ECLI:NL:RBROT:2023:11021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
10-126415-22 / TUL: 01-052907-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en poging tot zware mishandeling met een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1953, die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten. De verdachte werd veroordeeld voor het mishandelen van twee aangevers met een hondenriem en voor zware mishandeling en poging tot zware mishandeling door met verhoogde snelheid op hen in te rijden. De rechtbank oordeelde dat de beroepen op noodweer en psychische overmacht niet slaagden. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangevers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot vrijspraak. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €5.000,- voor de eerste benadeelde partij en een proceskostenvergoeding voor beide partijen. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-126415-22
Parketnummer vordering TUL: 01-052907-21
Datum uitspraak: 09 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1953,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E van Veen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2, 3, 4 primair en 5 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het de verdachte verboden wordt contact te hebben met aangevers, met bevel dat iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van ten hoogste één week, met een maximum van zes maanden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 01-052907-21.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 2, 3, 4 primair en 5 primair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor alle feiten. De getuigenverklaringen zijn onbetrouwbaar en ongeloofwaardig en kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd. Ook de aangiftes zijn onbetrouwbaar. De verdachte geeft een andere lezing van het ten laste gelegde. Voorts bepleit de verdediging dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers met zijn auto, zodat hij ook daarom moet worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft met zijn verklaring ter terechtzitting de feitelijke gang van zaken zoals benoemd in de tenlastelegging, onderschreven. Hij geeft echter een andere lezing van deze gebeurtenissen. De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij werd geslagen door aangevers en dat hij zich uit zelfverdediging heeft afgeweerd. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij niet op aangevers is ingereden, maar dat aangever [slachtoffer01] zelf voor de auto van de verdachte is gesprongen om hem tegen te houden.
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van de verdachte geen steun vindt in de verklaringen van de getuigen. De getuigenverklaringen onderschrijven en bevestigen elkaar, zodat zij betrouwbaar kunnen worden geacht. De verklaringen worden ook ondersteund door de foto’s van het letsel van aangever. Uit de verklaringen van de getuigen en de aangevers stelt de rechtbank vast dat de agressiviteit van de kant van de verdachte kwam. Weliswaar zijn er verschillen tussen de verklaringen van de getuigen, maar zij wijken op de essentiële punten niet van elkaar af. De tegenstrijdigheden die door de raadsvrouw van de verdachte naar voren zijn gebracht, raken niet aan de kern van de verklaringen van de getuigen. De rechtbank passeert het verweer.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangevers en de getuigen leugens vertellen en tegen hem samenspannen. De rechtbank passeert – als een niet onderbouwd verweer - ook dit verweer. Hiervan is evenmin gebleken. Een aantal van de getuigen kenden elkaar niet en waren toevallige voorbijgangers.
Op grond van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting staat ten aanzien van feiten 4 en 5 vast dat de verdachte met verhoogde snelheid met zijn auto op aangevers [slachtoffer02] en [slachtoffer01] is afgereden. Aangever [slachtoffer02] kon op tijd wegspringen, maar aangever [slachtoffer01] is op de motorkap van de auto van de verdachte beland. Uit het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte daarna eerst is weggereden, is gedraaid en vervolgens nog terug is gereden de straat in waar de aanrijding had plaatsgevonden. Aangever [slachtoffer01] was toen al van de straat gehaald.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat deze handelingen van de verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, geschikt waren om en gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers.
