ECLI:NL:RBROT:2023:11252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/10/650859 / HA ZA 23-44
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na wanprestatie huurovereenkomst met persoonlijk ernstig verwijt

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2023 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over schadevergoeding als gevolg van wanprestatie van een huurovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres01] die voortvloeit uit de wanprestatie van RCB, waarbij [gedaagde01] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De schade die [eiseres01] heeft geleden betreft onder andere gemiste huurinkomsten over de maanden augustus tot en met oktober 2022, waarvoor de rechtbank een bedrag van € 600,00 heeft toegewezen, evenals wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van verzuim.

Daarnaast heeft de rechtbank de kosten voor nutsvoorzieningen en internet, die [eiseres01] heeft gemaakt voor de maanden augustus tot en met oktober 2022, toegewezen, evenals advocaatkosten van € 1.192,50 die [eiseres01] heeft gemaakt in verband met een onrechtmatige (onder)huurovereenkomst met [persoon A]. De rechtbank heeft ook een bedrag van € 216,00 toegewezen voor schade aan het pand, maar andere vorderingen van [eiseres01] zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank heeft [gedaagde01] verder veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 564,92 en proceskosten van € 1.864,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW en heeft de vorderingen van [eiseres01] grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele niet onderbouwde vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650859 / HA ZA 23-44
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonend in [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. L.J. Witvliet te Brielle,
tegen
[gedaagde01],
wonend in [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.C.M. Ouwens te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 augustus 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten van [eiseres01] , met producties 59 tot en met 70;
  • de antwoordakte van [gedaagde01] , met productie 4.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De schade

2.1.
In 4.18-4.20 van het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres01] als gevolg van de wanprestatie van RCB, waarvan [gedaagde01] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van die schade heeft de rechtbank in 4.25 van het tussenvonnis geoordeeld dat de gevorderde boetes niet toewijsbaar zijn. Op de overige schadeposten gaat de rechtbank hieronder in.
Huur augustus, september en oktober 2022
2.2.
[eiseres01] stelt dat haar schade wegens gemiste huurinkomsten over de maanden augustus tot en met oktober 2022, na aftrek van de over deze maanden ontvangen betalingen van (onder)huurders, € 3.150,00 bedraagt. Volgens [gedaagde01] heeft [eiseres01] ten onrechte geen opgave gedaan van het bedrag € 2.550,00 dat zij over die maanden van [winkel01] heeft ontvangen. [gedaagde01] vraagt de rechtbank daaraan op grond van artikel 21 Rv gevolgen te verbinden.
2.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vaststaat dat [winkel01] in de maanden augustus tot en met oktober 2022 in het pand verbleef en geen huur meer betaalde aan RCB. [eiseres01] heeft niet gesteld dat [winkel01] in deze maanden huur aan haar betaalde, terwijl [gedaagde01] zijn stelling dat dat wel zo is niet heeft onderbouwd. In het midden kan blijven of [winkel01] huur aan [eiseres01] is gaan betalen. Zo ja, dan moeten deze huurpenningen van de schade worden afgetrokken, maar anders net zo goed. [eiseres01] is enig aandeelhouder en bestuurder van [winkel01] en zij had het dus volledig in haar macht of [winkel01] huur aan haar ging betalen. Zo niet, dan is dat weliswaar strikt genomen schade voor [eiseres01] , maar daar staat dan een even groot voordeel van het volledig door haar gecontroleerde [winkel01] tegenover. Dit voordeel moet redelijkerwijs in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de schade van [eiseres01] , omdat zij als enig aandeelhouder en bestuurder van [winkel01] feitelijk over dat voordeel kan beschikken. De conclusie is dat de schade wegens gemiste huuropbrengsten (€ 3.150,00 min € 2.550,00 is) € 600,00 bedraagt.
Het beroep van [gedaagde01] op artikel 21 Rv wordt gepasseerd. Aan dit beroep ligt ten grondslag dat [eiseres01] heeft verzwegen dat [winkel01] huur aan haar is gaan betalen, maar [gedaagde01] heeft niet onderbouwd dat dit feitelijk zo is geweest.
2.4.
De wettelijke rente over de gederfde huurinkomsten is toewijsbaar vanaf de dag van verzuim (zie 4.23 van het tussenvonnis), te weten vanaf 2 augustus 2022 over de eerste € 200,00, vanaf 2 september 2022 over de tweede € 200,00 en vanaf 2 oktober 2022 over de derde € 200,00.
Schade wegens overeenkomst RCB met (onder)huurder [persoon A]
2.5.
