ECLI:NL:RBROT:2023:10615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
9941263 VZ VERZ 22-8336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheer van het persoonsgebonden budget van een minderjarige zoon binnen meerderjarigenbewind

In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 november 2023 een beschikking gegeven inzake het beheer van het persoonsgebonden budget (PGB) van de minderjarige zoon van een betrokkene die onder meerderjarigenbewind staat. De betrokkene, die sinds 8 augustus 2019 onder bewind is gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden, is niet in staat om zelfstandig haar financiën te beheren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de beschermingsbewindvoerder het PGB van de minderjarige zoon beheert, gezien de risico's die voortvloeien uit artikel 1:253j BW, dat vereist dat ouders als goede bewindvoerders moeten optreden voor hun kinderen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 september 2023, waarbij de bewindvoerder de situatie van de betrokkene en haar zoon toelichtte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder, die door het zorgkantoor is aangesteld, in staat is om de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene en haar zoon te beschermen. De kantonrechter heeft de bewindvoerder toestemming verleend om het PGB van de minderjarige zoon te beheren en heeft de werkzaamheden als uitzonderlijk aangemerkt, wat rechtvaardigt dat de bewindvoerder een extra beloning ontvangt.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kantonrechter heeft de beloning van de bewindvoerder vastgesteld volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag, uitsluitend door een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9941263 VZ VERZ 22-8336
registernummer: [nummer01]
uitspraak: 10 november 2023
eindbeschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, inzake meerderjarigenbewind
over de goederen van:

[betrokkene01] ,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
hierna te noemen betrokkene.

Verloop van de procedure

In deze zaak is op 2 augustus 2023 een tussenbeschikking gewezen, waarin onder meer een mondelinge behandeling is bepaald. Voor het verloop van de procedure tot dat moment wordt verwezen naar de tussenbeschikking.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op dinsdag 26 september 2023. Aanwezig waren [naam01] en gemachtigde [naam02] namens Stichting Veritas Vertegenwoordiging. Betrokkene is niet verschenen.

Beoordeling

Deze zaak gaat over de vraag of het nodig is dat de kantonrechter ambtshalve een bewindvoerder benoemt voor het beheer van het PGB budget van de minderjarige zoon van de betrokkene. Betrokkene staat sinds 8 augustus 2019 onder bewind. De minderjarige zoon is 11 jaar oud.
Betrokkene is aanvankelijk onder bewind gesteld op grond van verkwisting of problematische schulden. De maatregel is na het oplossen van de problematische schulden bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 16 december 2022 voortgezet op grond van de lichamelijke en geestelijke toestand van betrokkene. Geoordeeld is dat betrokkene niet in staat is om zelfstandig haar financiën te beheren. Om dezelfde redenen moet worden aangenomen dat betrokkene ook niet in staat is om zelf het beheer over het persoonsgebonden budget (PGB) van haar minderjarige zoon te voeren. De bewindvoerder van betrokkene is aangesteld door het zorgkantoor als budgethouder voor het PGB van de minderjarige zoon. De bewindvoerder heeft ter zitting de persoonlijke situatie van betrokkene en haar minderjarige zoon nader toegelicht. De kantonrechter heeft ondanks de afwezigheid van betrokkene ter zitting een helder beeld gekregen van de situatie en volgt de bewindvoerder in haar standpunt dat het risico op slecht bewind door de ouder te groot is om het PGB van de minderjarige zoon door haar zelf te laten uitvoeren.
De bewindvoerder van betrokkene heeft zijn eerder ingenomen standpunt, dat het niet nodig is om een afzonderlijk bewind over het PGB van de minderjarige in te stellen, omdat hij als beschermingsbewindvoerder van betrokkene is aangesteld om de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene te beschermen, ter zitting nader toegelicht. De bewindvoerder heeft erop gewezen dat uitgangspunt is dat betrokkene als ouder de vermogensrechtelijke belangen van de minderjarige moet beschermen, maar daartoe is zij feitelijk niet in staat. In dit kader heeft de bewindvoerder ook gewezen op artikel 1:253j BW, waarin is geregeld dat een ouder het bewind over het vermogen van een kind als goed bewindvoerder moet voeren. Bij slecht financieel bewind over de financiën van een minderjarig kind is de ouder ook aansprakelijk voor de daaraan te wijten schade. De bewindvoerder meent dan ook dat het beheren van het PGB van het minderjarige kind van betrokkene tot de taak van beschermingsbewindvoerder behoort in de situatie waarin betrokkene als ouder niet in staat is om dit zelf naar behoren te doen, gelet op de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene die kunnen worden geschaad bij slecht financieel bewind.
De kantonrechter is van oordeel dat wat de bewindvoerder heeft aangevoerd inderdaad het oordeel rechtvaardigt dat het in een geval als het onderhavige op de weg ligt van de beschermingsbewindvoerder, die zich daartoe bereid heeft verklaard, om het PGB van de minderjarige zoon van betrokkene te beheren. Dit mede gelet op de risico’s die voor betrokkene als ouder kunnen voortvloeien uit art. 1:253j BW. Daarom zal de kantonrechter aan de bewindvoerder toestemming verlenen voor het beheer van het PGB van de minderjarige zoon en de werkzaamheden die daarmee gemoeid zijn aanmerken als uitzonderlijke werkzaamheden die een extra beloning rechtvaardigen. Hiermee komt de kantonrechter terug op de eerdere beslissing van deze rechtbank van 21 oktober 2022 (kenmerk 9992312 VZ VERZ 22-9462), waarin het verzoek om een extra beloning voor het beheren van het PGB van de minderjarige met ingang van het jaar 2021 is afgewezen
De kantonrechter zal de beloning vaststellen overeenkomstig de extra beloning voor beheer van het PGB binnen een meerderjarigenbewind overeenkomstig 3 lid 5 sub c van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Beslissing

De kantonrechter
stelt de beloning van de bewindvoerder voor het beheren van het persoonsgebonden budget van de minderjarige zoon van betrokkene met ingang van het jaar 2021 vast overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub c van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.
834
Tegen deze beschikking kan in hoger beroep worden gegaan bij het gerechtshof Den Haag. Dit kan alleen worden ingesteld door een advocaat. Verzoeker en degenen aan wie een kopie van de beschikking is verstrekt moeten hoger beroep instellen binnen drie maanden na de datum van de beschikking. Voor andere belanghebbenden moet dit binnen drie maanden nadat zij van de beschikking op de hoogte zijn geraakt.