ECLI:NL:RBROT:2023:11019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
10-111643-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten en ontploffing teweegbrengen in woonwijk met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 9 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 april 2023 in Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 2004, heeft samen met medeverdachten een vuurwerkbom aangestoken bij een winkel aan de Strevelsweg, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ernstige schending van de openbare veiligheid, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten een ontploffing hebben veroorzaakt die schade aan de winkel en gevaar voor omwonenden met zich meebracht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de rechtbank geen rechtstreeks verband zag tussen de gevorderde schade en het gepleegde feit. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de omgeving zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-111643-23
Datum uitspraak: 9 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat geen sprake was van gevaar voor goederen of personen, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte erkent dat hij onder druk van de medeverdachte de Cobra heeft aangestoken, maar hij deed dit bewust op enige afstand van de deur. Het gevaar bleef daardoor beperkt en de schade is overzichtelijk. Toen de politie arriveerde was het vuur reeds vanzelf gedoofd. Er waren op het moment van het ontsteken ook geen passerende personen aanwezig in de straat, voor wie de ontploffing een gevaar had kunnen vormen.
Beoordeling
In de nacht van 29 april 2023 vond kort na 4.00 uur bij een winkel aan de Strevelsweg in Rotterdam een ontploffing plaats. Ter plaatse trof de politie op het trottoir een gesmolten fles en restanten van een ontplofte Cobra 6 aan; enkele meters daarnaast lag een tweede, onaangestoken Cobra 6. De verdachte heeft verklaard dat hij dit vuurwerk kort tevoren samen met de medeverdachte [medeverdachte01] , die telefonische instructies kreeg van een hem onbekende persoon, ergens in (de buurt van) Rotterdam heeft opgehaald. Het vuurwerk was met tape vastgemaakt aan een plastic fles, waarin naderhand bij het technisch onderzoek restanten van motorbenzine werden aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij de fles met het vuurwerk voor de deur van de winkel heeft aangestoken, terwijl de medeverdachte dit filmde met zijn telefoon.
Bij het forensisch onderzoek ter plaatse is door de betrokken verbalisant geconcludeerd dat bij de brand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen, dan wel dat hierbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen te duchten was. Het gebruik van een vuurwerk-brandstof-combinatie geeft een ongecontroleerde explosie van een brandbare vloeistof, waarbij volgens de onderzoeker niet te voorspellen is waar de brandbare vloeistoffen voortzetting kunnen vinden. Nabij de explosie bevonden zich voordeuren en raamkozijnen van de ernaast en erboven gelegen woningen. Bij deze brand ontstonden giftige, hete rookgassen. De verbalisant is werkzaam als forensisch onderzoeker en is gecertificeerd voor het verrichten van brand- en post explosie onderzoeken, zodat de rechtbank uitgaat van zijn expertise en betrouwbaarheid op dit onderwerp.
