ECLI:NL:RBROT:2023:10976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
10416733 CV EXPL 23-8687
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door student wegens studievertraging door EuroCollege

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een student, aangeduid als [eiser01], en EuroCollege Management School B.V. [eiser01] had een onderwijsovereenkomst gesloten met [school01] B.V. voor de HBO-Bacheloropleiding ‘Hospitality & Evenementen Management’. Hij vorderde een schadevergoeding van € 10.000,- van EuroCollege, omdat hij tijdens zijn afstudeerfase studievertraging had opgelopen, die hij aan EuroCollege toeschreef. De vordering was gebaseerd op verschillende juridische gronden, waaronder tekortkoming in de nakoming van de onderwijsovereenkomst en onrechtmatige daad.

De kantonrechter oordeelde dat EuroCollege terecht had aangevoerd dat er geen rechtsverhouding bestond tussen haar en [eiser01], aangezien de onderwijsovereenkomst met [school01] was gesloten. De rechter besloot om de zaak inhoudelijk te bespreken om te voorkomen dat een identieke procedure tegen de juiste partij zou worden aangespannen. De vordering van [eiser01] werd afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat EuroCollege niet tekort was geschoten in haar verplichtingen. De studievertraging was in wezen te wijten aan de omstandigheden rondom [eiser01] zelf, en niet aan EuroCollege.

De kantonrechter verwierp ook de andere grondslagen van de vordering, waaronder dwaling en oneerlijke handelspraktijken. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat EuroCollege onjuiste of misleidende informatie had verstrekt. De vordering werd afgewezen en het verstekvonnis van 7 februari 2023 werd vernietigd. [eiser01] werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van EuroCollege werden vastgesteld op € 660,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10416733 CV EXPL 23-8687
datum uitspraak: 24 november 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R.J.C. Bindels,
tegen
EuroCollege Management School B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.J.F. Gonesh.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘EuroCollege’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 januari 2023, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 7 februari 2023;
  • de verzetdagvaarding van 9 maart 2023, met bijlagen;
  • de akte van [eiser01] , met bijlagen.
1.2.
Op 12 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] met zijn gemachtigde en namens EuroCollege [naam01] (algemeen directeur), [naam02] (adjunct directeur), [naam03] (vestigingsdirecteur) en de heer mr. A.E.G. Gonesh (bedrijfsjurist) met de gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
EuroCollege is een private onderwijsinstelling voor hbo en mbo die versnelde en begeleide opleidingen aanbiedt op het gebied van onder andere Event- en Hotelmanagement en International Business. Er zijn vestigingen in Amsterdam, Groningen, Rotterdam en Utrecht. Dit zijn aparte rechtspersonen.
2.2.
[eiser01] is met [school01] B.V. (hierna: [school01] ) een onderwijsovereenkomst aangegaan voor drie jaar, van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2021, voor de HBO-Bacheloropleding ‘Hospitality & Evenementen Management’.
2.3.
In een brief van 16 maart 2021 schrijft [eiser01] aan [school01] onder andere:
“Naar aanleiding van uw brief over het afstuderen op EuroCollege wil ik graag een verzoek indienen voor een opgelegde studievertraging.
De reden waarom ik mijn studie niet tijdig afgerond krijg is tweeledig. Allereerst ben ik er niet in geslaagd om direct na de tentamens in mei te kunnen starten met mijn stage. Ondanks dat ik begin maart al was begonnen met solliciteren ben ik helaas pas op 27 juli kunnen starten met mijn stage. Hier ben ik helaas dus kostbare tijd verloren. Anderzijds heb ik bij [bedrijf01] de kans gekregen om een ontzettend uitdagende stage te lopen en ben ik mezelf verloren in de werkzaamheden. Ik heb mee mogen werken aan unieke projecten en ontzettend veel geleerd in een sector waarin ik later ook graag zou werken. Hierdoor heb ik mijn PGO op bepaalde momenten te veel laten liggen. (…)”
2.4.
