ECLI:NL:RBROT:2023:10832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
10-180456-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot afpersing, maar bewezenverklaring van poging tot dwang en voorhanden hebben van een nabootsing van een vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing en poging tot dwang. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot afpersing, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met zijn dreigende handelen het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank oordeelde dat de feitelijkheden wel voldeden aan de bestanddelen van poging tot dwang, zoals bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had geprobeerd de aangevers te dwingen tot het ondertekenen van een contract door hen te bedreigen met geweld, wat de rechtbank als voldoende bewijs voor poging tot dwang beschouwde. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van een nabootsing van een vuurwapen, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-180456-21
Datum uitspraak: 14 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadslieden mrs. M.M.A.J. Goris en D.C.O. Ayinla, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. Daartoe is aangevoerd dat een handtekening – in juridische zin - niet gekwalificeerd kan worden als een goed. Voorts kan, wegens het ontbreken van enige informatie omtrent de aard dan wel de inhoud van het contract/document, niet vastgesteld worden dat sprake is geweest van een oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, hetgeen wel een vereiste is voor afpersing, dan wel een poging daartoe. Beide omstandigheden dienen, elk afzonderlijk bezien, te leiden tot vrijspraak.
Verder is door de verdediging aangevoerd dat de vermeende uitlatingen door de verdachte volgens de aangevers in het Nederlands zouden zijn gedaan, hetgeen er op wijst dat deze niet door de verdachte kunnen zijn gedaan. De aangevers hebben namelijk verklaard dat de verdachte in het Amerikaans-Engels met hen heeft gecommuniceerd. Het voorgaande brengt met zich dat de ambtsedige proces-verbalen van aangifte niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd en daarom van het bewijs dienen te worden uitgesloten, hetgeen leidt tot vrijspraak van beide feiten. Ten aanzien van feit 1 is verder nog bepleit dat niet concreet uit de aangifte van aangever [aangever01] blijkt dat de verdachte hem geld afhandig wilde maken, zodat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Feit 3
Standpunt verdediging
Ook ten aanzien van dit feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het uitgevoerde wapenonderzoek onvolledig dan wel onbetrouwbaar is. Op basis van de foto van het wapen in het procesdossier kan namelijk niet vastgesteld worden of het wapen voorzien is van een CE-markering. Dat is een markering waarmee aangeduid wordt dat sprake is van een kinderspeelgoedwapen en derhalve het voorhanden hebben ervan, gelet op de Speelgoedrichtlijn (2009/48/EG), straffeloos is. Uit het proces-verbaal van wapenonderzoek blijkt niet dat de verbalisant zulks getoetst heeft. Het wapenonderzoek dient dan ook uitgesloten te worden van het bewijs, hetgeen leidt tot vrijspraak.
4.1.2.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
SchakelbewijsMet de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt (vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
Uit de aangiften van [aangever01] en [aangever02] komt naar voren dat de verdachte hen middels LinkedIn, onder valse voorwendselen, namelijk door zich voor te doen als een vertegenwoordiger van de [naam keten01] , heeft gelokt naar een ontmoeting. In beide gevallen heeft hij een kantoorruimte in Rotterdam afgehuurd alwaar vervolgens een ontmoeting tussen hem en een aangever heeft plaatsgevonden. Beide aangevers hebben verklaard dat de verdachte met hen in de Engelse taal communiceerde. Tijdens beide ontmoetingen heeft de verdachte de aangever onder bedreiging met geweld geprobeerd te dwingen een contract/document te ondertekenen.
De aangiftes vertonen aldus op essentiële punten belangrijke overeenkomsten. Dit duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon – een modus operandi – in de handelingen van de verdachte. De verklaringen van [aangever01] en [aangever02] zullen om die reden over en weer als schakelbewijs worden gebruikt voor wat betreft de feiten 1 en 2.
Vuurwapen
Aangever [aangever01] heeft bij de politie verklaard dat het vuurwapen waarmee hij op 6 juli 2021 bedreigd is door de verdachte, het type wapen was dat door de politie wordt gebruikt.
Gelet op het feit dat kort hierna, op 7 juli 2021, bij de verdachte thuis een nagebootst vuurwapen is aangetroffen dat inderdaad een sprekende gelijkenis vertoont met een politievuurwapen “
Walther Pro”, gaat de rechtbank er van uit dat de verdachte de aangever met dit wapen heeft bedreigd.
Geen afpersing, wel dwang
Art 317 Sr bepaalt dat strafbaar is, onder meer, het dwingen tot afgifte van een goed dat aan de gedwongene of een ander toebehoort. De tenlastelegging van de feiten 1 en 2 is in dit geval zo geformuleerd dat het af te geven goed is ófwel het zetten van een handtekening op een contract/document ófwel geld.
