Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 juli 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van 23 oktober 2023 van Vestia, met een bijlage.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2023, gaat het om een verzetprocedure in het kader van een huurovereenkomst tussen Stichting Hef Wonen (voorheen Stichting Vestia) en een gedaagde. De gedaagde had op tijd verzet ingesteld tegen een eerder verstekvonnis. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de huurovereenkomst niet had opgezegd en dat hij geen vergoeding hoefde te betalen na de ontruiming van de woning. De procedure begon met een tussenvonnis op 21 juli 2023, waarin de kantonrechter vroeg om nadere inlichtingen over een telefoongesprek dat op 16 december 2022 had plaatsgevonden. Vestia stelde dat de verzettermijn op die datum was ingegaan, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende op de hoogte was van het verstekvonnis. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde op 31 januari 2023 voor het eerst bekend was met het verstekvonnis en dat hij binnen de verzettermijn verzet had ingesteld. De kantonrechter verwierp het verweer van de gedaagde dat hij de huurovereenkomst had opgezegd, omdat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis voor zover het de betalingsverplichting na de ontruiming betrof, maar bekrachtigde het voor het overige. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van Vestia, die op € 199,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.