Dit verzoek tot studieverlenging is toegewezen en [eiser01] is vervolgens, zonder extra kosten, afgestudeerd op 18 oktober 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist EuroCollege te veroordelen tot betaling van € 10.000,- met rente en proceskosten. Daarvoor is in de kern aangevoerd dat [eiser01] tijdens zijn afstudeerfase een studievertraging heeft opgelopen, dat EuroCollege aansprakelijk is voor die studievertraging en dat zij daarom aan [eiser01] een schadevergoeding moet betalen. De vordering is gebaseerd op a) een tekortkoming in de nakoming van de onderwijsovereenkomst,
b) onrechtmatig handelen, c) dwaling bij het aangaan van die overeenkomst, d) een oneerlijke of misleidende handelspraktijk als geregeld in de artikelen 6:193a e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) en e) het niet voldoen aan de precontractuele verplichtingen in de zin van artikel 6:230l BW.
3.2.
De eis is bij verstek toegewezen, waarna EuroCollege in verzet is gekomen. Zij is het niet eens met de eis en heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Als dat voor de beoordeling van belang is, zal hieronder worden ingegaan op de stellingen partijen.

4.De beoordeling

Verkeerde partij
4.1.
EuroCollege heeft terecht erop gewezen dat tussen haar en [eiser01] geen rechtsverhouding bestaat en dat dus een verkeerde partij is gedagvaard en het verstekvonnis tegen een verkeerde partij is gewezen. Niet in geschil is namelijk dat de onderwijsovereenkomst is aangegaan met [school01]. Dit zou formeel moeten leiden tot afwijzing van de vordering en vernietiging van het verstekvonnis. Uit proceseconomische overweging wordt echter aanleiding gezien deze verzetzaak toch inhoudelijk te bespreken, zodat wordt voorkomen dat een nagenoeg identieke procedure tegen de juiste partij aanhangig wordt gemaakt. Dit vonnis moet dan ook worden geacht te zijn gewezen tussen [eiser01] en [school01]. Laatstgenoemde zal hieronder aangeduid blijven als ‘EuroCollege’
Negatieve (media)berichten
4.2.
Onder de kop ‘EuroCollege gaat gebukt onder gebreken en misstanden’ worden in de dagvaarding een aantal negatieve (media)berichten over EuroCollege genoemd en uitgebreid geciteerd. Als [eiser01] hiermee zijn standpunten heeft willen onderbouwen dan ontgaat de kantonrechter de ondersteunende bijdrage die dat zou kunnen leveren. Niet alleen heeft EuroCollege onweersproken naar voren gebracht dat de berichtgeving gaat over een andere rechtspersoon, namelijk EuroCollege Amsterdam, maar ook past de inhoud daarvan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet bij de onbetwist, positieve onderwijservaringen van [eiser01] tot de volgens hem teleurstellend verlopen afstudeerfase, die hierna zal worden besproken. Aan al die berichten zal daarom in het vervolg geen betekenis worden toegekend.
Tekortkoming
4.3.
Dat [eiser01] tijdens zijn afstudeerfase studievertraging heeft opgelopen, is geen punt van discussie. Wel verschillen partijen van mening over de oorzaak van en daarmee de eventuele aansprakelijkheid voor die studievertraging. Ook zijn partijen het niet eens of en, zo ja welke schade [eiser01] daardoor heeft geleden. Als onderbouwing van hun standpunten hebben beide partijen vooral een beroep gedaan op (mail)correspondentie in de periode januari 2021 tot en met oktober 2021 tussen [eiser01] enerzijds en zijn scriptiebegeleiders, beoordelaars en andere betrokkenen van EuroCollege anderzijds. Volgens [eiser01] zou daaruit blijken dat de begeleiding ernstig onder de maat was, namelijk niet gestructureerd, niet proactief, niet voortvarend en niet conform de procedurevoorschriften, terwijl gelet op de onderscheidende beloftes en toezeggingen die EuroCollege als onderwijsinstelling ten opzichte van een reguliere hbo-opleiding doet, [eiser01] mocht rekenen op intensieve en individuele begeleiding door professionals. Daarin is EuroCollege echter, aldus nog steeds [eiser01] , tekort geschoten.
