

4.Het geschil

4.1.
GoedInvest vordert - samengevat - om [gedaagde01] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan GoedInvest van:
I. € 83.748,25, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de contractuele rente daarover van 9%, althans een in goede justitie te bepalen rentepercentage, vanaf 24 augustus 2022 althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
II. € 1.375,00 voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 december 2020, althans 11 augustus 2022, althans een in goede justitie te bepalen datum;
III. de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vonnisdatum; en
IV. de proceskosten, met bepaling dat [gedaagde01] deze binnen veertien dagen na vonnisdatum aan GoedInvest dient te hebben voldaan, bij gebreke waarvan [gedaagde01] vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente over de proceskosten alsmede nakosten verschuldigd wordt.
4.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, GoedInvest niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze af te wijzen met veroordeling van GoedInvest in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De bedragen zijn verstrekt als geldlening

5.1.
De vaststaande feiten en wat over en weer is gezegd brengen de rechtbank tot de conclusie dat de twee geldbedragen als geldlening aan [bedrijf01] zijn verstrekt. Zij weegt het volgende mee.
5.2.
Vast staat dat DAMW op 16 februari 2018 een bedrag van € 50.000 aan [bedrijf01] heeft overgemaakt. Ook staat vast dat GoedInvest op 22 februari 2018 een bedrag van € 10.000 aan [bedrijf01] heeft overgemaakt. Deze gelden zijn verstrekt na contact tussen [naam01] en [gedaagde01] , die al jaren samenwerkten in bouwprojecten.
5.3.
DAMW en GoedInvest waren destijds relaties van [naam01] , maar [naam01] was geen aandeelhouder of bestuurder van deze vennootschappen. [naam01] heeft ter zitting gezegd dat hij sinds januari 2016 gevolmachtigde was van GoedInvest, maar [gedaagde01] heeft dit betwist. Ter zitting heeft [naam01] ook gezegd dat hij sinds december 2022 wel bestuurder is van GoedInvest. Omdat dit niet is betwist staat dat vast.
5.4.
GoedInvest stelt uiteindelijk dat de twee bedragen aan [bedrijf01] zijn geleend. Ter zitting heeft GoedInvest verduidelijkt dat zij niet langer stelt dat de geldlening (ook) aan [gedaagde01] was verstrekt.
[gedaagde01] ziet de betalingen niet als leningen, maar als voorschotten voor nog door [bedrijf01] te verrichten (ver)bouwwerkzaamheden.
5.5.
Uit de stukken blijkt:
  • dat de twee bedragen aan [bedrijf01] zijn overgemaakt met de vermelding dat het een lening betreft,
  • dat [gedaagde01] zelf in zijn mail van 19 februari 2018 het eerste bedrag als een lening heeft aangeduid,
  • dat [naam01] voor beide betalingen een aflossingsschema inclusief rente aan [gedaagde01] / [bedrijf01] heeft toegestuurd,
  • dat ook de twee door [gedaagde01] met de hand geschreven schuldbekentenissen de woorden aflossing en rente bevatten.
Dit zijn sterke aanwijzingen dat het om geldleningen ging.
5.6.
Wat [gedaagde01] aanvoert om te onderbouwen dat het om voorschotten ging, is minder duidelijk en overtuigend. [gedaagde01] noemt in dit verband twee projecten.
[gedaagde01] noemt [adres01] , waaraan [bedrijf01] heeft gewerkt. GoedInvest heeft daarop gezegd dat voor dat project gewoon is gefactureerd en dat die facturen zijn betaald, zodat voor dit project geen voorschot is betaald en verrekend. Dat heeft [gedaagde01] ter zitting niet betwist, zodat dit vast staat. Nu de twee verstrekte geldbedragen niet als voorschot op dit project zijn verrekend, kan dit project geen reden zijn om deze bedragen niet terug te betalen.