Het zetten van een handtekening op een contract/document kan echter op zichzelf niet als goed worden beschouwd.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij alleen maar een gesprek met de aangevers wilde om van hen te leren. De rechtbank acht dat ongeloofwaardig, nu uit de aangiftes blijkt dat de verdachte de aangevers heeft bedreigd en zo heeft geprobeerd hen te dwingen een contract/document te ondertekenen.
Over de verdere bedoeling van de verdachte tast de rechtbank in het duister. Uit de aangifte van [aangever01] volgt dat de verdachte een afspraak wilde maken om mogelijkheden voor een samenwerking te onderzoeken en dat de verdachte tijdens de ontmoeting eerst zei dat hij wilde dat [aangever01] dingen zou ondertekenen en later dat hij geld nodig had in verband met een ontvoerd familielid. De verdachte was erg wisselend in zijn emoties (hij lachte en huilde) en leek onberekenbaar, aldus [aangever01] . Uit de aangifte van [aangever02] volgt dat de verdachte zei dat [aangever02] een contract moest tekenen omdat een Siciliaanse cliënt van de verdachte het bedrijf van [aangever02] wilde overnemen. Dit alles wekt de indruk dat de verdachte labiel en wisselvallig was. Wat hij met de ondertekening van het contract/document van de aangevers wilde verkrijgen is echter onduidelijk gebleven. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte met zijn dreigende handelen uit was op geld of enig ander goed en ook niet of hij het oogmerk van bevoordeling had.
De verdachte zal daarom van de ten laste gelegde poging tot afpersing worden vrijgesproken.
De genoemde feitelijkheden bevatten wel alle bestanddelen van poging tot dwang als bedoeld in artikel 284 Sr, aangezien de verdachte heeft geprobeerd de aangevers door bedreiging met geweld
“wederrechtelijk te dwingen iets te doen”, namelijk het ondertekenen van een contract/document. Anders dan bij een poging tot afpersing op grond van artikel 317 Sr is voor een poging tot dwang op grond van artikel 284 Sr geen oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling vereist.
Verweer taal dreigende uitlatingen
Ten aanzien van het gevoerde verweer dat de dreigende uitlatingen als genoemd in de tenlastelegging – in de Nederlandse taal - niet door de verdachte kunnen zijn gedaan, omdat hij tijdens beide ontmoetingen in het Amerikaans-Engels met de aangevers zou hebben gecommuniceerd, merkt de rechtbank op dat zij geen enkele reden heeft te twijfelen aan de bewoordingen zoals opgenomen in de ambtsedige proces-verbalen van aangifte.
In dit verband zij ook opgemerkt dat uit de verklaring van aangever [aangever01] bij de politie volgt dat hij de in het Engels gedane dreigende uitlating van de verdachte zelf naar het Nederlands vertaald heeft. Voorts blijkt uit de aangifte van [aangever02] dat hij zijn gehele verklaring in het Nederlands en in verhalende vorm heeft afgelegd. Dat geldt net zo goed voor de weergave van de LinkedIn conversatie – die in werkelijkheid ook in het Engels verliep - als de conversatie tijdens de ontmoeting.
Feit 3
Vaststaat dat het wapen dat tijdens de doorzoeking bij de verdachte thuis is gevonden een nabootsing is van, althans een sprekende gelijkenis vertoont met, de zogenaamde “
Walther P99’, het type vuurwapen dat ook bij de politie gebruikt wordt. Dit blijkt uit het ambtsedig proces-verbaal van wapenonderzoek van de politie en is niet betwist door de verdediging.
Verder kan aan de hand van Bijlage I van de Speelgoedrichtlijn (2009/48/EG) vastgesteld worden dat imitaties van echte vuurwapens niet vallen onder de richtlijn. Dit heeft als consequentie dat een nabootsing van de “
Walther P99” niet geschaard kan worden onder de uitzondering van artikel 3 aanhef en onder a van de Regeling wapens en munitie, zodat het voorhanden hebben hiervan, door personen van 14 jaar en ouder, strafbaar is met verwijzing naar artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie. Gelet hierop doet de vraag of het wapen als aangetroffen bij de verdachte voorzien was van een CE-markering niet meer ter zake.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (impliciet subsidiair ten laste gelegde) poging tot dwang op 29 juni 2021 (feit 2) en 6 juli 2021 (feit 1) en het voorhanden hebben van een nabootsing van een vuurwapen (feit 3).