4.4.
EuroCollege heeft als verweer aangevoerd dat [eiser01] geen volledig en juist beeld schetst van de feitelijke gang van zaken. Zij heeft dit geconcretiseerd met de nodige correspondentie. Hieruit concludeert EuroCollege, kort gezegd, dat de vertraging aan [eiser01] zelf is te wijten omdat hij zich tijdens het beoordelingsproces van zijn onderzoeksvoorstel (IOV) en zijn scriptie (PGO) onvoldoende heeft ingespannen en dat hij veel intensieve begeleiding heeft gekregen om die stukken op niveau te krijgen. Verder is onder andere verwezen naar de brief van [eiser01] van 16 maart 2021 die hierboven is weergegeven. Deze brief laat volgens EuroCollege zien dat de studievertraging al is opgelopen in 2020 omdat [eiser01] drie maanden later met zijn afstudeerstage was begonnen en dat dus toen al duidelijk was of had moeten zijn dat zijn afstudeerdatum met een vergelijkbare vertraging zou opschuiven van juli 2021 naar oktober 2021.
4.5.
Over genoemde brief heeft [eiser01] op zitting gezegd dat de inhoud daarvan moet worden gezien in het licht van de cultuur die bij het EuroCollege heerst. Binnen die cultuur is het zo, aldus [eiser01] , dat als sprake is van opgelopen studievertraging en een student kans wil maken op een toewijzend verzoek tot studieverlenging, de aanleiding voor de vertraging en de verzochte verlenging uitdrukkelijk bij hem of haar zelf moet worden gelegd en dat dat ook duidelijk uit de inhoud van het verzoek moet blijken. Nog daargelaten dat EuroCollege het bestaan van die cultuur heeft weersproken, heeft [eiser01] verder niet concreet aangegeven wat er dan niet klopt aan zijn brief. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de inhoud van de brief van 16 maart 2021 een juiste weergave is van de stand van zaken op dat moment.
4.6.
Dit laatste betekent dat al een studievertraging was ontstaan voordat [eiser01] aan zijn afstudeerfase was begonnen. Dat in die afstudeerfase EuroCollege zich vervolgens onvoldoende heeft ingespannen om [eiser01] zo snel als mogelijk te laten afstuderen, kan op basis van alle beschikbare correspondentie tussen partijen niet worden vastgesteld. Het kan zijn dat [eiser01] zo nu en dan van EuroCollege had mogen verwachten dat enigszins sneller en adequater op zijn mails en stukken was gereageerd, maar daar staat tegenover dat uit de correspondentie ook kan worden opgemaakt dat EuroCollege van [eiser01] op momenten meer inzet en zorgvuldigheid had mogen verwachten en dat alle betrokkenen van EuroCollege zich actief hebben opgesteld ten behoeve van het afstuderen van [eiser01] . Gelet op de vele correspondentie die partijen al hebben overgelegd, het beeld dat daaruit naar voren is gekomen en de aard van de verplichtingen over en weer wordt geen aanleiding gezien voor nadere bewijslevering.
4.7.
Voor zover is betoogd dat de verplichtingen van EuroCollege ten opzichte van [eiser01] verder gingen dan het zich voldoende inspannen, omdat die verplichtingen moeten worden aangemerkt als een resultaatverbintenis, kan [eiser01] daarin niet worden gevolgd. Artikel 7.4 van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek biedt, anders dan gesteld, daarvoor geen grondslag. Wat er verder ook zij van die bepaling, daarin staat dat een opleiding zodanig wordt ingericht dat een student in staat is het aantal studiepunten te behalen waarop de studielast voor een studiejaar is gebaseerd. Het gaat [eiser01] in deze zaak echter niet om de vraag of een aantal studiepunten wel of niet haalbaar zou zijn, maar of EuroCollege hem wel voldoende heeft begeleid bij zijn afstuderen. Zoals al overwogen, kan niet worden gezegd dat EuroCollege op dat punt tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de onderwijsovereenkomst. Dat voor de wijze waarop en het tempo waarin een afstudeertraject als het onderhavige verloopt ook de student zelf verantwoordelijkheid draagt, lijkt [eiser01] in deze procedure enigszins uit het oog te zijn verloren.