[gedaagde01] noemt ook een project aan de Rozenlaan. Ter zitting is duidelijk geworden dat dit project nog (lang) niet liep toen de geldleningen werden gesloten en dat [bedrijf01] voor dat project nooit werk heeft verricht. [bedrijf01] heeft de betaling dus ook niet kunnen beschouwen en verrekenen als voorschotbetaling voor dit project.
5.7.
Het lijkt erop dat [bedrijf01] het geld heeft aangenomen in de verwachting dat de terugbetaling zou plaatsvinden door verrekening met het door [naam01] (of zijn vennootschappen of relaties) voor toekomstige projecten aan [bedrijf01] verschuldigde. Daarop wijst wat [gedaagde01] ter zitting heeft verklaard: “
Ik heb [naam01] heel vaak gevraagd om een project om alles glad te trekken, omdat ik de materialen en personeel had, maar niet de middelen had om het geld terug te betalen.” Maar dat een nieuw project uitbleef betekent niet dat [bedrijf01] het geld in dat geval mocht houden in plaats van het terug te betalen. [gedaagde01] heeft ook niet gezegd dat een dergelijke afspraak is gemaakt en ook uit de stukken komt dat niet naar voren. Integendeel: toen op de zitting aan [gedaagde01] werd gevraagd waarom [bedrijf01] uiteindelijk drie keer € 1.500 heeft overgemaakt aan de deurwaarder antwoorde hij: “
Ik dacht dat ik het geld moest terugbetalen omdat er geen project tegenover stond.
5.8.
Om deze redenen oordeelt de rechtbank dat de bedragen zijn uitgeleend aan [bedrijf01] en dat [bedrijf01] deze moest terugbetalen.
Aan wie moest [bedrijf01] terugbetalen?
5.9.
De volgende vraag is aan welke vennootschap(en) [bedrijf01] dan een schuld uit geldlening had, met andere woorden wie de schuldeiser was van [bedrijf01] . De schuldbekentenissen waarop GoedInvest zich beroept, maken dit niet duidelijk. Tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, heeft alleen degene die het geld uitleent het recht op terugbetaling daarvan.
GoedInvest zegt dat zij de € 10.000 heeft uitgeleend, zodat zij als leninggever het bedrag mag terugeisen. [gedaagde01] heeft dat verder niet betwist. Dit staat dus vast.
GoedInvest stelt uiteindelijk dat de lening van € 50.000 door DAMW is verstrekt. [gedaagde01] zegt dat mogelijk niet DAMW maar Actuac, een vennootschap van [naam01] , de lening heeft verstrekt. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Dat Actuac de leninggever is, baseert [gedaagde01] eigenlijk alleen op de omschrijving ‘
lening Actuac’, die DAMW heeft vermeld bij overmaking van de € 50.000. Die omstandigheid weegt niet op tegen het feit dat DAMW het geld aan [bedrijf01] heeft overgemaakt en tegen de verdere stukken, zoals het cessiedocument dat hierna nog wordt besproken. De rechtbank beschouwt DAMW dus als de partij die de € 50.000 heeft uitgeleend en van [bedrijf01] mocht terugvorderen.
5.10.
GoedInvest stelt nog dat beide leningen op de bankrekening van GoedInvest moesten worden terugbetaald en dat [bedrijf01] / [gedaagde01] dit wist. [gedaagde01] betwist dat dit betekent dat GoedInvest de schuldeiser is. Daar heeft hij gelijk in.
DAMW kan bijvoorbeeld een bankrekening van een derde - zoals GoedInvest - aanwijzen om op terug te betalen. Of is gebeurd maakt voor de uitkomst niet uit.
Ook als DAMW heeft gezegd dat aan GoedInvest mocht of moest worden terugbetaald, dan nog betekent dat niet zomaar dat GoedInvest in deze procedure als schuldeiser terugbetaling van de door DAMW verstrekte lening kan vorderen. Ook uit het cessiedocument volgt dat daarvoor volgens DAMW en GoedInvest bijkomende afspraken nodig waren.
