In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de stichting Hef Wonen. De zaak betreft een huurgeschil waarbij Hef Wonen eerder een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde door [eiser] had gevorderd. De kantonrechter had de vordering van Hef Wonen toegewezen, omdat [eiser] de gehuurde ruimte niet volgens de overeengekomen bestemming gebruikte. [Eiser] had de ruimte als opslag gebruikt in plaats van als kantoorruimte, wat in strijd was met de huurovereenkomst. Na de uitspraak van de kantonrechter heeft [eiser] hoger beroep ingesteld en in het kort geding verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van [eiser] bij schorsing van de executie groter is dan het belang van Hef Wonen bij ontruiming. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat de kantonrechter in zijn vonnis niet voldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van uitleg van de huurovereenkomst en het bewijsaanbod van [eiser]. Bovendien is ontruiming van het bedrijfspand moeilijk ongedaan te maken, terwijl Hef Wonen kan optreden bij eventuele klachten van overlast. De voorzieningenrechter heeft daarom de vordering van [eiser] toegewezen, de tenuitvoerlegging van de eerdere uitspraak geschorst en Hef Wonen veroordeeld in de proceskosten.