In het geval van aangever [slachtoffer02] levert dit een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
Aangever [slachtoffer01] heeft daadwerkelijk letsel opgelopen als gevolg van de aanrijding door de verdachte. Voor de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel moet volgens vaste rechtspraak worden gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de stukken blijkt dat aangever [slachtoffer01] een elleboogbreuk heeft opgelopen en dat zijn elleboog uit de kom is geweest. Hij is geopereerd, waarbij het verbrijzelde kopje van het spaakbeen is verwijderd en vervangen door een prothese en de andere breukdelen zijn gefixeerd met schroeven en een metaalring. In de FARR-verklaring van 29 juli 2022 staat dat het volledig herstel van de elleboogfunctie onzeker is. Aangever [slachtoffer01] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij ondanks de operatie en fysiotherapie niet de volledige functie van zijn elleboog heeft teruggekregen. Hij kan moeilijk strekken en heeft dagelijks pijn. De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft gedaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij, op 20 mei 2022, te Barendrecht,
[slachtoffer01] heeft mishandeld door (met een (honden)riem) op het gezicht
van die [slachtoffer01] te slaan;
3
hij op 20 mei 2022 te Barendrecht,
[slachtoffer02] heeft mishandeld door (met een (honden)riem) meermalen
op de hand en ellenboog van die [slachtoffer02] te slaan;
4 primair
hij, op 20 mei 2022, te Barendrecht,
aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een elleboogbreuk en een elleboog uit de kom
heeft toegebracht door als bestuurder van een
voertuig (personenauto), met verhoogde snelheid, in te rijden op die [slachtoffer01] en
(vervolgens) met dat voertuig in botsing te komen met die [slachtoffer01]
(waardoor) die [slachtoffer01] ten val kwam;
5 primair
hij, op 20 mei 2022, te Barendrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer02]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet, als bestuurder van een voertuig (personenauto) met verhoogde
snelheid op die [slachtoffer02] af is gereden, waardoor deze weg moest springen
teneinde een aanrijding te voorkomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid van de verdachte

De bewezen feiten leveren op:
Feit 2:
mishandeling
Feit 3:
mishandeling
Feit 4 primair:
zware mishandeling
Feit 5 primair:
poging tot zware mishandeling
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feiten 2 en 3 aangevoerd dat de verdachte slechts heeft gehandeld uit verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangevers, die hem sloegen. Hij had daarom geen opzet op toebrengen van letsel en moet worden vrijgesproken van deze feiten.
Verder heeft de verdediging ten aanzien van feiten 4 primair en 5 primair bepleit dat sprake was van de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. De verdachte is door aangevers al jaren getreiterd en geprovoceerd en werd door hen opgewacht. Daardoor was de van buiten komende drang om te vluchten zo groot dat van de verdachte in redelijkheid niet geacht kon worden dat hij daaraan weerstand zou bieden.
5.2.
Beoordeling
5.2.1.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gedraging moet voorts geboden zijn door de noodzakelijke verdediging en moet de gedraging in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (zie ook ECLI:NL:HR:2016:456).
Zoals hiervoor is overwogen, vindt de lezing van de verdachte geen steun in de verklaringen van de getuigen, die elkaar ten aanzien van de gang van zaken allemaal onderschrijven. Uit de verklaringen van de getuigen en de aangevers stelt de rechtbank vast dat de agressiviteit van de kant van de verdachte kwam. Een noodweersituatie ten tijde van feiten 2 en 3 is daarom niet aannemelijk geworden. Dit verweer slaagt niet.
5.2.2.
Psychische overmacht
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van de getuigen en de aangevers vast te stellen is dat de agressiviteit van de kant van de verdachte kwam. Zoals hiervoor is overwogen is niet aannemelijk geworden dat de verdachte op het moment van de mishandeling van aangevers met de hondenriem in een noodweersituatie bevond. De verdachte is na dat moment met zijn hond in zijn auto gestapt, is op beide aangevers afgereden, is aan het einde van de straat gestopt, gekeerd en weer terug te komen. Dit duidt niet op een zodanig gevoelde drang om te vluchten. Over de voorgeschiedenis kan de rechtbank geen vaststellingen doen. Ook als aangevers bij de woningen hebben gestaan toen de verdachte aankwam, maakt dit niet dat sprake is van een zodanige drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoeft te bieden, waardoor hij met de auto op hen in moest rijden. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand behoefde te bieden.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte uitsluiten. De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] mishandeld door ze te slaan met een hondenriem, waarna de verdachte in zijn auto is gestapt en met verhoogde snelheid op [slachtoffer02] is afgereden en op [slachtoffer01] ingereden, waardoor deze laatste zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aangevers zijn hevig geschrokken. Dit zijn ernstige strafbare feiten, die plaatsvonden in de buurt van de woningen van betrokkenen en waarvan meerdere personen getuigen waren. Dat wekt bij de betrokkenen en omstanders schrik en een onveilig gevoel op. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor de feiten en lijkt zich zelf het slachtoffer te voelen. De rechtbank rekent dit handelen de verdachte aan.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
16 augustus 2022. Dit rapport houdt in dat de reclassering, gelet op de houding/gedragingen van de verdachte, geen mogelijkheden zag om, met interventies binnen een regulier toezichtkader de risico's voldoende te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Het risico op recidive werd ingeschat als hoog. De reclassering adviseerde opnieuw een NIFP-rapport aan te vragen.