[eiseres01] heeft in haar akte uitlaten alleen opgave gedaan van schade in verband met een door [gedaagde01] bewerkstelligde (onder)huurovereenkomst met de heer [persoon A] . Die schade bestaat volgens [eiseres01] uit 5,3 uur tijdsbesteding door haar advocaat om deze onderhuurder uit het pand te krijgen. [gedaagde01] heeft daartegen ingebracht dat [eiseres01] voor haar rechtsbijstand een toevoeging had en dus geen kosten heeft gemaakt. Bovendien heeft [persoon A] ingestemd met huurbeëindiging, aldus [gedaagde01] .
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als de – op zich door [gedaagde01] niet betwiste – onrechtmatige (onder)huurovereenkomst met [persoon A] niet was gesloten, had [eiseres01] geen kosten hoeven maken om deze (onder)huurder uit haar pand te krijgen. Daarmee is het causaal verband met de kosten die zij daartoe heeft gemaakt gegeven. De rechtbank acht de gespecificeerde kosten niet onredelijk hoog. Verder betekent het feit dat [eiseres01] voor de onderhavige procedure tegen [gedaagde01] een toevoeging heeft niet dat die toevoeging ook geldt voor de buitengerechtelijke correspondentie met de (onder)huurder. Dat [persoon A] (uiteindelijk) heeft ingestemd met huurbeëindiging, betekent evenmin dat de advocaatkosten van [eiseres01] nodeloos zijn gemaakt; het is niet onaannemelijk dat hij dit (mede) heeft gedaan vanwege de werkzaamheden van de advocaat. De conclusie is dat [gedaagde01] de gespecificeerde advocaatkosten van € 1.192,50 aan [eiseres01] moet voldoen.
Schade in verband met nutsvoorzieningen
2.7.
[eiseres01] vordert vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de levering van energie, water en internet aan de als gevolg van de door RCB gesloten (onder)huurovereenkomsten in haar pand verblijvende (onder)huurders. [gedaagde01] betwist het causaal verband tussen de wanprestatie van RCB door het aangaan van (een) (onder)huurovereenkomst(en) en de door [eiseres01] gemaakte kosten. Volgens [gedaagde01] was het de eigen keuze van [eiseres01] om met de betreffende leveranciers verbintenissen aan te gaan en komt die keuze niet voor zijn rekening.
2.8.
Het betoog van [gedaagde01] faalt. RCB verhuurde de ruimte(n) in het pand van [eiseres01] inclusief nutsvoorzieningen. Als RCB haar huurovereenkomst met [eiseres01] correct was nagekomen, dan had zij de huurovereenkomst tot en met oktober 2022 uitgezeten en ook de door haar afgesloten nutsvoorzieningen moeten betalen. Toen RCB met de noorderzon vertrok, heeft [gedaagde01] er bij [eiseres01] op aangedrongen om de (onder)huurovereenkomsten over te nemen en voort te zetten, onder meer door abonnementen op nutsvoorzieningen voor de (onder)huurders te sluiten. [gedaagde01] liet de (onder)huurders ook weten dat zij de huur voortaan aan [eiseres01] moesten betalen. Ongeacht of [eiseres01] juridisch gehouden was om overeenkomsten met leveranciers van nutsdiensten aan te gaan, is het aan de handelswijze van [gedaagde01] te wijten dat [eiseres01] zich gedwongen voelde om de in haar pand verblijvende (onder)huurders van deze diensten te voorzien. De stelling van [gedaagde01] dat de overeenkomsten voor deze diensten eerst nog een tijd op naam van RCB zijn doorgelopen, is niet onderbouwd en wordt daarom gepasseerd. Bovendien heeft [gedaagde01] hier destijds niet op gewezen, maar er juist op aangedrongen dat [eiseres01] meteen actie zou ondernemen om ervoor te zorgen dat de huurders niet zonder water, energie en internet zouden komen te zitten (zie 2.7 van het tussenvonnis). Aan het feit dat [winkel01] een van de onderhuurders en volgens [gedaagde01] de grootste verbruiker was, kan [gedaagde01] niet het door hem beoogde rechtsgevolg ontlenen, omdat de voorzieningen in de huurprijs waren begrepen en [eiseres01] als bestuurder van [winkel01] sinds het vertrek van RCB zelf voor die voorzieningen moest zorgdragen. Die kosten had zij niet hoeven te maken als [gedaagde01] de huurovereenkomst van RCB met [eiseres01] niet onregelmatig had opgezegd.
2.9.