5.11.
De conclusie is dat [bedrijf01] op grond van de eerste geldlening aan DAMW een hoofdsom van € 50.000 moest terugbetalen en op grond van de tweede geldlening aan GoedInvest een hoofdsom van € 10.000 moest terugbetalen.
Wat is afgesproken over rente?
5.12.
[bedrijf01] heeft de schulden uit geldlening niet afgelost. Vast staat dat [bedrijf01] alleen in 2021 driemaal € 1.500 heeft betaald aan de door GoedInvest ingeschakelde deurwaarder. Inmiddels is [bedrijf01] failliet.
5.13.
De rechtbank oordeelt dat [bedrijf01] heeft afgesproken rente te betalen over de geleende bedragen, en wel tegen een van de wet afwijkend rentetarief. Deze contractuele rente beloopt 9% per jaar en wordt enkelvoudig berekend. Over de lening van € 50.000 is rente verschuldigd over het niet terugbetaalde bedrag vanaf 16 februari 2018 en over de lening van € 10.000 vanaf 22 februari 2018.
5.14.
Uit de door [naam01] aan [bedrijf01] / [gedaagde01] gestuurde aflossingsschema’s volgt namelijk dat de schuldeiser een contractuele rente van 9% op jaarbasis wilde hebben. Deze aflossingsschema’s zijn aan [bedrijf01] / [gedaagde01] toegezonden kort nadat [gedaagde01] de schuldbekentenissen - waarin staat “
rente zoals besproken” - heeft ondertekend en aan [naam01] heeft afgegeven, en kort nadat de geldbedragen zijn verstrekt. Dat [gedaagde01] toen heeft geprotesteerd tegen deze aflossingsschema’s of het daarin genoemde tarief is niet gebleken. Bij die stand van zaken is het tarief van 9% per jaar deel van de gemaakte afspraken. Dat de brief van 4 december 2020 de wettelijke handelsrente noemt en geen contractuele rente, maakt daarvoor geen verschil.
5.15.
Uit de overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat samengestelde rente is overeengekomen. Zo is de rente in de aflossingsschema’s enkel berekend voor terugbetalingen in 2018. Nergens blijkt dat vanaf 2019 sprake zou zijn van samengestelde rente. GoedInvest heeft ook in de op 14 januari 2019 gestuurde sommatie niets geschreven over samengestelde rente. Dus trekt de rechtbank de conclusie dat enkelvoudige rente is overeengekomen.
5.16.
De contractuele rente van 9% is niet in strijd met de wet- en regelgeving over consumentenkrediet. Want die regels gelden alleen voor leningen aan consumenten en dus niet voor deze leningen aan [bedrijf01] .
5.17.
Over beide leningen was [bedrijf01] de contractuele rente verschuldigd vanaf de dag dat het bedrag van de betreffende lening aan [bedrijf01] is overgemaakt. Verderop in dit vonnis zal de rechtbank de gevolgen daarvan, en van de door [bedrijf01] gedane betalingen, doorrekenen.
Moet [gedaagde01] na het faillissement van [bedrijf01] zelf de leningen terugbetalen?
5.18.
GoedInvest stelt dat [gedaagde01] nu zelf deze schulden van [bedrijf01] moet terugbetalen, omdat hij zich daartoe in de schuldbekentenissen heeft verbonden. De rechtbank is dat met GoedInvest eens.
5.19.
[gedaagde01] heeft in de door hemzelf uitgeschreven schuldbekentenissen “
namens zichzelf en als directeur van [bedrijf01] B.V.” verklaard eerst € 50.000 en later € 10.000 “
schuldig te zijn”. Deze bewoordingen van de schuldbekentenissen kunnen niets anders betekenen dan dat [gedaagde01] zichzelf ook in privé tot terugbetaling van deze schulden van [bedrijf01] verbond. Redenen waarom over deze woorden anders moeten worden uitgelegd zijn niet naar voren gebracht.