Onrechtmatige daad
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat evenmin kan worden geconcludeerd dat EuroCollege haar zorgplicht ten opzichte van het afstuderen van [eiser01] zodanig heeft geschonden dat dat een onrechtmatige daad tegen hem zou opleveren. Ook deze grondslag wordt verworpen
Dwaling
4.9.
Dat en ten opzichte waarvan [eiser01] bij het aangaan van de onderwijsovereenkomst met EuroCollege gedwaald zou hebben, is de kantonrechter niet duidelijk geworden. Vaststaat namelijk dat [eiser01] tot de afstudeerfase, waarover het in deze zaak gaat, zonder meer tevreden was over de opleiding die EuroCollege hem bood en dat hij zich zelfs als ambassadeur van Eurocollege heeft ingezet. De afstudeerfase is echter volgens hem teleurstellend verlopen. Nog daargelaten dat niet is vastgesteld dat EuroCollege wat dat betreft een verwijt kan worden gemaakt, valt niet in te zien dat en in hoeverre die teleurstelling kan leiden tot de conclusie dat [eiser01] heeft gedwaald op het moment dat hij de overeenkomst is aangegaan. Hij heeft dit onvoldoende toegelicht. Deze grondslag van zijn vordering wordt daarom ook verworpen.
Oneerlijke en misleidende handelspraktijk
4.10.
Bij deze grondslag speelt de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) een rol. Dat is een kwaliteitsorganisatie die de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen borgt, bevordert en beoordeelt en in dat kader bestaande en nieuwe opleidingen accrediteert. Het betoog van [eiser01] komt erop neer dat EuroCollege zich bedient heeft van oneerlijke en misleidende handelspraktijken als bedoeld in de artikelen 6:193a BW e.v., omdat zij op haar website en in haar brochures het heeft doen voorkomen alsof de NVAO heeft bevestigd dat EuroCollege ten opzichte van andere hogescholen de beste is en dus een soort keurmerk had afgegeven. Dit is volgens hem feitelijk onjuist en informatie die de gemiddelde student misleidt of kan misleiden. Hierdoor heeft [eiser01] , zo is aangevoerd, een besluit over het aangaan van een onderwijsovereenkomst genomen dat hij anders niet zou hebben gedaan. EuroCollege heeft een en ander gemotiveerd betwist en onder meer verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:5170) in een zaak tussen een aantal studenten en (een ander) EuroCollege.
4.11.
De informatie die [eiser01] bedoelt, is de volgende:
“EuroCollege Hogeschool verslaat Hogescholen en Hotelscholen als beste school van
Nederland.
EuroCollege Hogeschool scoort erg hoog. 80% van de studenten studeert binnen 3 jaar af.
Een kleine 60% studeert inmiddels binnen 2, % jaar af. Met deze resultaten laten we alle
overheidsscholen ver achter ons. Hoe hard zijn onze cijfers? Keihard. De NVAO -de
accrediterende instelling van Nederland -heeft dit zelf vastgesteld en vastgelegd in een
goedkeurende verklaring.”