De conclusie is dat [gedaagde01] de kosten voor nutsvoorzieningen en internet moet betalen voor zover het de maanden augustus, september en oktober 2022 betreft. Voor de periode daarna is er geen grondslag voor schadevergoeding, omdat de huurovereenkomst tussen [eiseres01] en RCB toen was geëindigd (zie 4.11 van het tussenvonnis). De kosten voor de periode augustus tot en met oktober 2022 bedragen op basis van de door [eiseres01] gespecificeerde opgaaf € 2.390,68 (internet € 56,25, energie € 2.142,00 en water € 192,43).
Schade aan het pand
2.10.
Ter onderbouwing van haar vermeende schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichting van RCB om het pand terug te brengen in de staat bij aanvang van de huur, heeft [eiseres01] facturen en offertes in het geding gebracht voor werkzaamheden in verband met rioolontstopping, kortsluiting en herstel van het pand en de tuin. Het zonder verdere toelichting in het geding brengen van facturen is onvoldoende om te concluderen dat de betreffende kosten in causaal verband staan tot de als onrechtmatige daad aan [gedaagde01] toe te rekenen wanprestatie van RCB (en dat de hoogte ervan redelijk is), wat door [gedaagde01] gemotiveerd is betwist. Daarbij verdient opmerking dat [gedaagde01] de gestelde schade bij conclusie van antwoord gemotiveerd heeft betwist en dat [eiseres01] in het tussenvonnis uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om (ook) op die betwisting te reageren, wat zij niet gemotiveerd heeft gedaan. Het had ten minste op de weg van [eiseres01] gelegen om een vergelijking te maken tussen de staat van het pand bij aanvang van de huur en die bij het einde van de huurovereenkomst en de opgegeven kosten op basis daarvan toe te lichten. Ook dat heeft zij niet gedaan.
2.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat alleen de door [gedaagde01] erkende kosten voor ‘verwijderen en afvoeren aanrecht’ van € 100,00 en twee uren voor herstelwerkzaamheden aan de tussendeur, begroot op € 116,00, voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betekent dat [gedaagde01] € 216,00 aan [eiseres01] moet betalen en dat de vordering wegens schade aan het pand voor het overige wordt afgewezen omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Toevoeging
2.12.
De stelling van [eiseres01] dat bij het begroten van de schade rekening moet worden gehouden met de gevolgen daarvan voor de verleende toevoeging voor juridische bijstand leidt niet tot het daarmee beoogde doel. [eiseres01] heeft niet onderbouwd waarom die gevolgen voor rekening van [gedaagde01] moeten komen, nog daargelaten of die gevolgen gelet op het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding aan de orde zijn.
Wettelijke rente over de schade
2.13.
Met uitzondering van het bepaalde in 2.4 wordt de gevorderde wettelijke rente over de te betalen schadevergoeding toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Een andere datum waarop het verzuim is ingetreden is gesteld noch gebleken en [gedaagde01] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd.
Andere gevorderde kosten
Buitengerechtelijke incassokosten
2.14.
[eiseres01] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke vereisten voor die, door [gedaagde01] niet bestreden, vergoeding is voldaan. De hoogte van de vergoeding zal worden vastgesteld op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het Besluit), met als grondslag het toe te wijzen bedrag van € 4.399,18. Hiermee komt het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten op basis van de staffel in het Besluit op € 564,92. De wettelijke rente hierover is niet bestreden en wordt toegewezen zoals gevorderd.
Proceskosten inclusief beslagkosten
2.15.
[gedaagde01] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Op grond van artikel 706 Rv moet [gedaagde01] ook de door [eiseres01] gemaakte beslagkosten voldoen. Uit de overgelegde beslagstukken en het exploot van dagvaarding blijkt dat de deurwaarder haar diensten kosteloos heeft verricht wegens een aan [eiseres01] verleende toevoeging. Rekening houdend hiermee, worden de kosten aan de zijde van [eiseres01] , op basis van het liquidatietarief dat hoort bij het toe te wijzen bedrag, begroot op:
  • eigen bijdrage griffierecht € 86,00
  • advocaatkosten
2.16.
De gevorderde en niet bestreden wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
2.17.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), overweging 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiseres01] van € 3.799,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2022;
3.3.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiseres01] van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals in 2.4 bepaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiseres01] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 564,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis;
3.5.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van de proceskosten, inclusief de beslagkosten, aan de zijde van [eiseres01] tot op heden begroot op € 1.864,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis;
3.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Welter-Dekkers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.
3268/3194