Het pand waarin de winkel is gevestigd, maakt deel uit van een aaneengesloten complex, waarin zich op de begane grond meerdere bedrijfjes, winkels en woningen bevinden en daarboven meerdere woonlagen zijn. De deur van de winkel was door de brand/ontploffing deels zwart geblakerd. Ook op het houten deur- en raamkozijn en op de trottoirtegels ter hoogte van de toegangsdeur werden rook- en roetschade vastgesteld. De rechtbank acht bewezen dat bij de ontploffing in elk geval sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 21 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:230) overwogen dat voor het duchten van levensgevaar voor personen is vereist, dat dit gevaar ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Gelet op de locatie (in de directe nabijheid van woningen) en het tijdstip (’s nachts) waarop de brandbom werd afgestoken, acht de rechtbank bewezen dat op dat moment naar algemene ervaringsregels ook levensgevaar voor personen voorzienbaar was. Dit geldt zowel voor personen die zich in de naast- en bovengelegen woningen bevonden, als voor mogelijke voorbijgangers op straat. Verdachtes verklaring dat hij de Cobra bewust op enige afstand van de winkeldeur zou hebben afgestoken en dat hij op dat moment geen mensen zag, maakt dit oordeel niet anders. Daarnaast signaleert de rechtbank dat een tweede Cobra kennelijk onbedoeld niet is afgegaan, wat het gevaarzettende karakter van het handelen van de verdachten onderstreept.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht en daardoor gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor anderen heeft doen ontstaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 29 april 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht
bij een winkelpand aan de [adres02] , te weten de winkel
" [naam winkel01] ",
immers hebben verdachte en zijn mededader(s)
toen aldaar opzettelijk één zogenaamde
vuurwerkbom/brandbom, zijnde één fles
bevattende brandstof(fen) en/of een brandversnellende stof(fen),
voorzien van meer stuk(ken) vuurwerk (te weten
Cobra('s)), bij
voornoemde winkel(pand) " [naam winkel01] ",
geplaatst en (vervolgens) (daarbij) deze
vuurwerkbom/brandbom aangestoken en tot ontploffing gebracht,
ten gevolge waarvan een ontploffing heeft plaatsgevonden en brand is
ontstaan en voornoemde winkel(pand) " [naam winkel01] " en/of de daar aanwezige
voorpui
gedeeltelijk is verbrand en beschadigd, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de naast deze winkel gelegen winkelpanden en woningen
en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor passerende
perso(o)n(en) en voor de zich op dat moment in de aangrenzende woning(en)
bevindende perso(o)n(en te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich met meerdere mededaders schuldig gemaakt aan brandstichting en het veroorzaken van een ontploffing in een woonwijk. Dit is een bijzonder ernstig en gevaarlijk strafbaar feit, met een grote impact op de bedrijfseigenaar en de omwonenden van de winkel, die op dat moment lagen te slapen. Dat de materiële schade relatief beperkt is gebleven en dat een tweede Cobra bij de brandstichting kennelijk onbedoeld niet is afgegaan, is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Dergelijke feiten doen zich in Rotterdam en in andere grote steden in Nederland steeds vaker voor en veroorzaken, afgezien van grote materiële schade, ook breder binnen de samenleving veel onrust. Afgaand op zijn verklaringen lijken de ernst en de risico’s van het bewezen feit nog niet in volle omvang tot de verdachte te zijn doorgedrongen. De rechtbank rekent de verdachte deze gedragingen aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 oktober 2023. Hoewel de verdachte 18 jaar was ten tijde van het ten laste gelegde feit, adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen, met name gelet op de beïnvloedbaarheid van de verdachte door mensen in zijn omgeving. Onder verwijzing naar het reclasseringsadvies van 26 juni 2023, waarop de rechtbank eveneens acht heeft geslagen, wordt geadviseerd om in geval van een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, onder verdere begeleiding van de volwassenreclassering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Anders dan door de verdediging is bepleit en ook anders dan is geadviseerd door de reclassering, ziet de rechtbank onvoldoende gronden voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank acht het advies daartoe onvoldoende onderbouwd en ziet op basis van eigen indrukken geen aanleiding voor nader onderzoek op dit punt. De aard en ernst van het bewezen feit acht de rechtbank bij dit oordeel eveneens van belang.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan het voorarrest, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, die volgens de raadsman in vergelijking met de medeverdachte een ondergeschikte rol zou hebben gespeeld. De rechtbank volgt dit standpunt niet en acht de rollen van de beide verdachten bij de bewezen brandstichting feitelijk inwisselbaar. De rechtbank ziet geen concrete onderbouwing bij de stelling dat de verdachte onder druk van de medeverdachte tot het feit zou zijn gekomen en acht beide verdachten hiervoor in gelijke mate verantwoordelijk.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis, die onder voorwaarden is geschorst tot de datum van de einduitspraak, opnieuw te schorsen indien de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard te kunnen instemmen met dit verzoek.