In het hiervoor genoemde vonnis van 13 juli 2022 is over deze tekst (onder 4.13) overwogen dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat daarin gezegd wordt dat EuroCollege door de NVAO als de best presterende school van Nederland is aangemerkt. “
De zinsnede met betrekking tot de goedkeurende verklaring van de NVAO is ondergebracht onder de kop 'EuroCollege Hogeschool verslaat Hogescholen en Hotelscholen als beste school van Nederland. 'In die kop wordt NVAO niet genoemd. Nauwkeurige lezing van de tekst zelf leidt verder tot de conclusie dat daarin staat vermeld dat de NVAO alleen een goedkeurende verklaring heeft afgegeven voor de aanprijzing dat 80% van de studenten van EuroCollege binnen drie jaar afstudeert (en 60% binnen 2 jaar).” Gelet hierop wordt vervolgens geoordeeld dat er geen sprake van is dat EuroCollege op haar website en in haar brochure zou hebben beweerd dat zij is aanbevolen, erkend of goedgekeurd als beste school van Nederland door NVAO. “
Bij een gemiddelde consument die met normale oplettendheid leest, wordt die indruk ook niet gewekt. Dit betekent dat art. 6:193g sub d BW toepassing mist. Op dit punt is dus geen sprake van een oneerlijke/misleidende handelspraktijk in de zin van art. 6:193b BW.
4.12.
De kantonrechter heeft geen reden anders te oordelen. De laatste pagina van een brochure (bijlage 18) die [eiser01] heeft overgelegd, leidt niet tot andere inzichten. Op die pagina staat dat het EuroCollege al 10 jaar bekroond is tot beste school met het hoogste slagingspercentage 2007-2017, met daaronder de logo’s van de NVAO en de NRTO (de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding). Nog afgezien dat [eiser01] de reden van het inbrengen van deze bijlage in het midden heeft gelaten, heeft EuroCollege terecht en onweersproken opgemerkt dat op die brochure geen keurmerk van de NVAO staat, maar de vermelding dat zij de opleidingen heeft geaccrediteerd. En die accreditatie is niet in geschil.
4.13.
Gelet op wat hierover is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat EuroCollege feitelijk onjuiste informatie op haar website of in haar brochures had staan. Evenmin kan worden vastgesteld dat de informatie voor de gemiddelde student misleidend was of kon zijn. [eiser01] heeft dat standpunt ingenomen, maar het verder niet geconcretiseerd. En al aangenomen dat deze informatie voor hem doorslaggevend is geweest bij het aangaan van de onderwijsovereenkomst dan berust dat op een verkeerde lezing die niet zonder meer van de gemiddelde student had kunnen worden verwacht. Het beroep op artikel 6:193c BW kan [eiser01] dus ook niet baten. Geconcludeerd wordt daarom dat ook deze grondslag niet slaagt.
Precontractuele verplichtingen
4.14.
De laatste grondslag waarop [eiser01] een beroep doet, is artikel 6:230l BW. Volgens hem heeft EuroCollege namelijk niet voldaan aan haar precontractuele verplichtingen zoals vermeld onder b, d en f van genoemde bepaling. Deze grondslag is een wat vreemde eend in de bijt, omdat een geslaagd beroep hierop kan leiden tot een sanctie in de vorm van een vermindering van het betaalde collegegeld, maar niet tot een schadevergoeding. Terwijl de stelling van [eiser01] in deze procedure nu juist is dat hij schade heeft geleden. Wat verder opvalt, is dat een (ambtshalve) toetsing van verplichtingen als hier aan de orde over het algemeen plaatsvindt in zaken waarbij de handelaar betaling vordert van de consument en dus niet zozeer in een geval als het onderhavige waarbij twee jaar na het afstuderen een student nog een beroep doet op schending van precontractuele verplichtingen bij het aangaan van de onderwijsovereenkomst. Voor de onderbouwing van de grondslag is verwezen naar de overwegingen in een vonnis van deze rechtbank van 14 juli 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:5676). Dat was een zaak tussen EuroCollege en een student over niet betaald collegegeld. Het standpunt van [eiser01] is dat beide zaken op het punt van de schendingen identiek is. Die gestelde schendingen worden hieronder besproken. De uitgangspunten daarbij zijn de (inhoud van de) onderwijsovereenkomst en de toepasselijke Algemene- en inschrijfvoorwaarden (hierna: de voorwaarden). Beide kunnen namelijk worden aangemerkt als een duurzame gegevensdrager.
4.15.