Psychiater [psychiater01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
24 november 2022. Dit rapport houdt in dat bij de verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en theatrale trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis, licht van ernst. Ook ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. De gedragskeuzes van de verdachte werden daardoor beïnvloed.
Tijdens het ten laste gelegde heeft de verdachte zich dermate door zijn buren gekrenkt gevoeld en zich door zijn buren dermate persoonlijk benadeeld gevoeld, dat hij zijn impulsen niet langer onder controle heeft gehad en agressief heeft gereageerd. De verdachte heeft tijdens het ten laste gelegde voor een groot deel gehandeld vanuit zijn aanwezige persoonlijkheidsproblematiek. Hij is niet in staat om een keuze te maken voor alternatief gedrag, dan de agressie die hij tijdens het ten laste gelegde heeft laten zien. Daarom is het advies om de verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt ingeschat als hoog. Eerdere ambulante behandeling en toezicht zijn niet succesvol gebleken om het recidiverisico te
doen verminderen.
GGZ-psycholoog [psycholoog01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 november 2022. Dit rapport houdt in dat de verdachte lijdende is aan een psychische stoornis, te omschrijven als een narcistische persoonlijkheidsstoornis met daarnaast theatrale (histrionische) kenmerken. Die stoornis bestond ten tijde van het tenlastegelegde en had daarop ten minste enige mate van doorwerking. Vanuit zijn verhoogde gevoeligheid voor krenking raakte de verdachte woedend bij een confrontatie met zijn buurmannen; die op dat moment voor hem de personificatie vertegenwoordigden van de naderende woning uitzetting. De psycholoog schat het recidiverisico van een gewelddelict in als hoog. Het advies is om het tenlastegelegde in enigszins (licht) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de verdachte kennelijk zich zodanig heeft gedragen dat hij in een uitzettingsprocedure is verwikkeld geraakt, tegen hem aangespannen door de verhuurder.
De rechtbank kan niet vaststellen op basis van de in het dossier beschikbare gegevens welke bijdrage de verdachte hieraan zelf geleverd. In het verlengde van de door de rechtbank met de deskundigen gedeelde conclusies blijft de verdachte voor een groot gedeelte verantwoordelijk voor de bewezenverklaarde feiten. Dit zijn jegens de twee slachtoffers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hele nare feiten. Met name het inrijden op hen had als gevolg kunnen hebben dat de schade en het leed nog veel groter zou zijn geweest. [slachtoffer01] zal nog steeds zijn lichamelijk letsel, opgelopen door het gedrag van de verdachte met zich mee moeten dragen. De rechtbank neemt de verdachte dit alles zeer kwalijk.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank naast voormelde overwegingen tevens acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Naast een onvoorwaardelijk strafdeel wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht een proeftijd voor de duur van 2 jaren noodzakelijk.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een contactverbod met beide aangevers, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier geweldsfeiten waarbij hij tweemaal een mishandeling, eenmaal een zware mishandeling en een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. Niet is gebleken dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen.
De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis, die onder voorwaarden is geschorst tot de datum van de einduitspraak, opnieuw te schorsen indien de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard te kunnen instemmen met dit verzoek.