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 6 juli 2021 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
door bedreiging met geweld,
[slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van een handtekening op een
contract/document doordat hij, verdachte,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op/getoond aan die
[slachtoffer01] en
- die [slachtoffer01] de volgende woorden heeft toegevoegd: "ik heb geld nodig, omdat
mijn baas mijn dochter ontvoerd heeft" en "je moet meewerken anders moet ik
je pijn doen" terwijl er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voor die
[slachtoffer01] op tafel lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij omstreeks 28 juni 2021 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf door bedreiging met geweld,
[slachtoffer02] heeft gedwongen tot de afgifte van een handtekening op een
contract/document
,doordat hij, verdachte
,die [slachtoffer02] de woorden heeft toegevoegd: "jouw huis, vrouw en kinderen worden al
een poosje in de gaten gehouden" en "er staan mannen voor de deur van jouw
huis, als je niet tekent dan worden jouw vrouw en kinderen pijn gedaan", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in de periode van 6 juli 2021 tot en met 7 juli 2021 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de
Wet wapens en munitie, gelet op
artikel3 onder b van de Regeling wapens en munitie,
te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op
een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een
voorwerp dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoont met een met merk, model en soort aangeduid voorwerp
namelijk een nabootsing van een vuurwapen, vermeld op lijst a van bijlage I van de
Regeling wapens en munitie, namelijk een merk Walther, model/type P99
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. poging tot een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;

2. poging tot een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;

3.handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft tot tweemaal toe een ondernemer gelokt naar een afgehuurde kantoorruimte en vervolgens getracht om een handtekening te bemachtigen op een contract of document. Dit heeft de verdachte in één geval gedaan door het tonen van een echt gelijkend vuurwapen, en in beide gevallen (tevens) gedaan door het uiten van dreigende taal gericht tegen het slachtoffer zelf of zijn gezinsleden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en daarbij geen oog gehad voor hun lichamelijke en geestelijke integriteit. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog gedurende lange tijd psychische en emotionele schade van kunnen ondervinden. De rechtbank neemt het de verdachte ook kwalijk dat het voorgaande binnen een tijdspanne van een week heeft plaatsgevonden. Bovendien kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte weloverwogen te werk is gegaan. Zo heeft hij het wapen slechts één week voor zijn eerste ontmoeting met een van de slachtoffers aangeschaft.
De verdachte was voorts in het bezit van een nabootsing van een echt vuurwapen. Hiermee kan de veiligheid van personen in gevaar worden gebracht, aangezien dergelijke imitatie vuurwapens in de praktijk blijken te worden ingezet voor afpersing en afdreiging en niet of nauwelijks van echte vuurwapens te onderscheiden zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de blanco documentatie van de verdachte. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 7 juli 2021 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 7 juli 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaren en vier maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van vier maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen taakstraf met 20 uren.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 180 uren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 160 uren opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen wapen zal worden onttrokken aan het verkeer. Met betrekking tot dit voorwerp zijn de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of met het algemeen belang.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, bestaande uit een aantasting in de persoon die op andere wijze dan door letsel of aantasting van de eer en goede naam is ontstaan. De verdachte heeft de benadeelde partij naar een gehuurde kantoorruimte gelokt en vervolgens getracht om een handtekening te bemachtigen op een contract/document door het uiten van dreigende taal gericht tegen de gezinsleden van de benadeelde partij. Niet betwist is dat de benadeelde partij naar huis is gesneld, te hard heeft gereden en onderweg de politie heeft gebeld, die de melding ook serieus heeft opgevat hetgeen blijkt uit het feit dat de politie al ter plekke was toen de benadeelde partij thuiskwam. Uit een en ander blijkt dat hij door de dreiging van de verdachte daadwerkelijk heeft gevreesd voor zijn vrouw en kinderen en een zeer angstige rit naar huis had. Onder deze omstandigheden brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Die schade zal naar billijkheid worden vastgesteld op € 400,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 juni 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 57 en 284 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
154 (honderdvierenvijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
77 dagen;
beslist ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. imitatiewapen Walther P99, goednummer 6243970;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 400,-(hoofdsom,
zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Wegman, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en L.R. Bhalla, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld,
[slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van een handtekening op een
contract/document en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
die [slachtoffer01] , in elk geval aan een derde toebehoorde(n)
- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft gericht op/getoond aan die
[slachtoffer01] en/of
- die [slachtoffer01] de volgende woorden heeft toegevoegd: "ik heb geld nodig, omdat
mijn baas mijn dochter ontvoerd heeft" en/of "je moet meewerken anders moet ik
je pijn doen" terwijl er een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) voor die
[slachtoffer01] op tafel lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 28 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld,
[slachtoffer02] heeft gedwongen tot de afgifte van een handtekening op een
contract/document, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer02] ,
in elk geval aan een derde toebehoorde(n)
die [slachtoffer02] de woorden heeft toegevoegd: "jouw huis, vrouw en kinderen worden al
een poosje in de gaten gehouden" en/of "er staan mannen voor de deur van jouw
huis, als je niet tekent dan worden jouw vrouw en kinderen pijn gedaan", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2021 tot en met 7 juli 2021 te Rotterdam,
althans in Nederland,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de
Wet wapens en munitie, gelet op 3 onder b van de Regeling wapens en munitie,
te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op
een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een
voorwerp dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoont met een met merk, model en soort aangeduid
voorwerp
namelijk een nabootsing van een vuurwapen, vermeld op lijst a van bijlage I van de
Regeling wapens en munitie, namelijk een merk Walther, model/type P99
voorhanden heeft gehad;