ECLI:NL:RBROT:2023:10806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
10374702 / CV EXPL 23-6477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake huur van woonruimte met betrekking tot Stichting Hef Wonen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2023, gaat het om een verzetprocedure in het kader van een huurovereenkomst tussen Stichting Hef Wonen (voorheen Stichting Vestia) en een gedaagde. De gedaagde had op tijd verzet ingesteld tegen een eerder verstekvonnis. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de huurovereenkomst niet had opgezegd en dat hij geen vergoeding hoefde te betalen na de ontruiming van de woning. De procedure begon met een tussenvonnis op 21 juli 2023, waarin de kantonrechter vroeg om nadere inlichtingen over een telefoongesprek dat op 16 december 2022 had plaatsgevonden. Vestia stelde dat de verzettermijn op die datum was ingegaan, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende op de hoogte was van het verstekvonnis. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde op 31 januari 2023 voor het eerst bekend was met het verstekvonnis en dat hij binnen de verzettermijn verzet had ingesteld. De kantonrechter verwierp het verweer van de gedaagde dat hij de huurovereenkomst had opgezegd, omdat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis voor zover het de betalingsverplichting na de ontruiming betrof, maar bekrachtigde het voor het overige. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van Vestia, die op € 199,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10374702 / CV EXPL 23-6477
datum uitspraak: 17 november 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonen (voorheen Stichting Vestia),
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda.
De partijen worden hierna ‘Vestia’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 21 juli 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van 23 oktober 2023 van Vestia, met een bijlage.
1.2.
Op 31 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [naam] aanwezig namens de gemachtigde van Vestia. Verder was [gedaagde] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Het tussenvonnis van 21 juli 2023
2.1.
In het tussenvonnis van 21 juli 2023 heeft de kantonrechter geschreven dat hij de zaak met partijen wil bespreken tijdens een mondelinge behandeling. De kantonrechter wilde in verband met het antwoord op de vraag of [gedaagde] op tijd verzet heeft ingesteld met name nadere inlichtingen over wat precies tijdens een telefoongesprek van 16 december 2022 is besproken. Daarnaast wilde de kantonrechter partijen bevragen over de inhoud van de zaak, onder meer over de door [gedaagde] gestelde opzegging in de eerste maand na het sluiten van de huurovereenkomst tussen partijen en wat daarna al dan niet is gebeurd.
[gedaagde] heeft op tijd verzet ingesteld
2.2.
Volgens Vestia is de verzettermijn van vier weken op 16 december 2022 ingegaan, omdat [gedaagde] op dat moment bekend raakte met het vonnis (artikel 143 lid 2 Rv). Vestia stelt namelijk dat zij op 16 december 2022, na een telefoongesprek met [gedaagde], op verzoek van [gedaagde] alle relevante stukken naar een door [gedaagde] opgegeven e-mailadres heeft gestuurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Vestia hieraan toegevoegd dat tijdens het telefoongesprek van 16 december 2022 aan [gedaagde] is uitgelegd dat er een vonnis was, tegen [gedaagde] is gezegd dat de woning is ontruimd en tegen [gedaagde] is gezegd dat de vordering moet worden betaald.
2.3.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis al overwogen dat de enkele omstandigheid dat alle relevante stukken op 16 december 2022 door Vestia naar een door [gedaagde] opgegeven e-mailadres zouden zijn verstuurd nog niet tot de conclusie dwingt dat [gedaagde] op dat moment over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikte om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten en dat is wel vereist. [1] Daar komt bij dat [gedaagde] betwist dat hij tijdens het telefoongesprek een e-mailadres aan Vestia heeft opgegeven en dat hij op dat e-mailadres stukken van Vestia heeft ontvangen. [gedaagde] betwist ook wat Vestia stelt dat tijdens het telefoongesprek is besproken. Op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] op 16 december 2022 een daad van bekendheid met het verstekvonnis en/of met de aangevangen tenuitvoerlegging van het verstekvonnis heeft gepleegd.
2.4.
[gedaagde] heeft op tijd verzet ingesteld. De kantonrechter gaat er namelijk vanuit dat [gedaagde] op 31 januari 2023 (de datum waarop zijn gemachtigde het verstekvonnis van 27 januari 2017 van de gemachtigde van Vestia heeft ontvangen) voor het eerst bekend is geraakt met het bestaan en de inhoud van het verstekvonnis. Daarvoor is ook redengevend dat de gemachtigde van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [gedaagde] zich bij haar meldde zonder over enig stuk te beschikken. De verzettermijn van vier weken is daarom op grond van artikel 143 lid 2 Rv op 31 januari 2023 gaan lopen en [gedaagde] heeft binnen die termijn verzet ingesteld.