5.20.
Maar [gedaagde01] doet een beroep op dwaling. [gedaagde01] stelt dat hij bij het schrijven en ondertekenen van de schuldbekentenissen steeds heeft gedacht dat hij alleen namens [bedrijf01] tekende en niet dat hij ook zichzelf hiermee zou binden.
5.21.
Dit verweer slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op dwaling moet zijn voldaan aan één van de varianten van artikel 6:228 lid 1 BW (onder a, b of c). In dit geval, waarin [naam01] optrad als spreekbuis van DAMW respectievelijk GoedInvest, betekent dat het volgende. Variant (a) vereist dat [gedaagde01] een verkeerde voorstelling van zaken heeft door iets wat [naam01] hem heeft gezegd. Variant (b) vereist dat [naam01] wist of hoorde te weten dat [gedaagde01] een verkeerde voorstelling van zaken had en [naam01] dat hem daarop had moeten wijzen maar dit niet heeft gedaan. Variant (c) vereist dat [naam01] en [gedaagde01] allebei dezelfde verkeerde voorstelling van zaken hadden.
Uit wat [gedaagde01] stelt en wat uit de stukken blijkt kan niet worden afgeleid dat een van deze gevallen zich voordoet. [naam01] stelt zelf dat hij aan [gedaagde01] had gezegd dat hij de leningen voor [bedrijf01] alleen wilde regelen als [gedaagde01] daarvoor in persoon zou instaan. [naam01] had de verkeerde voorstelling van zaken dus niet.
5.22.
Nu het beroep op dwaling wordt verworpen blijft de rechtbank bij het oordeel dat [gedaagde01] met de schuldbekentenissen in privé de verplichting op zich heeft genomen om de geldleningen aan DAMW en GoedInvest terug te betalen, ook al is het geld geleend door en gebruikt voor [bedrijf01] .
GoedInvest heeft de rechten van DAMW overgenomen
5.23.
De volgende vraag is of GoedInvest, zoals zij stelt maar [gedaagde01] betwist, wat de lening van € 50.000 betreft de rechten van DAMW heeft overgenomen. In het bijzonder het recht om [gedaagde01] aan te spreken tot terugbetaling van wat [bedrijf01] heeft geleend maar niet heeft terugbetaald.
De rechtbank oordeelt dat DAMW inderdaad deze rechten aan GoedInvest heeft overgedragen door een cessie. Zij legt dit hierna uit.
5.24.
Uit artikel 3:94 BW volgt, voor deze zaak, dat tegen [gedaagde01] uit te oefenen rechten kunnen worden geleverd door een daarvoor opgestelde akte (een door DAMW en GoedInvest ondertekend cessiedocument) én mededeling daarvan aan [gedaagde01] door ofwel DAMW als vervreemder ofwel GoedInvest als verkrijger. Het maakt niet uit of eerst de akte wordt opgesteld of eerst mededeling wordt gedaan.
5.25.
Op 22 juli 2022 is een cessieakte opgemaakt waarin staat dat DAMW haar vorderingen op [gedaagde01] aan GoedInvest heeft overgedragen in juli 2018:

Bevestigen het volgende in juli tweeduizend achttien mondeling te zijn overeengekomen:
DAMW heeft de volledige rechten op haar vordering op [gedaagde01] overgedragen aan GoedInvest.
5.26.
Op 4 augustus 2022 is door de deurwaarder aan [gedaagde01] mededeling gedaan van een cessie in juli 2018.
5.27.
Uit de cessieakte en mededeling kan niet de conclusie worden getrokken dat al in juli 2018 is gecedeerd. Voor een geldige cessie is immers een ondertekend schriftelijk bewijsstuk nodig en die akte kwam pas op 22 juli 2022 tot stand.
