In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres01] en [gedaagde01]. [gedaagde01] huurt al meer dan dertig jaar een woning van [eiseres01], die de woning in 2021 heeft verworven. [eiseres01] vorderde ontruiming van het gehuurde en betaling van een voorschot op schadevergoeding, omdat [gedaagde01] het gehuurde niet als hoofdverblijf zou gebruiken en het ernstig verwaarloosd zou zijn. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat [gedaagde01] in strijd met de huurovereenkomst handelde. De kantonrechter oordeelde dat het belang van [gedaagde01] bij behoud van zijn woning zwaarder weegt dan het belang van [eiseres01] bij ontruiming. Ook de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding werd afgewezen, omdat de spoedeisendheid ontbrak en de aannemelijkheid van de schade niet voldoende was onderbouwd. Wel werd de vordering tot verwijdering van gevaarlijke stoffen, zoals stikstof en motorolie, gedeeltelijk toegewezen, omdat dit een gevaar voor de veiligheid opleverde. De kantonrechter heeft [gedaagde01] veroordeeld om deze stoffen binnen veertien dagen te verwijderen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden toegewezen aan [gedaagde01], omdat [eiseres01] grotendeels ongelijk kreeg.