Anders dan de verdediging en het openbaar ministerie ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nieuwe schorsing, nu tegen het onderhavige vonnis (nog) geen rechtsmiddel is ingesteld en de door de rechtbank passend geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur van het voorarrest overstijgt. Indien hoger beroep wordt ingesteld kunnen door het gerechtshof nadere beslissingen worden genomen ten aanzien van de voorlopige hechtenis.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft hij zich in het geding gevoegd ter zake van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partijen is aangepast ter zitting, zoals opgenomen in de toelichting vordering benadeelde partijen van mr. A.H. Blok.
Benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een vergoeding van € 19.200,- aan materiële schade vanwege het verlies van verdienvermogen voor het repareren van mechanische horloges. Ook vordert hij een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij vordert voor het opstellen van de schadevordering en voor het toelichten van de vordering op de zitting een proceskostenvergoeding van € 3.350,30. De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter zitting toegelicht dat het gevorderde bedrag voor rechtsbijstand kan worden gehalveerd.
Benadeelde partij [slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft hij zich in het geding gevoegd ter zake van de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partijen is aangepast ter zitting, zoals opgenomen in de toelichting vordering benadeelde partijen van mr. A.H. Blok.
Benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij vordert voor het opstellen van de schadevordering en voor het toelichten van de vordering op de zitting een proceskostenvergoeding van € 3.329,50.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter zitting toegelicht dat het gevorderde bedrag voor rechtsbijstand kan worden gehalveerd.
7.1.
Standpunt officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer01]
De vordering moet wat betreft gevraagde de immateriële schade gematigd worden. Vergoeding is slechts voor toebrengen van pijn en letsel en de geweldshandelingen zelf. De voorgeschiedenis moet hierbij niet worden betrokken. De vordering van het verlies van verdienvermogen voor het repareren van mechanische horloges van € 19.200,- moet niet-ontvankelijk worden verklaard, bij gebrek aan voldoende onderbouwing. Vergoeding voor de kosten voor rechtsbijstand kan worden toegewezen voor de helft van het gevorderde bedrag. Aan de benadeelde partij komt wettelijke rente toe over het toewijsbare bedrag.
Voor het toewijsbare bedrag van de vordering moet aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding opgelegd worden. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Benadeelde partij [slachtoffer02]
De vordering moet wat betreft gevraagde de immateriële schade gematigd worden. Vergoeding is slechts voor toebrengen van pijn en letsel en de geweldshandelingen zelf. De voorgeschiedenis moet hierbij niet worden betrokken. Vergoeding voor de kosten voor rechtsbijstand kan worden toegewezen voor de helft van het gevorderde bedrag. Aan de benadeelde partij komt wettelijke rente toe over het toewijsbare bedrag. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het toewijsbare bedrag van de vordering moet aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding opgelegd worden.
7.2.
Standpunt verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer01]
De vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze te ingewikkeld is om in deze procedure te beoordelen. Meer subsidiair is de vordering onvoldoende onderbouwd.
Benadeelde partij [slachtoffer02]
De vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard, vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze te ingewikkeld is om in deze procedure te beoordelen. Meer subsidiair is de vordering onvoldoende onderbouwd.
7.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [slachtoffer01]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht. De strafbare feiten hebben bij het slachtoffer pijn, verdriet en angst teweeggebracht. Daarom zal die schade op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Ook vanwege de nog lopende procedure bij de verzekeraar is er nog onvoldoende zicht op de werkelijke totale schade. Een mogelijk resterend deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het verlies van verdienvermogen voor het repareren van mechanische horloges van € 19.200,- is onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 mei 2022.
Benadeelde partij [slachtoffer02]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 3 en 5 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft al een naar het oordeel van de rechtbank billijk voorschot van de WAM-verzekering uitbetaald gekregen. Voor de overige gevraagde vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Een mogelijk resterend deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Omdat de vordering van de benadeelde partijen (deels) zal worden toegewezen en (deels) al is vergoed door de verzekering, dus terecht is aangebracht, zal de verdachte ook worden veroordeeld in de proceskosten die door de benadeelde partijen zijn gemaakt.