Van een geldige cessie was dus pas sprake op 4 augustus 2022, omdat op die datum zowel aan het aktevereiste als aan het mededelingsvereiste was voldaan. Dat de cessieakte verwijst naar een mondelinge overdracht in 2018 verandert niets aan de kennelijke bedoeling van het stuk, namelijk dat DAMW haar vordering op [gedaagde01] eerder had willen overdragen aan GoedInvest en dat DAMW en GoedInvest die overdracht in 2022 nog steeds willen.
Of in 2018 daadwerkelijk een mondelinge afspraak is gemaakt hoeft de rechtbank niet te onderzoeken. Met of zonder mondelinge afspraak kwam de cessie pas in 2022 tot stand.
5.28.
Partijen hebben op de zitting nog gediscussieerd over de vraag of [naam01] in juli 2022 wel bevoegd was om de cessieakte namens GoedInvest te ondertekenen. [naam01] heeft
zelf tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij in december 2022 bestuurder is geworden van GoedInvest. [naam01] heeft ook verklaard dat hij al sinds 28 januari 2016 bevoegd was om GoedInvest te vertegenwoordigen op grond van een door de notaris vastgelegde volmacht en dat hij deze zo nodig wil laten zien.
De rechtbank vindt het niet nodig om de notariële akte te laten inbrengen. Dat bewijsstuk maakt voor het resultaat geen verschil. Want óf [naam01] was uit volmacht bevoegd om de cessieakte te tekenen, óf hij was dat niet maar GoedInvest heeft de ondertekening achteraf bekrachtigd (goedgekeurd) zoals dan blijkt uit haar op 4 augustus 2022 betekende brief. Artikel 3:69 BW brengt mee dat als een partij achteraf goedkeurt dat een onbevoegde persoon namens hem een akte heeft getekend, het resultaat gelijk is als wanneer de akte door een bevoegde persoon is getekend.
5.29.
De conclusie is dat de lening van DAMW aan [bedrijf01] op 4 augustus 2022 rechtsgeldig aan GoedInvest is overgedragen.
Hoeveel geld moet [gedaagde01] betalen?
5.30.
De rechtbank moet bepalen hoeveel geld GoedInvest van [gedaagde01] kan eisen. Daarvoor is onder meer van belang hoe de terugbetalingen van [bedrijf01] in de berekening moet worden betrokken, en of [gedaagde01] ook alle rente moet betalen die [bedrijf01] heeft laten oplopen.
5.31.
[bedrijf01] heeft via de deurwaarder drie betalingen van € 1.500 aan GoedInvest gedaan. Deze betalingen zijn gedaan op 5 maart, 7 april en 3 juni 2021 en dus voor de cessie van 4 augustus 2022. De betalingen worden daarom toegerekend aan de tweede lening, de € 10.000 die rechtstreeks door GoedInvest is verstrekt.
5.32.
Op grond van artikel 6:44 lid 1 BW moeten deze betalingen eerst worden afgetrokken van de rente. Pas als de rente is vergoed strekt een eventueel resterend bedrag in mindering op de hoofdsom.
5.33.
Zoals hierboven is geoordeeld loopt over de tweede lening van € 10.000 vanaf 22 februari 2018 een contractuele, enkelvoudige rente van 9% per jaar.
5.34.
Op 3 juni 2021, na de drie betalingen van [bedrijf01] , stond nog € 8.463,86 op de eerste lening open. De rechtbank berekent dit als volgt.
Hoofdsom per 5 maart 2021 (dag van eerste betaling) € 10.000,00
Rente over € 10.000
vanaf 16 februari 2018 tot en met 5 maart 2021 € 2.744,39
Betaling € 1.500,00 op 5 maart 2021
€ 1.500,00 -
Openstaande rente na betaling 5 maart 2021 € 1.244,39
Rente over € 10.000
van 6 maart tot en met 7 april 2021
€ 81,37 +
Openstaande rente per 7 april 2021 € 1.325,76
Voldaan vanuit betaling € 1.500,00 op 7 april 2021
€ 1.325,76 -
Openstaande rente na betaling 7 april 2021 € 0,00
Overschot af te trekken van hoofdsom
€ 174,24 -
Openstaande hoofdsom op 7 april 2021 € 9.825,76
Rente over € 9.825,76
van 8 april tot en met 3 juni 2021 € 138,10
Voldaan vanuit betaling € 1.500,00 op 3 juni 2021
€ 138,10 -
Openstaande rente na betaling 3 juni 2021 € 0,00
Overschot af te trekken van hoofdsom
€ 1.361,90 -
Openstaande hoofdsom op 3 juni 2021 € 8.463,86
5.35.