[gedaagde] heeft de huurovereenkomst niet opgezegd
2.5.
Volgens [gedaagde] heeft hij de huurovereenkomst binnen één maand na het aangaan daarvan telefonisch opgezegd en de sleutels, met daaraan een label met de straatnaam en het huisnummer van de woning, in de brievenbus van Vestia gedeponeerd. [gedaagde] is daarom van mening dat de in het verstekvonnis toegewezen huurachterstand, huur vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot en met de maand waarin de woning is ontruimd en wettelijke rente alsnog (gedeeltelijk) moeten worden afgewezen.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Vestia betwist dat [gedaagde] de huurovereenkomst telefonisch heeft opgezegd en dat hij de sleutels in de brievenbus van Vestia heeft gedeponeerd. Het had gelet daarop op de weg van [gedaagde] gelegen om concreet aan te geven wanneer hij met Vestia heeft gebeld, welke medewerk(st)er [gedaagde] toen heeft gesproken en wat hij precies tegen die medewerk(st)er heeft gezegd. Daarnaast had [gedaagde] nader moeten onderbouwen dat hij de sleutels daadwerkelijk in de brievenbus van Vestia heeft gedeponeerd. Dat heeft [gedaagde] echter niet gedaan en daarom gaat de kantonrechter er vanuit dat [gedaagde] de huurovereenkomst niet binnen één maand na het aangaan daarvan heeft opgezegd. Gelet daarop wordt het verweer van [gedaagde] tegen de hoogte van de huurachterstand en de wettelijke rente verworpen.
[gedaagde] hoeft geen vergoeding te betalen na de ontruiming van de woning
2.7.
[gedaagde] voert terecht verweer tegen het feit dat hij in het verstekvonnis is veroordeeld om tot en met de maand waarin de ontruiming van de woning plaatsvindt huur en/of een gebruiksvergoeding aan Vestia te betalen. Tot en met de ontbinding van de huurovereenkomst volgt de betalingsverplichting van [gedaagde] immers uit de huurovereenkomst en vanaf de dag van ontbinding van de huurovereenkomst tot en met de dag van ontruiming van de woning moet hij een gebruiksvergoeding betalen gelijk aan de laatst geldende betalingsverplichting (artikel 7:225 BW). Voor een vergoeding na de dag van ontruiming heeft Vestia echter geen grondslag gesteld en daarom had de vergoeding slechts tot en met de dag van ontruiming van de woning moeten worden toegewezen. Op dit punt wordt het verstekvonnis dan ook vernietigd en wordt [gedaagde] - voor zover opnieuw rechtdoende - veroordeeld om met ingang van de maand januari 2017 tot en met 4 april 2017 aan Vestia een vergoeding te betalen ten bedrage van de huur waarop Vestia bij wederzijdse nakoming van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt zou kunnen hebben.
Ten overvloede
2.8.
[gedaagde] wijdt in randnummer 14 van de verzetdagvaarding uit over de juistheid van het door Vestia bij hem in rekening brengen van executiekosten en nasalaris naar aanleiding van het verstekvonnis, maar daar geeft de kantonrechter in deze zaak geen oordeel over. In deze zaak beoordeelt de kantonrechter alleen of het verstekvonnis moet worden bekrachtigd of dat het verstekvonnis moet worden vernietigd. De juistheid van kosten die naar aanleiding van een verstekvonnis bij een partij in rekening zijn gebracht, kan in een executiegeschil aan de orde worden gesteld.
[gedaagde] moet de proceskosten van Vestia betalen
2.9.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten van Vestia in de verzetprocedure betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Vestia tot vandaag vast op € 199,00 aan salaris voor de gemachtigde (één punt). Voor kosten die Vestia maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [2]
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het op 27 januari 2017 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 5612595 \ CV EXPL 16-53813 voor zover [gedaagde] daarin is veroordeeld om aan Vestia met ingang van de maand januari 2017 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen, te betalen de huurbedragen waarop Vestia bij wederzijdse nakoming van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt zou kunnen hebben;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] - in zoverre opnieuw rechtdoende - om met ingang van de maand januari 2017 tot en met 4 april 2017 aan Vestia een vergoeding te betalen ten bedrage van de huur waarop Vestia bij wederzijdse nakoming van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt zou kunnen hebben;
3.3.
bekrachtigt het op 27 januari 2017 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 5612595 \ CV EXPL 16-53813 voor het overige;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, die aan de kant van Vestia tot vandaag worden vastgesteld op € 199,00;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652.
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.