ECLI:NL:RBROT:2023:10734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/1564
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van S&O verklaringen en opleggen van boetes in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie betreffende de correctie van S&O-verklaringen en het opleggen van boetes aan eiseres. De zaak betreft drie primaire besluiten van 12 maart 2020, waarbij de verweerder, de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), de S&O-verklaringen voor meerdere aanvragen heeft gecorrigeerd en boetes heeft opgelegd. Eiseres heeft op 5 november 2021 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 2 maart 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar volgens hem niet tijdig was ingediend.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen beoordeeld. Verweerder stelde dat de primaire besluiten op 12 maart 2020 per post zijn verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar op 23 april 2020 eindigde. Eiseres betwistte de ontvangst van deze besluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de besluiten zijn ontvangen, maar dat de verzending van de besluiten voldoende aannemelijk is gemaakt door de overgelegde verzendadministratie.

De rechtbank concludeert dat eiseres in een eerder stadium op de hoogte had kunnen zijn van de besluiten en dat het bezwaar te laat is ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

[naam verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij een drietal afzonderlijke besluiten van 12 maart 2020 (de primaire besluiten), die op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) zijn genomen, heeft verweerder S&O-verklaringen voor meerdere aanvragen gecorrigeerd en boetes aan eiseres opgelegd.
Op 5 november 2021 heeft verweerder het tegen deze primaire besluiten gemaakte bezwaar ontvangen.
Bij besluit van 2 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar volgens hem niet tijdig door eiseres werd ingediend. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8 van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3. Verweerder stelt dat de primaire besluiten bekend zijn gemaakt op 12 maart 2020 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op
23 april 2020 is geëindigd.
4. Eiseres stelt dat zij de primaire besluiten niet heeft ontvangen.
5. Indien een geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1070), in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voornoemd vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe is volgens vaste rechtspraak niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het document niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
6. Volgens verweerder kan uit de bij het bestreden besluit gevoegde verzendadministratie van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) en de later verstrekte verzendlijst van de afdeling Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) worden afgeleid dat de primaire besluiten daadwerkelijk op 12 maart 2020 naar het juiste adres van eiseres zijn verzonden. Met het op 5 november 2021 ingediende bezwaarschrift is dan ook te laat bezwaar gemaakt. Volgens verweerder is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de overgelegde verzendadministratie inderdaad voldoende aannemelijk gemaakt dat de besluiten daadwerkelijk op 12 maart 2020 aan (het juiste adres van) eiseres zijn verzonden. De referentienummers op de verzendlijst van de WBSO-afdeling (bijlage 17 van het procesdossier) komen overeen met de referentienummers van de RVO-administratie, die in bijlage 2 van het bestreden besluit staan vermeld. Dit zijn: [referentienummer 1] , [referentienummer 2] en [referentienummer 3] . Ook komen de vermelde kenmerken die in de RVO-administratie staan vermeld overeen met de kenmerken die in de drie primaire besluiten van 12 maart 2020 worden genoemd ( [referentienummer 4] , [referentienummer 5] en [referentienummer 6] ). In het verweerschrift van 14 juli 2022 en ter zitting heeft verweerder een toelichting gegeven op de verzendlijst van de WBSO-afdeling.
De WBSO-afdeling heeft de besluiten die op 12 maart 2020 zijn verzonden, op een verzendlijst geplaatst. De besluiten, waaronder de drie primaire besluiten aan eiseres, zijn geprint en ter controle op de lijst afgevinkt en geteld. Na de telling (434 stuks) zijn alle op de lijst vermelde besluiten overgedragen aan de postkamer. De postkamer heeft het aantal besluiten twee keer nageteld (beide keren 434 stuks). Vervolgens zijn de brieven, daarbij inbegrepen de drie besluiten aan eiseres, direct aansluitend door de betreffende medewerker van de postkamer bij de post gedaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit voldoende blijk geeft van een zorgvuldige verzendadministratie van verweerder. Voorts is niet gebleken van problemen bij de verzending van de poststukken. Hiermee heeft verweerder de verzending van de drie primaire besluiten van 12 maart 2020 aan eiseres voldoende aannemelijk gemaakt.
8. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de ontvangst door eiseres van de primaire besluiten van 12 maart 2020.
Verweerder heeft gewezen op correspondentie van begin september 2021 (2, 8 en 9 september 2021) waaruit blijkt dat eiseres van de besluiten op de hoogte was. Zelfs als er vanuit zou worden gegaan dat eiseres pas op 9 september 2021 op de hoogte zou kunnen zijn geraakt van de inhoud van de besluiten van 12 maart 2020, dan zou het bezwaarschrift van 5 november 2021 nog te laat zijn ingediend. Eiseres had in dat geval namelijk zo snel mogelijk – maar uiterlijk binnen twee weken – alsnog bezwaar moeten maken tegen de primaire besluiten. Dit volgt uit vaste jurisprudentie. Ditzelfde geldt, indien wordt uitgegaan van de datum van verzending van 27 september 2021 (dit is de datum waarop verweerder afschriften van de besluiten van 12 maart 2020 naar eiseres heeft gestuurd). Gelet op de beschikbare informatie gaat de rechtbank er dus - net als verweerder vanuit - dat eiseres in een veel eerder stadium dan 4 november 2021 op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de inhoud van de primaire besluiten van 12 maart 2020 en dat zij dus eerder bezwaar hiertegen had kunnen en moeten maken. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
9. Het beroep is ongegrond
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.