Zoals door de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht, zijn deze kosten begroot op € 3.350,30 voor benadeelde [slachtoffer01] en € 3.329,50 voor benadeelde [slachtoffer02] . Ter zitting heeft de advocaat ingestemd met de halvering van dit bedrag, nu hij zijn handelingen ten behoeve van beide benadeelde partijen heeft verricht.
Dit betekent dat voor benadeelde partij [slachtoffer01] een bedrag van € 1.675,15 aan proceskosten zal worden toegekend en dat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Voor benadeelde partij [slachtoffer02] zal een bedrag van € 1.664,75 worden toegekend en zal de vordering voor het overige worden afgewezen.
7.4.
Conclusie
Benadeelde partij [slachtoffer01]
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De voornoemde proceskostenvergoeding wordt toegekend.
Benadeelde partij [slachtoffer02]
Over de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De voornoemde proceskostenvergoeding wordt toegekend.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 3 december 2021 van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch (01-052907-21) is de verdachte ter zake van in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien, veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 99 dagen met aftrek, waarvan een gedeelte groot 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 18 december 2021.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, subsidiair dat de proftijd verlengd moet worden.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. De rechtbank ziet geen aanleiding om die last niet te geven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vijf (5) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer02] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot verlenging van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer02]niet-ontvankelijk in de vordering voor het meer of anders gevorderde;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]te betalen een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend Euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op € 1.675,15 voor benadeelde partij [slachtoffer01] en € 1.664,75 voor benadeelde partij [slachtoffer02] , aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partijen aan proceskosten meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer01]te betalen
€ 6.675,15,- (zegge: zesduizend en zeshonderdvijfenzeventig Euro en vijftien Eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
68 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer02]te betalen
€1.664,75 (zegge: duizend en zeshonderdvierenzestig Euro en vijfenzeventig Eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
26 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 3 december 2021 van de politierechter in Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mr. J. Groot en mr. F. Tosun, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 20 mei 2022, te Barendrecht,
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een schietgebaar te maken en/of (daarbij) op zijn, verdachtes hoofd te richten;
2
hij, op of omstreeks 20 mei 2022, te Barendrecht,
[slachtoffer01] heeft mishandeld door (met een (honden)riem) in/op het gezicht, althans
lichaam van die [slachtoffer01] te slaan;
3
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Barendrecht,
[slachtoffer02] heeft mishandeld door (met een (honden)riem) meermalen
althans eenmaal op de hand en/of ellenboog, althans het lichaam van die
[slachtoffer02] te slaan;
4
hij, op of omstreeks 20 mei 2022, te Barendrecht,
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een elleboogbreuk en/of een elleboog uit de kom
en/of (compliceerde) armbreuk(en), heeft toegebracht door als bestuurder van een
voertuig (personenauto), met verhoogde snelheid, in te rijden op die [slachtoffer01] en
(vervolgens) met dat voertuig in botsing/aanraking te komen met die [slachtoffer01] en/of
(waardoor) die [slachtoffer01] ten val kwam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 20 mei 2022, te Barendrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet, als bestuurder van een voertuig (personenauto) met verhoogde
snelheid op die [slachtoffer01] in is gereden en/of (vervolgens) met dit voertuig in
botsing/aanraking is gekomen met die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 20 mei 2022, te Barendrecht,
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
door als bestuurder van een voertuig (personenauto), met verhoogde snelheid, in te
rijden op die [slachtoffer01] en (vervolgens) met die voertuig in botsing/aanraking te
komen met die [slachtoffer01] ;
5
hij, op of omstreeks 20 mei 2022, te Barendrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer02]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet, als bestuurder van een voertuig (personenauto) met verhoogde
snelheid op die [slachtoffer02] in/af is gereden, waardoor deze weg moest springen
teneinde een aanrijding te voorkomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 20 mei 2022, te Barendrecht,
[slachtoffer02] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door als bestuurder van een voertuig (personenauto) met verhoogde snelheid op
[slachtoffer02] in te rijden.