Anders dan de verdediging en het openbaar ministerie ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nieuwe schorsing, nu tegen het onderhavige vonnis (nog) geen rechtsmiddel is ingesteld en de door de rechtbank passend geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur van het voorarrest overstijgt. Indien hoger beroep wordt ingesteld kunnen door het gerechtshof nadere beslissingen worden genomen ten aanzien van de voorlopige hechtenis.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Benadeelde partij [benadeelde partij01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vraagt zij om vergoeding van de proceskosten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij02] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 13.847,27,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vraagt hij om vergoeding van de proceskosten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij01] dient te worden gematigd tot € 1.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tevens vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij dient te worden bepaald dat beide verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat haar ambtshalve bekend is dat de benadeelde partij [benadeelde partij02] recent is overleden. Onbekend is of hij erfgenamen heeft die de vordering mogelijk overnemen. Bij deze stand van zaken dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de indiener van de vordering niet kan worden aangemerkt als benadeelde partij, omdat de schade geen rechtstreeks gevolg is van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Zij was niet ter plekke op het moment van de ontploffing. Subsidiair bepleit de verdediging dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard bij gebrek aan onderbouwing.
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
De verdediging bepleit dat de vordering vanwege het overlijden van de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
De rechtbank ziet geen rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
Vanwege het overlijden van de benadeelde partij en onduidelijkheid over de vraag of er erfgenamen bestaan die de vordering overnemen, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoedingen geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijf (5) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringstelling noodzakelijk vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. de veroordeelde zal actief deelnemen aan een training cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde zal zich blijven inspannen voor het volgen van een opleiding. Hij rond zijn opleiding bij het Scheepvaart en Transportcollege af of volgt een opleiding bij een andere opleidingsinstelling;
4. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding, in de vorm van een stage en/of een bijbaan, en na het afronden van zijn opleiding een betaalde baan, met een vaste structuur.
5. de veroordeelde zal zich houden aan andere voorwaarden het gedrag betreffende. Zo nodig wordt de veroordeelde ondersteund bij het regelen van zijn praktische zaken door een daartoe aangewezen instelling of (jongeren)coach. Dit te bepalen door de reclassering.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde partij02]en
[benadeelde partij01]niet-ontvankelijk in de vorderingen;
bepaalt dat de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mr. G.P. van de Beek en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 29 april 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht
voor/bij/aan een winkelpand aan de [adres02] , te weten de winkel " [naam winkel01]
",
immers heeft / hebben verdachte en / of (één of meer van) zijn mededader(s)
toen aldaar opzettelijk één of meer zogenaamde
vuurwerkbom(men)/brandbom(men), zijnde één of meer fles(sen)
inhoudende/bevattende brandstof(fen) en/of een brandversnellende stof(fen),
voorzien van één of meer stuk(ken) vuurwerk (te weten cobra('s)), bij/voor
voornoemde winkel(pand) " [naam winkel01] ",
geplaatst/gezet en/of (vervolgens) (daarbij) (één van) deze
vuurwerkbom(en)/brandbom(men)
aangestoken en/of tot ontploffing gebracht, in elk geval opzettelijk (open)
vuur in aanraking gebracht met deze vuurwerkbom(men)/brandbom(men), althans
met (een)
brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan een ontploffing heeft plaatsgevonden en/of brand is
ontstaan en/of voornoemde winkel(pand) " [naam winkel01] " en/of de daar aanwezige
voordeur /voorpui
geheel/gedeeltelijk is/zijn verbrand en beschadigd, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de naast deze winkel gelegen winkelpanden en/of woningen
(althans de aldaar aanwezige goederen) en/of de nabij deze winkel (geparkeerde)
staande auto's/voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten
was
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor passerende
perso(o)n(en) en/of voor de zich op dat moment in de aangrenzende woning(en)
bevindende perso(o)n(en). in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.