De eerste verplichting die aan de orde is, is die van artikel 6:230l onder b BW. Deze brengt mee dat de contactgegevens van EuroCollege voor [eiser01] duidelijk en begrijpelijk moeten zijn geweest. De overeenkomst vermeldt in dat verband:
[school01] (de instelling) p/a [adres01] , [postcode01] [plaats01] , vertegenwoordigd door de directeur [naam04].Geoordeeld wordt dat hiermee voldoende aan deze verplichting is voldaan en dat dus geen sprake is van een schending.
4.16.
Op grond van artikel 6:230l onder d BW moet voldoende informatie beschikbaar zijn over de wijze van betaling. Hierover is in de onderwijsovereenkomst niets opgenomen. Ook de voorwaarden maken daarvan geen melding. Wel is echter duidelijk dat de hoogte van het verschuldigde collegegeld bij [eiser01] bekend moet zijn geweest voordat hij de onderwijsovereenkomst aanging. Dat collegegeld bedroeg namelijk een veelvoud van wat voor een reguliere hbo-opleiding moest worden betaald. Dat moet dus zonder twijfel een rol hebben gespeeld bij de keuze die [eiser01] heeft gemaakt. Logischerwijze geldt dat dan ook voor de wijze waarop het collegegeld moest worden betaald. Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat EuroCollege op dit punt haar informatieverplichting niet is nagekomen.
4.17.
Artikel 6:230l onder f BW ziet op informatie over de duur van de overeenkomst en de wijze van opzegging. In de onderwijsovereenkomst staat dat de opleiding start op 1 augustus 2018 en eindigt op 31 juli 2021. Dat moet voor [eiser01] voldoende begrijpelijk en duidelijk zijn geweest. Nog daargelaten dat ook hiervoor geldt dat de duur van de opleiding zonder meer een rol moet hebben gespeeld bij de keuze van [eiser01] , omdat die duidelijk afwijkt van de duur van een reguliere hbo-opleiding.
4.18.
Over de opzegging is in de onderwijsovereenkomst niets opgenomen, maar wel in de voorwaarden onder artikel C.3. Daarin staat:
“Opzegging c.q. annulering van de opleiding dient schriftelijk bij aangetekend schrijven te geschieden tegen het einde van een kalendermaand. De wederzijdse rechten en verplichtingen, voortvloeiende uit de overeenkomst, eindigen zodra de overeenkomst is ontbonden.”Hieruit blijkt dat voldoende informatie is gegeven over de wijze waarop en met inachtneming van welke termijn kan worden opgezegd. Dan kan worden opgemerkt dat het aangetekend moet gebeuren en dat een correspondentieadres ontbreekt, maar die beperkingen zijn onvoldoende om te komen tot het oordeel dat sprake is van een voldoende ernstige schending die een sanctie rechtvaardigt. Hierbij is meegenomen dat [eiser01] heeft gesteld dat hij zich
na uitvoerig overleg met EuroCollegeheeft ingeschreven voor zijn opleiding en dat dus niet goed voorstelbaar is dat die beperkingen in de informatie over de opzegging (mede) bepalend zijn geweest bij het maken van zijn keuze. Daarvan heeft [eiser01] tijdens zijn opleiding en de jaren na zijn afstuderen overigens ook nooit blijk gegeven.
4.19.
Een en ander betekent dat geen grond aanwezig is voor een gedeeltelijke vernietiging van de onderwijsovereenkomst en evenredige vermindering van het betaalde collegegeld.
Conclusie
4.20.
Omdat geen van de aangevoerde grondslagen slaagt, moet de vordering van [eiser01] worden afgewezen. Het verstekvonnis van 7 februari 2023 zal daarom worden vernietigd. [eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van EuroCollege tot vandaag vast op € 660,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 330,-). De kosten van de verzetdagvaarding blijven voor rekening van EuroCollege. Voor kosten die EuroCollege maakt na deze uitspraak moet [eiser01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.21.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 7 februari 2023 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 10296188 CV EXPL 23-2467;
5.2.
wijst de vordering af;
5.3.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van EuroCollege tot vandaag worden vastgesteld op € 660,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
568