Uit artikel 6:142 lid 2 BW volgt dat GoedInvest met de verkrijging van de vordering van DAMW ook het recht op de afgesproken rente heeft verkregen, maar - tenzij dit uitdrukkelijk anders is afgesproken - niet de rente die op het moment van de cessie al was verschuldigd. Dat die bijkomende afspraak is gemaakt blijkt niet uit de cessieakte of andere stukken en is ook niet betoogd.
5.36.
De rechtbank zal daarom voor de eerste lening een hoofdsom van € 50.000,00 toewijzen en voor de tweede lening een hoofdsom van € 8.463,86, met rente over deze bedragen vanaf 4 augustus 2022, zoals hieronder bij 6.1 nader uitgewerkt.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
5.37.
GoedInvest stelt dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en vordert vergoeding daarvan. De rechtbank vindt de hoogte van de opgevoerde kosten redelijk en ziet geen reden te denken dat deze niet in redelijkheid zijn gemaakt. De kosten zullen daarom worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 1.375.
5.38.
Een veertiendagenbrief in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW is alleen vereist wanneer de schuldenaar een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (vgl. Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Maar [gedaagde01] handelde bij het ondertekenen van de schuldbekentenissen in de uitoefening van zijn bedrijf.
5.39.
In de op 4 augustus 2022 aan [gedaagde01] betekende brief is naar oordeel van de rechtbank een redelijke termijn voor betaling gesteld. Daarom is [gedaagde01] vanaf 11 augustus 2022 in verzuim wat betreft het betalen van de buitengerechtelijke incassokosten.
Overeenkomstig artikel 6:119 BW zal de rechtbank daarom de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten toewijzen vanaf 11 augustus 2022.
De beslagkosten worden toegewezen
5.40.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van de beslagkosten toe. Het is immers niet gebleken dat dit beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). De beslagkosten worden vastgesteld op totaal € 2.327,81:
- € 468,81 voor kosten deurwaardersexploten (€ 249,27 plus € 219,54),
- € 676,00 voor griffierecht,
- € 1.183,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × tarief IV € 1.183,00).
Het griffierecht voor het beslagrekest was door de griffie eerder per abuis niet in mindering gebracht op het griffierecht berekend bij het aanbrengen van de procedure. Dit is inmiddels hersteld.
5.41.
De wettelijke rente over de beslagkosten zal worden toegewezen zoals gevorderd.
De proceskosten worden toegewezen
5.42.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van GoedInvest, begroot op:
- explootkosten € 105,31
- griffierecht € 2.161,00
- salaris advocaat
€ 2.366,00(2 punten x tarief IV € 1.183,00)
Totaal € 4.632,31
5.43.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als hieronder in 6.5 vermeld.
5.44.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de nakosten.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van € 58.463,86 aan GoedInvest aan hoofdsom, te vermeerderen met de enkelvoudig te berekenen rente van 9% per jaar over dit bedrag vanaf 4 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van € 1.3750,00 aan GoedInvest voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van € 2.327,81 aan GoedInvest voor beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van € 4.632,31 aan GoedInvest voor proceskosten;
6.5.
bepaalt dat [gedaagde01] de proceskosten moet voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis en veroordeelt [gedaagde01] voor het geval hij dat niet doet, tot betaling van de wettelijke rente over die kosten vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; en
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.
[3718/1451/1885]