In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2023 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over schadevergoeding als gevolg van wanprestatie van een huurovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres01] die voortvloeit uit de wanprestatie van RCB, waarbij [gedaagde01] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De schade die [eiseres01] heeft geleden betreft onder andere gemiste huurinkomsten over de maanden augustus tot en met oktober 2022, waarvoor de rechtbank een bedrag van € 600,00 heeft toegewezen, evenals wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van verzuim.
Daarnaast heeft de rechtbank de kosten voor nutsvoorzieningen en internet, die [eiseres01] heeft gemaakt voor de maanden augustus tot en met oktober 2022, toegewezen, evenals advocaatkosten van € 1.192,50 die [eiseres01] heeft gemaakt in verband met een onrechtmatige (onder)huurovereenkomst met [persoon A]. De rechtbank heeft ook een bedrag van € 216,00 toegewezen voor schade aan het pand, maar andere vorderingen van [eiseres01] zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
De rechtbank heeft [gedaagde01] verder veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 564,92 en proceskosten van € 1.864,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW en heeft de vorderingen van [eiseres01] grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele niet onderbouwde vorderingen.